| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
Dr G.Ch. AALDERS, Het Boek de Prediker. J.H. Kok, Kampen, 1948, 262 pp., geb. f. 9,75.
Om twee redenen moeten we de aandacht op dit boek vestigen. De eerste reden is belangrijk. Dit boek opent nl. een groot-opgezette serie, getiteld: Commentaar op het Oude Testament, onder redactie van Prof. Dr G.Ch. Aalders, Prof. Dr W.H. Gispen en Prof. Dr J. Ridderbos. Tot nu toe zijn bij onze protestantse landgenoten twee nagenoeg voltooide commentarenreeksen op de gehele H. Schrift in gebruik: Tekst en Uitleg en Korte Verklaring. Beide zijn vrij beknopt, degelijk zonder technisch te zijn, mooi en duur uitgegeven in handige prettige deeltjes. Blijkens dit eerst verschenen deel zal de nieuwe reeks, zonder de praktijk en het leven uit het oog te verliezen, bovendien ook de vaktechnische discussie en verantwoording van de voorgestelde exegese bieden. Te oordelen naar de namen van redactie en medewerkers en vooral ook naar de inhoud van dit eerste deel, wil dit Commentaar op het Oude Testament in 't groot en in 't vaktechnische bieden wat met name de Korte Verklaring in het kort en in algemeen verstaanbare en direkt-praktische vorm gaf. Dit betekent, dat we een exegese mogen verwachten van gereformeerd protestants standpunt, dus gelovig en opbouwend.
Dit boek verdient echter niet alleen gesignaleerd te worden, omdat het 't aanzijn geeft aan een belangrijke serie, maar ook zelf is het, als commentaar op het boek Prediker, een mooie aanwinst voor de wetenschappelijke literatuur in het Nederlands taalgebied.
Men kan op Prediker een zeer lange inleiding schrijven, want dit Bijbelboek werpt vele problemen op en de interpretatie-systemen zijn legio. Wij zijn de auteur dankbaar, dat hij ons al die kronkelwegen bespaart. Hij houdt vast aan wat, ondanks alles, evident is en blijft, namelijk, dat Prediker een eenheid is en als een eenheid is te verstaan. Eén, zelfs van stijl en taal, maar vooral één van geest, één van inspiratie. Dat is het gevaar van geleerd detailwerk, van dat 'gruis der geleerdheid', dat men soms blind wordt voor de evidentie van het geheel. Het boek Prediker biedt één machtige visie op het wankele van al het ondermaanse. Eén begenadigde menselijke geest is door die visie gegrepen en tracht ze onder woorden te brengen. Hij doet dat met horten en stoten, broksgewijze, het loopt niet allemaal even glad en logisch; de man is geladen, hij is gepakt; hij probeert het eerst zus en dan zo te schilderen; de ijdelheid van dit ondermaanse treedt in zovele verschijningsvormen naar buiten! met hijgende vaart jaagt hij langs al die bonte verscheidenheid - het is alles ijdelheid!
Dit is de kracht van dit commentaar van Prof. Aalders, dat hij zo open staat voor 'wat de kennelijke bedoeling van de auteur is'. Daarom is zijn commentaar uitvoerig; alle verscheidenheid en tegenstrijdigheid weet hij harmonisch onder te brengen in de grote visie van de gewijde schrijver. Door deze opbouwende constructie-arbeid smelten vanzelf al die interpretatie-systemen weg en worden vele klassieke inleidingskwesties (bijv. over de invloed van Griekse wijsbegeerte) zó secundair, dat we ze gaarne missen. Daarom ook is zijn inleiding kort (25 pp.), maar omdat ze zo gericht is op het positief verstaan van de H. Schrift, toch rijk aan inhoud. Het geheel kunnen we niet beter karakteriseren dan met deze beginselverklaring uit de Inleiding (p. 19):
'De schrijver van dezen commentaar is als Gereformeerd theoloog niet alleen van de eenheid van compositie in het boek De Prediker, maar eveneens van de eenheid der gansche H. Schrift overtuigd; en daarom heeft hij hier niet bloot
| |
| |
het woord van den anonymen volksleeraar die zichzelf alleen maar Qohelet noemt, maar allermeest het woord van den levenden God zelf trachten te beluisteren. Dat dit op zijne beschouwingen omtrent den gedachtengang van het boek niet zonder invloed gebleven is, mag vanzelfsprekend geacht worden.'
Wanneer de gehele reeks op dit peil gehandhaafd kan worden, dan zullen we eindelijk ook in Nederland binnen afzienbare tijd een eigen bijbelse bibliotheek bezitten. We denken hier nl. ook aan de van katholieke zijde ondernomen commentarenreeks op het O.T. (in 12 grote delen), waarvan de eerste delen wel niet zo lang meer zullen uitblijven. Dat is een gelukkig samentreffen, dat de wetenschap alleen maar ten goede komen kan, vooral wanneer deze Nederlandse uitgaven ons niet een loutere repetitie verschaffen van de commentarenreeksen, welke het buitenland reeds lang heeft. Er is nog plaats genoeg voor zelfstandig werk. De buitenlandse commentaren zijn dikwijls wat eenzijdig ingesteld op philologie en literair-kritische problemen. We hopen, dat onze Nederlandse commentatoren, volledig profiterend van de gegevens en resultaten der buitenlandse geleerdheid, hun beste kunnen zullen gebruiken om de totale exegese van het boek, dat ze onderhanden hebben, zo positief en constructief mogelijk te pousseren. Het hier besproken boek van Prof. Aalders schijnt ons daarvan een geslaagd voorbeeld.
H. Renckens
De Godsdiensten der Wereld. Onder redactie van Prof. Dr G. Van der Leeuw. Eerste deel. Tweede druk. H. Meulenhoff, Amsterdam, 1948, 549 pp. geïll. Deel I geb. f. 25. - Deel I en II geb. f. 50.
Dit is niet zo maar het eerste 't beste boek. Het is ook niet bestemd voor de eerste de beste. Het is een monumentaal werk, zowel naar de inhoud als naar de vorm van uitgave, zodat het de draagkracht van menige beurs en ook van menig brein te boven zal gaan. Het leidt ons binnen in de fascinerende wereld van de godsdiensten. Dit is een zeer uitgestrekt en geaccidenteerd terrein, waarvan het zich steeds uitbreidende onderzoek aan verschillende speciale takken van wetenschap het aanzijn heeft gegeven. Zo komen in de twee delen van dit werk niet minder dan 18 specialisten aan het woord. Daarmede is het voornaamste over de waarde en de belangrijkheid van deze uitgave al gezegd. Want godsdienstgeschiedenis is geen terrein voor amateurs, terwijl men toch nergens zoveel dilettantisme aantreft als juist hier. Het mensenbestaan roept nu eenmaal vanzelf de problemen op, waarop de verschillende godsdiensten ieder op hun wijze het antwoord trachten te geven: de verhouding van de mens tot de bovenaardse wereld en de verhouding van dit korte mensenleven tot het hiernamaals. De oplossing van deze problemen is van allesbeslissend belang; daarom is het grasduinen op dit terrein zo verleidelijk en tevens zo onverantwoord.
Er is dus alle reden om dankbaar te zijn, dat ons hier bezonnen en bezonken vakwerk geboden wordt. De zeer uitgebreide en voor de leek onbereikbare vakliteratuur is hier verwerkt tot voortreffelijke synthesen, die de ontwikkelde lezer er een beeld van kunnen geven, waar het hedendaagse weten aan toe is. Hij zal er ook uit leren, dat hier geen plaats is voor populaire apodiktische wetenschap, maar eerder voor eerbiedig ordenen en bedachtzaam interpreteren van soms spaarzame gegevens, aanduidingen en vermoedens.
In dit deel (waarvan de eerste druk in 1940 verscheen) worden, na de religie der primitieve volken, de godsdiensten van het Nabije en Verre Oosten behandeld; dus de godsdiensten van het Oude Oosten (Egypte, Babylonië-Assyrië, Israel, Perzië) en de grote nog levende godsdiensten van Azië; terwijl in het spoedig te verwachten tweede deel de religie van Grieken en Romeinen, verder Hellenisme, Judaïsme, Christendom, Islam en tenslotte de godsdiensten van de Europese volken vóór de kerstening een plaats zullen vinden.
Het zeer rijke eerste deel is natuurlijk volkomen ongeschikt voor
| |
| |
warhoofden en fantasten. Het veronderstelt een evenwichtige lezer die tot oordelen in staat is en geestelijk (ook in kennis van eigen godsdienst) volgroeid. Dit geldt met name van de uitvoerige verhandeling over Israel (140 pp.), zoals het in nog wel hogere mate zal gelden voor de twee bijdragen over het Christendom in het tweede deel.
We kunnen hier op de 10 bijdragen van het eerste deel niet afzonderlijk ingaan. Maar, behalve als blijk van belangstelling, is om meer dan één reden een enkel woord over 'Het Geloof in Israel' op zijn plaats.
De schrijver van deze bijdrage is de Joodse geleerde Martin Buber. Dit zegt voor de ingewijde eigenlijk reeds alles. Inderdaad heeft deze bijdrage alle van deze schrijver te verwachten kwaliteiten, waarvan we dan enige bedenkelijke zijden er op de koop toe bij moeten nemen. Dat wil zeggen, dat deze studie levend, boeiend, suggestief en leerrijk is, maar tevens beslist moeilijk, zeer persoonlijk en niet vrij van subjectieve constructies. Dit valt te meer op na de rustige en heldere uiteenzettingen van Prof. de Buck (Egypte) en Prof. Böhl (Babylonië-Assyrië). We stappen echter gaarne over die bezwaren heen, we zijn veel te dankbaar, dat dit onderwerp aan Buber werd toevertrouwd; want hij bezit een fijn inlevingsvermogen in oude teksten en situaties, hij verstaat de kunst van het luisteren naar een tekst, maar vooral: hij tracht het Oude Testament als een geheel, als een samenhangende, levende boodschap te verstaan. Door het detail heen grijpt hij naar het wezenlijke, naar het eeuwig menselijke en eeuwig goddelijke, en weet daarvoor ook verrassend nieuwe en rake formuleringen te vinden. Al grijpt hij o.i. dikwijls genoeg mis, toch kan men ook van die misgrepen nog leren en er zeer bruikbare elementen in vinden.
Ook deze studie wil tenslotte in haar geheel en met sympathie begrepen worden. Men stappe dus geduldig over wat absolute affirmaties aangaande detail- en zelfs hoofdkwesties heen om open te blijven staan voor de totaal-visie van de auteur op het mysterie Israel. Al zal dan de katholieke lezer het nodige voorbehoud blijven maken, hij zal toch met vreugde en vrucht ervaren, dat Buber het wezenlijke van het O.T. meermalen weet te treffen, bijv. betreffende het Jahwisme, het verbond, de geloofsbeslissing, de crisis van het monotheïsme, het lijdensprobleem. De positieve, opbouwende en synthetische exegese van Buber doet, na alles wat we op dit gebied gewend zijn, weldadig aan, te meer daar ze hem in zijn dateringen en in zijn oordeel over de historische waarde van de oudtestamentische gegevens dikwijls dicht bij het traditionele standpunt brengt, wat des te vruchtbaarder is, naarmate dit standpunt bij hem nuances krijgt, die wel eens een gelukkige correctie op bepaalde traditionele simplismen zouden kunnen blijken.
We wensen dus aan deze benijdenswaardige Nederlandse uitgave een ruime verspreiding toe onder allen aan wie ze goed besteed is.
H. Renckens
Dr D. DEDEN S.C.J., De Messiaanse Profetieën. J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1947, 159 pp. f. 6,20 - 7,90; fr. 100 - 120.
Juist omdat dit boek verschenen is in de bekende serie Bijbelse Monographieën, hadden we het liever geheel anders opgezet gezien. Maar in zijn feitelijke vorm is het er toch ook goed op zijn plaats. De leek in het vak zal immers graag een boek tot zijn beschikking willen hebben, waarin hij zich gemakkelijk kan oriënteren over de belangrijkste messiaanse teksten. Hier kan hij dan ook een globale indruk krijgen van wat er zo al over een bepaalde tekst te doen is in de geleerde wereld. Stuk voor stuk was er van die teksten wel wat meer te maken geweest, maar de auteur schijnt zich vooral te willen richten tot lezers met een tot dorre redelijkheid beperkte belangstelling. Dat verklaart wellicht ook, waarom de inleiding en de uitvoerige nabeschouwingen het messianisme behandelen van zeer speciale gezichtspunten uit, welke ons niet de meest geschikte lijken voor een goed totaalbeeld ervan. Maar het is mogelijk, dat bepaalde en niet eens
| |
| |
weinige lezers om dezelfde redenen waarom wij bezwaren tegen dit boek hebben, er juist in zullen vallen.
H. Renckens S.J.
Alb. LANG, Umkampftes Christentum. - Bonn, 1947, 63 blz.
Een knappe (in Nederl. en Duitse zin) samenvatting van de strijd om het Christendom. De Schrijver ziet vier fronten, vanwaar het Christendom wordt belegerd: het front dat zich richt tegen de bovennatuurlijke openbaring (Aufklärung en rationalisme, later Kants kriticisme en het idealisme van Fichte en Hegel, ook van Schleiermacher); vervolgens het front tegen de historische grondslagen (vooral de liberale Bijbelkritiek); dan de strijd tegen de ethische waarden van het Christendom (een aesthetisch humanisme, de aan- en uitvallen van Nietzsche c.s.); tenslotte de bedreiging van de kant van het hedendaagse leven (de vervlakking, nivellering, mechanisering, godsdienstig, ja geestelijk indifferentisme). In die vier fronten steekt tevens een - zij het niet streng - chronologische orde, en zij worden in de bovengenoemde volgorde ook steeds gevaarlijker voor het Christendom. Gelukkig kan de schrijver enige symptonen van herleefd, radikaal Christendom noemen. Volkomen terecht legt hij er de nadruk op, dat de weg terug er niet een is langs de vier fasen, maar van elk dier vier rechtstreeks in de volledige aanvaarding van de gehele waarheid moet wezen, omdat elke tussenfase maar weer doorgangsstation naar het lagere niveau zou zijn. De schrijver is theologisch hoogleraar te Bonn.
J.J.M. van der Ven
P. Dr Francus SANDERS O. Carm., Santa Teresa. - Uren met groote Mystici, Hollandia, Baarn, 194 blz.
Het vergt grote kundigheid om voor een belangstellend, maar oningewijd publiek aan de hand van een Bloemlezing de mystieke leer van een schrijver of schrijfster duidelijk en aantrekkelijk voor ogen te stellen. De poging van Pater Sanders zouden wij nochtans uitstekend geslaagd willen noemen. Hij volbrengt wat hij in zijn boeiende en belangwekkende Inleiding belooft. Hij geeft inderdaad een zo volledig mogelijk beeld van de rijke gedachtenwereld van Santa Teresa. De Bloemlezing beperkt zich tot de drie grote werken van de Heilige, haar eigen Levensbeschrijving, De Weg der Volmaaktheid en Het Kasteel der Ziel. De tekst is aan de vertaling van Prof. Dr Titus Brandsma en Dr Athanasius van Rijswijck ontleend. Wij verwachten dat velen een Uur van geestelijke verpozing en verkwikking bij deze grote Mystica zullen doorbrengen. Het is gebleken dat juist voor haar werk een bijzondere belangstelling bestaat. Wij verheugen ons hierover, doch vragen ons af, wanneer eindelijk eens voor onze Nederlandse Mystieken het Uur der bewondering zal slaan.
Dr M. Smits v. W.S.J.
Alois LOIDL, 60 Fragen an die Kirche.. - Herder, Wien, 1948, 88 blz. S. 6,40.
Zo iets als 'De meest gemaakte moeilijkheden' van de PP. Otten en Pauwels. De hier beantwoorde moeilijkheden werden verzameld in een Oostenrijks kamp voor politieke delinquenten. In de korte antwoorden wordt allereerst getracht scheve voorstellingen omtrent de katholieke leer en praktijk recht te zetten. Bovendien wordt vooral beklemtoond dat deze leer niet in tegenspraak is met de rede, hetgeen soms haar karakter van mysterie en 'ergemis' iets in de schaduw laat. Een lijst aanbevolen katholieke Duitse literatuur besluit de antwoorden.
P. Schoonenberg
F.M., BRAUN, O.P., Jésus, Histoire et critique. - Casterman, Doornik, 1947, 160 blz., Fr. 63.
De dertig laatste jaren zijn er vele werken over Jesus verschenen, zowel bij Katholieken als bij Protestanten, zodat het lastig wordt over Jesus te schrijven zonder te herhalen wat reeds dikwijls en uitnemend gezegd werd. P. Braun was goed voorbereid om zo een taak aan te durven. Oud- | |
| |
leerling van P. Lagrange en professor in de exegese aan de universiteit te Freiburg, had hij reeds werken gepubliceerd over verschillende aspecten van dit onderwerp, o.a. Où en est le problème de Jésus? (1932), La sépulture de Jésus (1937), Evangile selon Saint Jean (1946). Het boek dat hij nu laat verschijnen bestaat hoofdzakelijk uit een artikel dat hij schreef voor de Franse encyclopédie Histoire générale des religions (1947). Het is niet een nieuw leven van Jesus, doch eerder een studie over de persoon en het werk van den Zaligmaker. Voor de algemene structuur gelijkt het op het klassiek geworden boek van P. de Grandmaison, doch het is veel bondiger, en benut heel wat werken die sedertdien zijn verschenen. Sedert twintig jaar was de stand der critiek ook gewijzigd. Dit werk wil, zonder aan polemiek te doen, positief uiteenzetten wat in den huidigen stand der christologische studies, over Jesus kan gezegd worden. In hfdst. 4-8 schetst Schr. ons een mooi portret van Jesus. Hij ontleedt er vooral, en op gelukkige wijze, de zielesterkte en zelfaffirmatie van den Zaligmaker, zonder haar nochtans te karakteriseren als harde heldhaftigheid, zoals K. Adam. Wat gezegd wordt over Jesus' inwendig leven en over de openbaring van Gods Vaderschap, lijkt ons niet helemaal voldoende. Zeer belangrijk is het voorlaatste hoofdstuk over de paulinische christologie: wij zien er hoe het geloof in Jesus' Godheid zich van de Handelingen tot aan de laatste brieven van Paulus meer en meer expliciteert. Het laatste hoofdstuk ten slotte schetst de ontwikkeling der
christologische dogma's, en toont hoe de afwijkingen daarvan steeds dezelfde zijn gebleven van het begin tot op onze dagen.
'n Mooi en belangrijk werk, dat door geen ander wordt vervangen. Soms heeft men wel den indruk dat Schr., ondanks zijn opzet, nog niet genoeg is losgeraakt uit de polemiek. Toch doet hij de hoofdlijnen van de Evangelische boodschap zeer duidelijk uitkomen en brengt hij op meer dan één punt werkelijk iets nieuws.
I. de la Potterie
| |
Wijsbegeerte
Régis JOLIVET, Les doctrines existentialistes de Kierkegaard à J.P. Sartre. - Ed. de Fontenelle, Abbaye S. Waudrille de Fontenelle, 1948, 375 blz..
E.H. Jolivet, deken van de Katholieke Faculteit van Philosophie te Lyon, is een meester in de wijsgerige hogere vulgarisatie. Zijn Traité de Philosophie in vier delen (Vitte, Parijs) was hiervan reeds een overtuigend bewijs. In 1946 verscheen zijn merkwaardige Introduction à Kierkegaard, waaruit bleek, dat de belangstelling van de schrijver door het existentialisme werd aangelokt. Het nieuwe werk, dat voor ons ligt, is ongetwijfeld het meest volledige en het beste overzicht van de philosophische leerstellingen, die onder de naam van existentialisme schuil gaan. In het eerste deel, Les Sources de l'existentialisme worden Kierkegaard en Nietzsche behandeld; in het tweede, Les doctrines existentialistes vat de schrijver de fundamentele existentialistische geschriften samen van Heidegger en Sartre (het atheïstisch existentialisme) en van Jaspers en Marcel. Een Appendice bevat een korte beschrijving van de phenomenologische methode van Husserl, die, op overigens verschillende manier, door de existentialisten werd aangewend.
De schrijver is er in geslaagd, op zo duidelijke wijze als maar enigszins mogelijk is, de doorgaans moeilijke en duistere wijsgerige producten van de existentialisten samen te vatten, de zin van hun philosophische onderneming te belichten en de verschillen en gelijkenissen van de verschillende systemen aan te duiden. Zijn uiteenzettingen zijn volkomen objectief, maar in de Inleiding, sommige voetnota's en het besluit situeert hij op een uitstekende wijze het existentialisme t.o.v. de traditionele philosophie en weegt hij zeer nauwkeurig de waarde af van deze nieuwe denkrichting. Dit is dan ein- | |
| |
delijk het aangewezen katholieke boek over het proteïform verschijnsel dat men existentialisme noemt.
F. De Raedemaeker
F. De RAEDEMAEKER, S.J., De ideologie van Karl Marx in het Kommunistisch Manifest. - Lannoo, Tielt, 1948, 88 blz., Fr. 32.
Het Kommunistisch Manifest, dat honderd jaar geleden - in het begin van 1848 - te Londen verscheen, bevat de kern van Marx' opvattingen over de mens, de maatschappij en hare geschiedkundige ontwikkeling. Die opvatting was toen reeds tot rijpheid gekomen; ze werd beschouwd als de grondkeure van de beweging die hij inzette, en zij is dat nog steeds voor de hedendaagse kommunisten. Het ons hier aangeboden commentaar leert ons hoe het Manifest ontstond, wat het bevat en waardoor het in strijd is met onze christelijke levensopvatting. Het is zakelijk en grondig. Om grondig te kunnen zijn moest de schrijver de wijsgerige opvattingen van Marx en van zijn meesters bespreken. Dit bracht onvermijdelijk mee dat de uiteenzetting, ofschoon steeds duidelijk, op enkele plaatsen wijsgerige vorming eist om volledig begrepen te worden. Aan alle ontwikkelden, maar vooral aan hen die geroepen zijn de dwalingen der kommunisten te weerleggen, moet deze brochure warm aanbevolen worden. En wie zal nooit een dwalende, of althans een weifelende ontmoeten?
K. du Bois.
| |
Taal en letterkunde
Antoon van DUINKERKEN, Begrip van Rome. - Paul Brand, Bussum, 1948, 218 blz., geb. f. 5,90.
Er is nauwelijks een litterair genre, waarin de persoonlijkheid van de auteur zozeer de waarde en betekenis van den inhoud bepaalt, als in het reisverhaal. Dit wordt men zich weer bewust in dit boek van van Duinkerken. Hij heeft Rome bezocht en bewonderd als duizend anderen, maar hij zag het, zoals slechts een op de tienduizend het zien. Rome sloeg in hem Problemen wakker, die voor een gewoon Rome-reiziger weinig met Rome te maken hebben. Daarom ook is dit boek geen eigenlijk reisverhaal, maar een relaas van de innerlijke gewaarwordingen, de worstelingen en problemen van van Duinkerkens eigen ziel. Hij raakt dikwijls aan kwesties en problemen van ongewone draagwijdte en menig lezer zal terugschrikken voor de krasse uitspraken van dezen Rome-bezoeker. Er is, dunkt me, één idee, één voorstelling die van Duinkerkens vizie der dingen domineert, en dat is dat wij, Christenen, in alles de consequentie der menswording Gods moeten aandurven. Dit volstrekt Christelijke humanisme is de leidraad van zijn leven en denken en nergens, geloof ik, heeft hij dit zo duidelijk uitgesproken als hier. Deze grondgedachte brengt hij in verband met al wat hij in Rome zag en ervoer. Het is een boek vol prikkelende problematiek, dat altijd boeit, ook waar het wellicht verzet uitlokt, een boek, dat ieder denkend lezer veel te zeggen heeft. De wijze van uitgeven is smaakvol en verzorgd.
J.v.H.
Gerard KNUVELDER, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde van de aanvang tot heden. - Eerste deel, Malmberg, s'Hertogenbosch, 1948, 399 blz., geb. f. 15.
De uitgever Malmberg gaat een serie uitvoerige handboeken uitgeven. Daarvan verzorgt Gerard Knuvelder de Nederlandse Letterkunde in drie delen, waarvan het eerste nu gereed ligt. Jarenlange omgang met de vaderlandse letteren in studie en onderwijs hebben hem daartoe voorbereid. Dit eerste deel behandelt de stof tot aan de drempel der gouden eeuw. Het is degelijk en verantwoord werk wat hier geleverd is: de nieuwste en laatste studies en opvattingen omtrent personen en zaken worden besproken en brede uitweidingen over bepaalde cultuurperioden of
| |
| |
-verschijnselen verwijden het uitzicht. Zonder chauvinistisch of beperkt van blik te worden stelt Knuvelder zich op beginselvast katholiek standpunt en beoordeelt van daaruit de historische en litteraire gebeurtenissen. De schrijver van een handboek heeft nu eenmaal de taak werkelijk een 'handboek' te schrijven, d.w.z. hij heeft allerlei gegevens in geordend verband te brengen en mag zich niet de weelde veroorloven bij iets bijzonder bekoorlijks lang te blijven stilstaan. Zo had ik bijv. gewenst dat Knuvelder langer bij het lied verwijld had, maar de handboekverplichtingen laten hem geen tijd. Over enige kleinigheden zou nog te discussiëren vallen: over den 'kerkvader' Boetius (blz. 205) en over de uitdrukking 'de illustere-renaissance-pausen Julius II en Leo X' (blz. 204). Alles bij elkaar heeft Knuvelder een degelijk en up-to date handboek geschreven. De uiterlijke verzorging der uitgave is smaakvol en kostbaar.
J.v.H.
Nico ROST, Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid. - Veen, Amsterdam, Het Kompas, Antwerpen, (1948), 265 blz., geb. f. 5.50.
Nico Rost, die eerst te Vorst, Scheveningen en Vught gevangene van de Duitsers was geweest, kwam in Juni 1944 te Dachau aan, en hield het er vol tot aan de bevrijding door de Amerikanen, op 29 April 1945. Dit is zijn herschreven dagboek.
Zoek geen oorlogsgruwelen; zoek de ervaringen van een man die met schoonheid en wijsheid, daarom niet minder met oprechtheid en dienstbaarheid, zich taai hield en edel. Zoek het bestaan van een humanist (zonder de Grieks-Romeinse oudheid), die niet het minst door de Duitse literatuur verlicht werd en gevoed. Zoek de velerhande waarnemingen van een nuchter mens, die te oordelen wist, te helpen en te leven. En door hem heen, benader medegevangenen en slachtoffers: den Oostenrijksen Medicus-schrijver Rheinhardt, den Fransen Jezuïet Victor Dillard, onzen Kamiel van Baelen, verscheidene anderen. En voeg alles samen tot het besluit, dat Dr A. van de Poel in zijn Neuengamme reeds wist te trekken: ook te midden van verdrukking, tragiek en dood overwint de ziel.
In de meest hachelijke oorlogsomstandigheden heeft de auteur de serene wijsheid van den vrede kunnen bewaren, de opene onbevangenheid, de eenvoudige waardering voor de meest verscheidene mensen, de hoopvolle levenslust en den onontbeerlijken moed. Daardoor geeft dit boek ons over den oorlog, over de literatuur, over de vriendschap, over de meest verscheidene menselijkheid, heel veel te leren. Weinige andere zijn zo veelzijdig rijk en weldoend.
Em. Janssen
A.K. ROTTIERS, Het moeras. - De Brug, Antwerpen, 1947, 46 blz. en 4 reproducties naar gewassen tekeningen van R. Delannoy.
A.K. Rottiers doet, na dezen oorlog, denken aan Karel van den Oever na den voorgaanden. Hij stikt in 'het moeras' van den modernen tijd en geest; hij hunkert naar ruimte, nieuw leven en absoluten trouw; met geheel zijn wezen brengt hij ons een boodschap, die zijn kunst nog niet weet te verwoorden.
Is hij dichter? Geenszins beheerst hij de dichterlijke uitdrukking en vormgeving; maar in zijn werk vallen de symboliek op en de epische bestanddelen. Hij moet kiezen, sober en eenvoudig schrijven, zijn onderwerpen uitdiepen, kritisch zichzelf beschouwen, zich meedelen van uit de voedende stilte; intussen vragen wij ons af of zijn toekomst niet eerder in het proza ligt.
Volgend vers illustreert onze kritiek: gebrek namelijk aan dichterlijke vormgeving en waarschijnlijk aan zelfkennis:
Ik ben uit 't hout gesneden der schalmei,
Om steeds te zingen, om steeds te zingen!
Zing ik voor mij: of 't iemand hoort?
Naderbij komend voel ik de dood.
Zing ik voor anderen, 't wordt niet erkend
't Lied waar de ziel in geborgen werd.
| |
| |
Toch moet ik zingen of ik 't ergste leed,
Ik ben uit 't hout gesneden van het leed' (blz. 32).
Firmin van der POORTEN, De hof van Olijven. - Brochurenreeks 'Nieuwe Stemmen' nr 3, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 24 blz., Fr. 25.
Wij trokken den specifiek dichterlijken aanleg van dezen auteur reeds in twijfel; deze laatste bundel bevestigt ons vermoeden: de dichtkunst is, voor Van der Poorten, de weg niet. Uit zijn zwaarwichtig dichterlijk-aandoende verzen en strophen klinkt geen eigen stem op; zelfs in de vormbeheersing en verstechniek zien we eerder stilstand dan vooruitgang; de wil om Jesus-lijden om te dichten heeft den vromen dichter tot een licht profanerende begoocheling gebracht, niet tot een eerbiedig bewogen penetratie. Neen, de dichtkunst is zijn weg niet.
Waarom kiest hij niet, wanneer hij psychologisch peilen en inleven kan, het sobere directe proza?
Em. Janssen
Het volksboek van Ulenspieghel, in geleid en van aantekeningen voorzien door L. Debaere en P. Heyns. - Klassieke Galerij nr 42. De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1948, XXXIII + 73 blz., Fr. 25.
Ulenspieghels historie is bij ons meer bekend door de vermaarde herschepping van Charles De Coster - die zich tenslotte weinig of niets bekommerde om de originele held - dan door de oudste Nederlandse bewerking van de XVIe eeuw, die thans herdrukt werd. Na de fac-simile-uitgave van M. Nijhoff (1898) en de Luxe-editie door Th. Enklaar (1943) biedt de Klassieke Galerij ons een boekje dat voor ruimere verspreiding geschikt is.
De 16e eeuw is hier volop aan het woord, het Herfsttij der Middeleeuwen met haar volkse en zeer sterk gekruide geestigheid, zonder bepaald gemeen of onzedelijk te worden. De uitgevers zorgden tevens voor een degelijke inleiding en voldoende verklarende aantekeningen.
J. Noë
Louis-Pierre BOREL, La vie d'Alfred Thélin II, Rêves de gloire. - Editions du Griffon, Neuchâtel, 1948, 281 blz.
Wij bespraken het eerste deel van dezen 'roman fleuve' (Juninummer, p. 1003); wij verwachtten dat het gehele werk een protestants tegenhanger zou worden van Malègue's Augustin; dit tweede deel echter heeft ons licht ontgoocheld.
Dezelfde stijlvaardigheid, artistieke begaafdheid, veelvuldige literaire kennis en menselijke hoedanigheden verrassen en verrukken ons; maar wij missen den vasten greep die samenhoudt en één maakt. De vijf delen van het werk vallen in episoden uiteen. Nog kunnen wij, bij deze onuitputtelijke typering en peiling, dit realistisch waarnemen en grondig nadenken door elkander, heel veel leren; doch niets lijkt te vorderen, en hoeveel boekdelen moeten wij, na dit tweede, nog verwachten?
Toch blijft ook dit boek een werk van formaat, aan te raden voor gevormde en gewaarschuwde katholieke lezers.
Em. Janssen
Catherine BUTLER HATHAWAY, The journal and letters of the little Locksmith. - Coward-Mc Cann, New-York, 1946, 395 blz.
Een document en een belijdenis. Catharine Butler is in Europa nog zo goed als onbekend. Zij heeft weinig geschreven. In 'The Little Locksmith' verhaalt zij de geschiedenis van een physisch misvormd meisje dat door goedheid toch iets van haar leven terechtbrengt. Dit misvormde meisje is zij zelf: een ruggegraatvergroeiing door tuberculose dwong haar als kind tien jaar in een metalen harnas te leven. Toen zij dit verlaten mocht, bleef zij voor immer klein en misvormd. Toen zij zich voor het eerst in een spiegel zag, schrok zij zo hevig, dat haar psychologisch leven tot het einde toe geleden heeft
| |
| |
onder het bewustzijn van haar physisch gebrek. Toch heeft geen van haar verwanten haar innerlijke marteling ooit beseft; want zij bezat een kunstenaarsziel, gedreven door een eindeloze honger naar het scheppen van schoonheid, en vóór alles door de honger om van haar leven zelf een kunstwerk te maken. Door welke bittere ervaringen deze gevoelige vrouwenziel heen moest om haar ideaal te verwezenlijken, wat leed zij moest ondergaan, vooraleer te kunnen belijden, dat schoonheid en geluk voor de mens alleen te vinden zijn in goedheid, vindt de lezer opgetekend in dit boek, waarin een keuze uit haar overgebleven geschriften, brieven en dagboeken verzameld werd.
Trots zijn adel en literaire waarde, blijft het boek voorbehouden aan gevormde lezers.
Geboren uit een familie, die zelf alle christelijke beginselen overboord geworpen had, wou Catharine zich bevrijden van alle conventies, die zo vaak alleen innerlijke leegheid dekken.
De laatste jaren van haar bestaan waren voor deze vrouw, die zo naar leven en schoonheid hunkerde, een tijd van bijna hopeloos en onnoemelijk lijden, maar ook de tijd waarin zij God vond. Zij leest toevallig een brok uit het Evangelie, en vindt er de enige woorden van leven die haar redden kunnen. Op een welhaast overweldigende wijze ervaart zij Gods werking in haar ziel. Niet bij machte om haar innerlijke verandering met woorden uit te spreken, schrijft zij aan haar man, 'terribly sky, ...omdat het voor onze generatie even moeilijk is over God te spreken als voor de overige over sexe', dat haar houding tegenover het Christendom volledig veranderd is, en zij bidt hem, haar nooit pijn te doen door met de Christelijke godsdienst te spotten. 'Nog vóór dat ik het wist, werd ik door God geleid'. Wat zij vruchteloos in de psychanalyse heeft gezocht, vindt zij thans: vereniging van rijpheid en nederigheid, van 'child likeness and boldness, - not afraid of anything or anybody -, yet with an overwhelming sense of obedience to God.'
A. Deblaere
| |
Kunst
Algemeene Kunstgeschiedenis. - De Kunst der menschheid van de oudste tijden tot heden. Deel III onder redactie van Prof. Dr F.W.S. van Thienen. W. de Haan N.V. Utrecht; de Sikkel Antwerpen; 1947, 335 pag. geïll.
Het derde deel van de voortreffelijke kunstgeschiedenis, die sinds enkele jaren bezig is te verschijnen, is geheel gewijd aan de renaissance in Italië, Frankrijk en Spanje.
Gelijk in de twee voorgaande delen, is ook deze stof weer behandeld door zeer bekwame vaklui. Dit geeft vertrouwen wanneer men eens dieper wil ingaan op zo 'n problematisch thema, gelijk de renaissance de facto blijft. Want hoeveel er ook reeds over geschreven is, men krijgt geenszins de indruk, dat over deze cultuurphase het laatste woord werd gezegd. Zo kan men zich, o.a. nog steeds afvragen: waar en wanneer begint de renaissance?
Ook dit werk geeft niet op alles een bevredigend antwoord, maar er staan talrijke goede en verrijkende gegevens in.
Twee derde deel van dit boek is gewijd aan de Italiaanse renaissance, en dit lijkt ons volkomen verantwoord. Door het ruime inzicht dat men daardoor krijgt in de renaissance van Italië, ziet men nog eens zeer duidelijk, dat de invloed van de antieken, daar, steeds heeft doorgewerkt, of beter nog, dat de antieken in Italië altijd hebben voortgeleefd; de renaissance werd zo weer een periode, waarin bijzonder op hen de nadruk viel. De renaissance kan daarom zo juist gekarakteriseerd worden als de opleving van de genius Loci.
Na een uitvoerige behandeling van de Franse renaissance, waarbij terecht gewezen werd op de doorwerking van de gotiek in dit zo bij uitstek gotische land, volgt nog een korte beschouwing van de Spaanse renaissance. Wellicht door de weinige plaatsruimte is dit, als 't ware, een
| |
| |
corrolarium geworden, ofschoon juist de boeiende stof hier naar meer deed verlangen. Toch geeft de schrijver hiervan, Dr G.J. Geers, een zeer heldere samenvatting in beknopte vorm. Hier en daar verrast soms een merkwaardige opmerking, die prikkelt tot verzet, zo b.v. dat de barok ten dele geboren is uit de Contra-Reformatie en de angst voor de renaissance-vrijheid. (p. 30 d.)
Het illustratie-materiaal is royaal en goed verzorgd, zoals wij dit van dezen uitgever gewend zijn. Wel had ik graag ook een register gezien, in ieder deel afzonderlijk.
C. de Groot S.J.
D.J. van der VEN, Asselt aan de Maas. - de Pelgrim, Eindhoven, 1948, 320 pag. geïll.
Dit boek over Asselt aan de Maas, van den bekenden folklorist D.J. van der Ven, is gegroeid uit een veeljarig, hartelijk contact met dit nobele dorp in Midden-Limburg, dat zo 'n rijk verleden bezit. De langdurige observatie van zijn object heeft de geestdrift van den schrijver voor zijn onderwerp niet doen verschalen. Vol liefde heeft hij de interessante geschiedenis van dit dorp uitgeplozen, en zijn bevindingen in dit keurig uitgegeven, fraai geïllustreerd boek te samen gebracht.
De nadruk valt natuurlijk op de twee kostbare bezittingen van dit dorp: het prachtige, oude kerkje, en het voorname, indrukwekkende kasteel Hillenrade.
Uit heel dit werk spreekt, naast grote waardering voor Limburg, de warme liefde voor het vaderland, wat te verwachten is van dezen folklorist, die zijn leven heeft besteed om het vaderlandse bekende en onbekende schoon, te bewaren en bekend te maken. Bovendien werd dit boek ook een schoon monument voor de personen, die ons het behoud van het kostbare kerkje, en de bloei van Asselt verzekerden, op de eerste plaats natuurlijk rector J.H. Pinckers.
't Is een uitstekende monografie van een onzer kostbaarste monumenten en aantrekkelijkste dorpen, geschreven door een niet-katholiek, die zich met oprechte eerbied en ontroerende bescheidenheid heeft trachten in te leven in de katholieke mentaliteit van het Limburgse religieuze volk. En ook hierin is hij voortreffelijk geslaagd!
C. de Groot S.J.
Sacheverell SITWELL, The Netherlands. A study of some aspects of Art, Costume and Social Life. - B.T. Batsford Ltd., London, 168 pag. geïll., 18 s. net.
De uitgever heeft dit fraaie boek over Nederlands' kunst, volk en landschap, in een oranje-kleurige band gestoken. Is dit wellicht: ad captandam benevolentiam? 't Is mogelijk, maar het zou toch niet nodig geweest zijn, omdat de inhoud en uitvoering van dit werk, op zich reeds genoeg aantrekkelijkheid en waarde bezitten, om ook een veeleisenden lezer te voldoen.
De auteur heeft grote sympathie voor ons vaderland, en zijn enthousiaste liefde maakt scherpzinnige en interessante opmerkingen. Naar zijn mening is Nederland even karakteristiek als Spanje of Rusland, en mij dunkt, dat hij gelijk heeft. Mocht de een of ander daaraan nog twijfelen, hij beschouwe maar eens het overvloedige fotomateriaal van dit boek, en de opmerking van den schrijver zal hem niet meer overdreven voorkomen.
Dit boek bedoelt geenszins een reisgids te zijn, maar het zal zeker de reislust naar ons land bij de Engelsen stimuleren, omdat het de schoonheid en typische karaktertrekken daarvan naar voren brengt, zonder dat het vervalt in de stereotype fotoreportage van bekende objecten. Zo kan het ook den Nederlander de glorie van zijn land meer bekend maken. De tekst is prettig en vlot geschreven. Deze vriend van Nederland heeft ons land en volk inderdaad een sympathieke vriendendienst bewezen.
C. de Groot S.J.
Lodewijk SCHELFHOUT, Dienende kunst. - De Pelgrim, Eindhoven, 1947, 216 pag. geïll. f. 12,90.
Lodewijk Schelfhout, die op 5 November 1943, na een langdurige ziekte, 62 jaar oud, overleed, heeft in dit
| |
| |
boek zijn geestelijk testament nagelaten. Wat deze kunstenaar heeft bemind en bewonderd, en ook getracht heeft te bereiken in zijn leven, kunnen wij hier, verantwoord en tot een bepaald systeem opgebouwd, bij elkaar vinden.
De materie, die dit boek ons aanbiedt, is ongeveer de inhoud van de theoretische en practische lessen, die de kunstenaar tijdens zijn leven heeft gegeven, alles piëteitvol tesamen gebracht door Mejuffrouw B. Kruyt.
Dienende kunst is voor den schrijver bij uitstek de religieuze kunst, en hierop valt dan ook bijzonder de nadruk in dit werk. Steeds is hij op zoek naar de godsdienstige motieven die een kunstenaar bij zijn werk hebben bezield en geleid. Waar de religieuze impulsen minder opvallend worden, houdt voor Schelfhout de belangstelling op. Zo geeft dit boek slechts een overzicht tot en met de kunst der middeleeuwen.
De kunst der Egyptenaren, Babyloniërs, Grieken en Romeinen, behandelt hij uitvoerig. Deze stof beheerst de schrijver, en hij weet zijn visie levend en boeiend te maken door fragmenten uit de literatuur van die oude volken.
De gotiek heeft zijn onverdeelde bewondering en eerbied, omdat hier zijn ideaal wel het schoonst werd verwezenlijkt. Misschien ziet zijn grote sympathie voor deze kunst, de gotiek wel zeer idealistisch. In zijn enthousiasme wordt de schrijver dan iets te rhetorisch.
De uitvoering van dit boek is, zoals het een werk over kunst past, uitstekend. De prachtige platen geven er een heel bijzondere sfeer aan; vooral ook maakt de fraaie omslag dit werk, op het eerste gezicht reeds, zeer aantrekkelijk.
C. de Groot S.J.
Etha FLES en T. WESTERWOUDT, Handboek der Kunst-Geschiedenis. - 3e druk, L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1948, 514 pag., f. 8,10; 9,25; 13,50.
Ieder handboek, vooral wanneer het niet te uitgebreid is, wordt bedreigd door twee gevaren, n.l. dat het een dorre opsomming wordt van meningen en feiten, en vervolgens, dat het gemakkelijk vervalt tot algemene, en daardoor weinig zeggende formuleringen. Aan dit dubbel gevaar hebben de schrijfsters van het handboek der kunstgeschiedenis getracht te ontkomen, en men mag zeggen dat dit doorgaans uitstekend gelukt is.
Zij leverden een fris en aantrekkelijk werk, dat voor een eerste, ruime oriëntering in de kunstgeschiedenis zeer geschikt is. Gelijk Lützeler, wiens werken zij ongetwijfeld kennen en terecht zeer waarderen, zien zij de kunstgeschiedenis als een stuk geestesgeschiedenis, en daardoor komt het vak, en bijgevolg ook dit boek, veruit boven een saaie opsomming van feitenmateriaal.
Zoals te begrijpen is heeft men aan de Nederlandse kunst veel aandacht besteed. Wij zijn daar verheugd over, niet omdat dit alles zo uiterst belangrijk is, maar het heeft z'n nut om eerst eigen land en cultuur goed te kennen.
De fijnzinnige opmerking van Jan Mankes, die de schrijfsters citeren, kan voor iederen kunstliefhebber nuttig zijn om te onthouden, n.l. geen behoefte te hebben aan reizen, omdat hij hier nog zoveel te zien had.
De behandeling van de diverse tijdperken is verschillend in waarde. Persoonlijk vind ik de moderne kunst het best behandeld.
Dit gedeelte is helder, boeiend en zeer up-to-date. Jammer is dat de Zuid-Duitse en Oostenrijkse barok weinig, of practisch in 't geheel niet werd beschouwd. Slechts een enkele kunstenaar werd hier genoemd. Verder lazen wij niets over deze schone, rijke cultuurwereld.
De uitgave van het boek is wel verzorgd. Het fotomateriaal is goed gekozen, en doorgaans ook goed uitgevoerd.
C. de Groot S.J.
Dr A.H. CORNETTE, De portretten van Jan Van Eyck, met inleiding van Emmanuel De Bom. - Maerlantbibliotheek XX, 'De Sikkel', Antwerpen, W. De Haan, Utrecht, 1947, 96 blz., 44 portretten, ingen. Fr. 95, geb. Fr. 120, per reeks van 6 deelen uit de M.B., Fr. 85 en 110.
In 1943 hield wijlen Prof. A.H. Cornette voor de Kon. Vlaamse Aca- | |
| |
demie een lezing over 'De Portretten van Jan van Eyck'. Later werkte hij deze studie verder uit: nu eerst wordt ze uitgegeven door de zorg van Em. de Bom. Cornette was een enthousiast en een geleerde, en deze beide eigenschappen maken de lezing van zijn studie aangenaam en leerrijk. Voldoende historische toelichting, gevarieerde citaten uit de werken van kunsthistorici, een enkele maal zelfs het pikante oordeel van de kenner-politicus Gambetta, doch een zeker gebrek aan synthetiserend vermogen om tot een klaar en doorgrondend inzicht te komen, maken deze studie eerder tot een vlot essay dan tot een definitief werk. Gaarne wellicht had Cornette zijn studie zelf nog ter hand genomen om ze beslister uit te werken, zo het leven hem de tijd had gegund. Hier en daar bewaart hij nog, als een master of the old school, een enigszins verouderd standpunt, wat de lezer hem graag zal vergeven om het vele leerrijke dat hij van hem ontvangt. Toch zal hij wellicht glimlachen, wanneer hij Rogier 'middeleeuwsch-kerksch' hoort noemen, en van Eyck een 'libertijn'!
A.D.
| |
Geschiedenis
K. SCHOETERS, S.J., P.J. De Nef, 1774-1844. - Keurreeks nr 39, Davidsfonds, Leuven, 1948, 288 blz., ing. Fr. 40, geb. Fr. 60.
Dit is een biografie van de bovenste plank: degelijk en nauwgezet, vlot geschreven in een keurige taal, zakelijk en toch ontroerend, echt een levensbeschrijving zoals wij er moeilijk een beter kunnen wensen. Pieter-Jan De Nef, een zoon uit de Turnhoutse Kempen, weldra tijkbaas en wijnhandelaar te Turnhout, wijdde zijn tijd en zijn geld, tientallen jaren lang, aan de opvoeding van de jeugd en de voorbereiding van wereldpriesters en missionarissen. Onder het Frans Regime en het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden wierp hij zich op als de verdediger van het vrij onderwijs, en met succes; als districtscommissaris en kamerlid zou hij zijn medeburgers grote diensten bewijzen. Zijn grootste verdienste echter is de royale hulp die hij aan de Amerikaanse missiën heeft geschonken: zelf recruteerde hij jaar na jaar enkele jonge mannen, schonk hun een milden rijken uitzet en betaalde hun reis naar het Verre Amerika. De lezer staat verbaasd over den diepen godsdienstzin, den brandenden zielenijver, de heerlijke resultaten van dezen Turnhoutsen fabrikant. Met zijn dood ging zijn werk niet ten gronde: het huldig Turnhouts Jezuïeten-college is gegroeid uit zijn 'Latijnse School', en de Apostolische School aldaar, die reeds meer dan 500 missionarissen naar de overzeese missiën stuurde, zet zijn glansrijk werk voort. De katholiek vraagt zich af: maar wat belet dezen lekenapostel de eer der altaren te geven, nu vooral in onzen tijd van Katholieke Actie? Dit degelijk, goed-doende boek verdient de ruimste verspreiding en het Davidsfonds, die het bekroonde, deed een gelukkige keus, het in zijn keurreeks op te nemen.
M. Dierickx
Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. - M. Nijhoff, 's Gravenhage; 'De Sikkel', Antwerpen, Deel II, afl. 3-4, 1948, bl. 161-320, Jaarabonnement Fr. 275.
Vóór dezen wereldoorlog drong de Grootnederlandse gedachte in onze geschiedschrijving steeds meer door en vond tenslotte in 1938 een belichaming in de 'Nederlandse Historiebladen', uitgegeven onder de redactie van verscheidene vooraanstaande geschiedschrijvers in Noord en Zuid. Anderzijds verschenen sinds 1838 bij de firma Nijhoff 'Bijdragen voor Vaderlandse geschiedenis en oudheidkunde', bekend om hun hoog wetenschappelijk gehalte. Na den wereldoorlog versmolten die twee tot 'Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden' onder redactie van de Professoren Van der Essen, Ganshof, Geyl, Post, Thom, van Werveke en van Winter. Nu onder drang vooral
| |
| |
van uitwendige factoren de 'Benelux'-gedachte naar toenadering tussen de twee delen der Lage Landen drijft, is het meer dan ooit de taak der historici hun historische gebondenheid te onderzoeken. Naast het opsporen van de eenheidselementen in het verleden van de twee landen, welke een Belgicistische en Klein-Hollandse geschiedschrijving hebben verwaarloosd of onderschat, heeft het tijdschrift ten doel de geschiedenis der hele Nederlanden te behandelen, de belangrijke historische publicaties in Noord en Zuid bekend te maken en over het algemeen een nauwere samenwerking tussen de historici teweeg te brengen.
In dit nummer neemt Prof. P. Geyl het op voor de 'wetenschappelijke geschiedschrijving' tegen de interpretatie van het verleden naar de ideeën van onzen tijd, zoals Ph. De Vries dit in een dissertatie over Lodewijk XIV doet. Dr Ch. Verlinden schreef een artikel over 'De zeeverzekeringen der Spaanse kooplui in de Nederlanden gedurende de XVIe eeuw'. In de aantekeningen staan degelijke bijdragen o.a. over het probleem van de feodaliteit en over de Brugse effectieven in de slag bij Kortrijk (11 Juli 1302) - die vroeger sterk werden overdreven. - De lange 'Kroniek' (pp. 251-293) is uiterst waardevol: na de personalia vermeldt zij al het belangrijke in boeken of tijdschriften over de geschiedenis van Nederland en België. Een verzorgde boekbespreking besluit het nummer. Wij menen, dat geen bibliotheek van enig belang of geen historicus dit tijdschrift mag missen.
M. Dierickx
Dr Leo DELFOS, Verkenningen door onze geschiedenis. - Biblion, Brugge-Amsterdam, s.d., 198 bl., Fr. 50.
De auteur, die in 1931 '1302 door tijdgenooten verteld' en in 1941 een grondige studie 'Die Anfänge der Utrechter Union 1577-1587', uitgaf, bundelt in dit boek tien artikels over Vlaanderen en Groot-Nederland. Het gaat over 1302, over de veertiende eeuw in Vlaanderen, de Unie van Utrecht, de 'Stedendwinger' Frederik Hendrik, de naam 'Nederland' die in de XVIIe en XVIIIe eeuw even goed de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden aanduidde, over den Boerenkrijg en zo meer. Vooral 'de Waal Pirenne' moet het om zijn Belgicistische geschiedschrijving voortdurend ontgelden. Wij betreuren, dat de waardevolle historische gegevens en een vaak treffend raak inzicht in het nationaal verleden niet op een meer serene, zakelijke manier worden uiteengezet.
M. Dierickx
Dr L.G.J. VERBERNE, In den Spiegel van het verleden, I deel. - Reeks: De Nederlanden, A.W. Bruna & Zoon, Utrecht-Antwerpen, 1947, 325 blz.
Dr Verberne, onlangs tot professor benoemd aan de Rooms-katholieke Universiteit van Nijmegen, en gunstig bekend om de twee delen over de hedendaagse geschiedenis in Brugman's 'Geschiedenis van Nederland', heeft in dit boek twaalf artikels gebundeld, die hij tussen 1930 en 1942 in verscheidene tijdschriften publiceerde. Terwijl de Belgische historici een reeks degelijke monografieën wijdden aan de geschiedenis van België sinds 1830, moet de auteur voor Noord-Nederland terecht opmerken: 'Tot nog toe verzuimde onze vaderlandsche historiographie volle en voldoende kracht te besteden aan onze negentiende eeuw' (bl. 207). Daarom zullen deze belangwekkende artikels hoofdzakelijk over de periode 1789-1839 de historici en vele leken interesseren: er zijn vijf bijdragen over den staatsman Van Hogendorp (1762-1834), wien de auteur vroeger een boek wijdde, andere over de geschiedenis van den Bataafsen tijd, over Noord-Brabant na de scheiding van 1830, over het verdrag van 1839, enz. De bundel eindigt op een, wij mogen gerust zeggen, meesterlijk essay 'de Vlaamse Beweging tot 1914' (bl. 282-325). Wel klinkt het overdreven, dat de taalpolitiek van Willem I 'heeft voorkomen, dat Vlaanderen reddeloos werd verfranscht' (bl. 296), ook de belangstelling van de Noordnederlanders voor de Vlaamse beweging wordt wat aangedikt; dit neemt niet
| |
| |
weg, dat deze korte bijdrage door haar degelijkheid, overzichtelijkheid en fijne nuancering niet alleen de Noordnederlanders maar ook de Zuidnederlanders een verhelderend inzicht zal bijbrengen.
M. Dierickx
P. BONENFANT, H. JOOSEN, F. QUICKE, L. VERNIERS, Historische lectuur. Geschiedenis van België, I Deel. (57 j.v. J.-C. tot 1477). - Uitgeversfirma A. De Boeck, Brussel, 1948, 301 blz., Fr. 100.
'De teksten die in dit boek werden overgedrukt, zijn niet ontleend aan de hedendaagse historische literatuur. Zij dagtekenen uit de tijd waarin de aangehaalde feiten voorvielen', zo begint de inleiding. Deze Belgische 'geschiedenis naar de bronnen' is bedoeld voor het middelbaar en normaal onderwijs. Niet alleen zullen deze teksten over 155 onderwerpen een dieper inzicht geven in het concrete tijdsgebeuren en een duidelijker beeld scheppen van de historische personen en instellingen, maar ook - en dit wordt jammer al te veel in het geschiedenisonderwijs verwaarloosd - zullen ze de leraars toelaten den critischen zin van hun leerlingen te oefenen door het vergelijken van de normatieve met de literaire bronnen en van één getuigenis met een ander. Zo kan een confrontatie van het lange verhaal van den Slag der Gulden Sporen (11 Juli 1302) door Lodewijk van Velthem (pp. 166-175) met de Franse versie van denzelfden veldslag door de 'Chronique artésienne' (pp. 176-177) slechts vormend werken. De opzet van het boek kunnen wij met beide handen toejuichen.
Zo bevat deze bundel een verhaal over de slag aan de Samber naar Caesar, een typerend uittreksel uit de Salische Wet, de inneming van Jeruzalem door de Kruisvaarders, gegevens over den bloei van den Vlaamsen handel, teksten uit de Blijde Inkomst; wij lezen er over prinsen en poorters, over leprozerieën en dorpsprivilegiën, over oorlogen, geeselaars en brouwersordonnanties. Het is ons echter een raadsel waarom de auteurs van af het begin der XIIe eeuw enkel het politiek, economisch en sociaal leven illustreren en niet het kultureel en godsdienstig: over Romaanse of Gothische stijl, over de Vlaamse primitieven, over beeldhouw- en miniatuurkunst, over Ruusbroec, Hadewych en de Vlaamse mystiek, over de kloosterorden, het godsdienstig leven, het schoolwezen, enz. lezen wij zo goed als niets. Ook zouden wij, vooral bij het vertalen van de Latijnse teksten wat minder passiva en minder 'men' 's wensen, daar dit met het Nederlands taaleigen weinig strookt. Toch zal deze tekstenbundel in het onderwijs uitstekende diensten bewijzen.
M. Dierickx
E. de MOREAU, S.J., Histoire de l'Eglise en Belgique, Tome complémentaire I, Texte, Circonscriptions ecclésiastiques, chapitres, abbayes, couvents en Belgique avant 1559. Cartes des diocèses, archidiaconies, doyennés et paroisses par J. DEHARVENG; Cartes des chapitres, abbayes, prieurés et couvents par E. de MOREAU, S.J. en collaboration avec A. de GHELLINCK, S.J. - Museum Lessianum, L'Edition Universelle, Brussel, 1948, 4 grote kaarten en VIII - 520 blz., Fr. 575.
Terwijl in 1913-1938 bij de firma Nijhoff de prachtige 'Geschiedkundige Atlas van Nederland' werd uitgegeven, met o.a. grote kaarten over de kerkelijke indeling en de kloosters omstreeks 1550 en een begeleidend commentaar, ontbeerden de Zuidnederlandse historici nog steeds dit allernoodzakelijkste werkinstrument. Zo pas verschenen nu dergelijke kaarten met begeleidenden tekst als aanvullend deel bij de hier nog onlangs besproken 'Histoire de l'Eglise en Belgique' van P. de Moreau (cfr. 'K.C.T. Streven', 1-7, April 1948, blz. 741-742).
Kan. J. Deharveng heeft jaren gewijd aan een nauwkeurige opname van alle parochies en van de bisdommen met archidiaconaten en dekenijen vóór 1559; de ervaren kerkhistoricus P. de Moreau maakte de lijst van alle kapittels, abdijen en kloosters op, en de cartograaf P. de
| |
| |
Ghellinck heeft met zijn gewone nauwgezetheid alles op kaarten gebracht. In het lijvig tekstboek staan, naast de nodige bronnenopgaven en wetenschappelijken commentaar, een repertorium van de parochies en kapellen (4.500 namen op 350 blz.), een repertorium van de kapittels, abdijen en kloosters met den datum van hun stichting en overgang naar een anderen regel (46 blz.) en een overzichtelijke tabel van alle orden, en kloostergroeperingen en de rij van hun stichtingen op het huidige Belgisch grondgebied.
Men staat vol bewondering voor de massa gegevens, vrucht van jarenlange opsporingen, die in deze publicatie zijn samengedrongen. Alle historici zullen de drie auteurs ten zeerste dankbaar zijn. Nu pas wordt - om slechts één voorbeeld te noemen - een geschiedenis van het kloosterleven in de Zuidelijke Nederlanden mogelijk. Wij hebben maar één wens: dat binnen afzienbaren tijd een tweede aanvullend deel zou verschijnen met dezelfde studie doorgetrokken tot op onze dagen. Dan zullen wij, zoals in Nederland, ook in België een adekwaat hulpmiddel hebben voor de kennis van het godsdienstig en religieus leven in de hele Nederlanden, de eeuwen door.
M. Dierickx
Pierre JOBIT, Espagne et Hispanité. - Initiations nr 15, Editions de la Revue des Jeunes, Parijs, 1948,175 blz.
Dit boekje heeft zowel tot doel, de Spanjaarden te zeggen, hoe men hun land en kultuur hoogschat, als tevens de jonge Fransen te initiëren in de Spaanse problemen. Het staat buiten alle actualiteit en tracht het diepe wezen van het 'Hispanisme' te ontvouwen. Met warme sympathie beschrijft deze Fransman land en geschiedenis, karakteriseert in enige korte bladzijden de philosophie en de poëzie, en eindigt met een hoofdstuk over 'Espagne, Hispanité, Chrétienté'. Al kan men dit werkje geen meesterlijk essay over de voor ons steeds moeilijk te begrijpen Spaanse psyche noemen, toch biedt het, buiten alle passie en vooringenomenheid, een eerste kennismaking met dit doorgaans zo verkeerd begrepen volk. Indien de auteur de Reconquista op de Moren en de vooraanstaande rol van Spanje in de Contra-Reformatie grondiger had behandeld, zou hij nog beter zijn doel hebben bereikt.
M. Dierickx
Dr. A.A. VAN SCHELVEN, Willem van Oranje. Een boek ter Gedachtenis van Idealen en teleurstellingen. - IVde druk, Ten Haven, Amsterdam, 1948, 304 blz., f. 5,90.
De schrijver van dit boek is oudhoogleraar van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zijn vakkundigheid springt op elke bladzijde in het oog. Met grote eerlijkheid en objectiviteit heeft hij in dit werk een 'Lebensbild' van den Zwijger vastgelegd, waarmee zich elk verstandig lezer in grote trekken zal kunnen verenigen. Het is altijd moeilijk uit een aantal gegevens de innerlijke geaardheid en gesteltenis van een mens, dien we nooit in levende lijve ontmoet hebben, te reconstrueren, vooral wanneer het een zo omstreden figuur geldt als Willem van Oranje. Dr van Schelven forceert echter nooit zijn mening, verwringt nooit de getuigenis der bronnen en motiveert zijn inzichten zo goed als de gegevens dit toelaten. Hij belicht evenzeer de donkere plekken in het karakter en het leven van den Zwijger als de lichte en betracht een zo groot mogelijke objectiviteit. Als gelovig protestant ziet hij onwillekeurig sommige verschijnselen uit dit tijdperk enigszins anders dan Katholieken die beschouwen. Voor ons blijft Oranje's geloofswisseling iets raadselachtiger dan ze hier wordt voorgesteld. Dit neemt niet weg dat wij deze biografie als een goede en betrouwbare kunnen aanbevelen. Het is een boek van bijzondere bezonken studie en doordachte arbeid.
J.v.H.
| |
| |
| |
Varia
Antoon Vander PLAETSE, Wezen en Techniek van de voordrachtkunst. - Lannoo, Tielt, 1948, 302 blz., Fr. 86.
Schrijver biedt ons een boek aan, geboren uit de praktijk, en gericht op de praktijk. De titel is dan ook wat misleidend: het 'wezen' der voordrachtkunst wordt omschreven, niet aan de hand van philosophische bespiegelingen, maar steunend op schrijver's eigen kunstervaring, eerlijk gezien en gezond doordacht. Daarom zijn het veeleer losse beschouwingen. De techniek echter wordt puik behandeld: de hoofdstukken over de physiologie der spraak Organen, over de phonetica, over de woordkunst, over de mimiek wijzen op de bekwame vakman, die alleen het nuttige aangeeft en ieder overbodig detail weert; hij richt zich immers tot oningewijden. Zeer overvloedige voorbeelden en een rijke bloemlezing uit verscheidene letterkunden maken het werk tot een goudmijn voor wie oefenen wil.
Niet voor de specialist wel voor de leergierige is het boek bestemd. Daarom trachte men eerst A. Vander Plaetse zelf te horen voordragen, pas dan begrijpt men de totale draagwijdte van de theoretische beschouwingen en de practische wenken.
R. Hostie
Kan. J.E. JANSEN O. Praem., Gids voor de bezoekers der stad Turnhout en omstreken (Antwerpse Kempen.) - Van Mierlo, Proost, Turnhout, 1947, 270 blz., Fr. 30.
Een gids voor bezoekers is altijd een verzamelboek: een jarenlange bezigheid en ervaring maken het interessant, volledig, releverend, tegelijk handig en overzichtelijk. Voor dit werk was Kanunnik Jansen wel de aangewezen man: de geschiedschrijver van de stad Turnhout, de conservator van het stadsmuseum 'taxandria'; de jarenlang vertrouwde met geschiedenis, folklore en gebruiken; de beste kenner wellicht van het gehele Antwerpse Kempenland. Zakelijk en concreet heeft hij evenzeer de snuffelaars naar vergane dingen willen en kunnen voldoen als de zoekers naar moderne resultaten en comfort.
J.
Valère RONDELEZ, De gele orkaan. - Missiehuis Scheut, Brussel, 1947, 271 blz., Fr. 40.
In deze 'verzamelde schetsen' verhalen Paters van Scheut, Missionarissen in China, hoe het hun verging bij de overrompeling hunner missies door de Japanners, hoe ze leefden in de Japanse concentratiekampen of in hun verplichte residenties en wat ze vonden bij den terugkeer in hun missies.
Geen Japanse drijverij lukt er in hun sterkte te breken. Het verblijf in de kampen verschaft hen nog gelegenheid bekeringen te bewerken. En terwijl de Paters angstig bezorgd aan hun Missies terugdenken, tonen de gebeurtenissen dat het geloof er levendig blijft. De trouw der Chinese Christenen, doch vooral de heldhaftige houding der Chinese katholieke priesters, steken hen een riem onder het hart.
L. Bruyns
Maurice Bernard COELHO, Praktisch verklarend zakwoordenboek der geneeskunde. Tweede herziene druk. - G.B. van Goor Zonen, s'Gravenhage-Batavia, 1947, 827 blz.
Zoals de ondertitel aangeeft is het boekje bestemd voor verplegenden, apothekers, studerenden en ook leken. Kort, maar toch duidelijk en begrijpelijk is een ontelbaar aantal trefwoorden en afkortingen verklaard. Ik geloof niet, dat men kans loopt tevergeefs dit boekje op te slaan: uiterst praktisch en handig, ook wat formaat betreft.
C.Z. arts.
|
|