Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Jongensdorp
| |
[pagina 51]
| |
kolonies en kampen; priesters, broeders en zusters stonden toch klaar om die verschoppelingen van de straat op te rapen! Eén ding werd vergeten: alle jeugdhuizen puilden uit, zodat de grootste massa aan haar lot werd overgelaten. Eén ding had men zich nog niet gerealiseerd: er was plotseling een straatjeugd ontstaan, voor welke weeshuizen totaal ongeschikt waren. Vroeger begonnen de meeste wezen hun leven in het weeshuis als onmondige kinderen, zodat zij van kindsbeen af gewend raakten aan disciplien en tucht. Nu was de meerderheid der hulpbehoevende straatjeugd in de leeftijd van 10-14 jaar en opgegroeid temidden van het oorlogsgeweld; er leefde een jeugdbende van misdaad en ondeugd. Oudere kinderen uit deze oorlogsslachtoffers heeft men naar de weeshuizen gebracht maar ze liepen weg, omdat ze daar de lucht niet konden verdragen; ze verkozen de straat met haar ontberingen boven zulk een onderdak, ze waren te rijp, te rot, te snugger, dikwijls te heroiek in hun strijd tegen de wreedheid van de wereld om zich die 'vrijheid' te laten ontnemen. Gelukkig zijn er mannen en vrouwen in Italië gevonden, die een groot hart bezitten en daarnaast durf, initiatief en energie opbrengen het probleem bij de horens aan te pakken. Mgr. John Patrick Carroll-Abbing, een Amerikaanse Ier, was verbonden aan het Vaticaans Staatssecretariaat. Toen de geallieerden in Italië landden, werd hij door het Vaticaan belast met de gezondheidsdienst van de pauselijke hulpcommissie. Van Napels tot Genua is hij met de legers opgetrokken en leerde de ellende kennen. Vooral trok hij zich het lot aan van de straatjongens, die een ware plaag vormden voor de geallieerde legers. Al spoedig vond hij een andere idealist in de Italiaan Don Antonio Rivolta, een Milanees priester van het Gezelschap van St Paulus. Lang hebben zij samen gesproken, ontzaglijk waren de moeilijkheden om een begin te maken temidden van de materiële ellende. Eindelijk in Augustus 1946 konden zij een huis openen in de buurt van het mooie badplaatsje Santa Marinella. Zij kregen een harde winter van ontberingen en koude, de jongens hadden slechts de vier muren en de openlucht maar toen de lente kwam, was de kleine groep nog intact en begon vol energie te bouwen en te organiseren. Op het ogenblik is men nog niet klaar maar het zal niet lang meer duren, of er bestaan drie prachtige jongensdorpen. Weldoeners in Amerika en Italië, die nog grandezza bezitten en enthousiast zijn gemaakt voor de Italiaanse bandietjes, zorgen voor de materialen, terwijl de Italiaanse regering arbeiders beschikbaar stelt. Ieder dorp is bedoeld voor slechts 150 jongens, want de leiders begrijpen maar al te goed, dat massa alles zal doen mislukken. De drie dorpen ontvangen ieder een eigen cachet: visserij en scheepvaart, industrie en ambacht, land- en tuinbouw. Ieder dorp heeft een kapel, restaurant, bank, winkel, gemeentehuis, werkplaatsen, paviljoenen voor nachtverblijf, in één | |
[pagina 52]
| |
woord alles wat een dorp vereist. Tussen de gebouwen door lopen de straten en overal groen, bloemen, vruchten! Het moet voor de jongens zo heerlijk en aantrekkelijk mogelijk zijn. Het restaurant van het marine-dorp ligt vlak aan de zee en is daarom alleen al een wonderbaar plekje. De grond zelf is historisch, want de Ridders van Rhodes hebben er een nederzetting gehad en vandaar vertrok de vloot van Marcantonio Colonna naar Lepanto; een oude Middeleeuwse toren staat nog midden in het marine-dorp. De zalen en kamers zijn reeds op vele plaatsen voorzien van frisse schilderingen, welke niet alleen het jongensleven afbeelden maar ook de plaatselijke historie aanschouwelijk maken; boven het hoogaltaar van de kapel in het industrie-dorp troont de Madonna der jongens, welke reeds een aanhankelijke devotie geniet bij de eerlijke en nog altijd kinderlijke ex-boefjes. Het materiële der jongensdorpen is dus uitstekend verzorgd en laat niets te wensen over. Toch staat het jongensdorp van Santa-Marinella in het middelpunt der paedagogische belangstelling vooral vanwege de levensmethode. De leiders zoeken naar de meest aangepaste methode de asociale jeugd terug te winnen voor het normale leven. Zij zijn overtuigd nog zoekers te zijn en staan daarom open voor alle stromingen der paedagogie, welke de wereld kent. Lange gesprekken met Mgr. Carroll-Abbing openbaarden hem aan ons als een man van studie en contacten; zijn werkkamer in het dorp bevat een uitgebreide paedagogische, philosophische en theologische bibliotheek en hij is uitstekend op de hoogte van hetgeen in Nederland en Vlaanderen op het gebied der paedagogie gepresteerd is en wordt. Hij treedt volstrekt niet op als een man, die het wel weet; integendeel, voorzichtigheid en bescheidenheid zijn kenmerkend in hem, hij is leergierig en schuwt de zelfkritiek niet. Naast de studie ligt de praktijk temidden der jongens, zodat aldaar de paedagogie op de meest gelukkige wijze als experimentele wetenschap kan beoefend worden: voor deze jongens was nog geen kruid gewassen, zodat experimenten noodzakelijk zijn en zij, als men het dan zo wil zeggen, als proefkonijntjes gebruikt moeten worden. De leiders van het dorp zoeken dus contact met de beste paedagogen der wereld. Ook in dit dorp komen te veel nieuwsgierige bezoekers, wat slecht is voor de bewoners; het mag geen dierentuin worden! Er wordt dus gestreden tegen de vreemdelingen en fel. Van de andere kant echter wil de leiding ook bezoekers trekken; graag ziet zij mensen komen, die iets willen leren of van eigen ervaring wensen mede te delen. Spoedig hoopt men in het dorp een bungalow te openen voor degenen, die enkele dagen de opvoedingsmethode wensen te bestuderen. Tegelijkertijd worden plannen gemaakt voor een studiehuis ter vorming van assistenten: ook hier klaagt men over gebrek aan onderlegde leiders, zodat men verplicht is de opleiding zelf zo spoedig | |
[pagina 53]
| |
mogelijk op zich te nemen, wil het werk bij de naaste uitbreiding reeds niet mislukken. Al heeft het werk een Amerikaanse inslag, toch draagt het niet de Stempel van 'Amerikaans' te zijn in de betekenis van het streven naar massa-organisatie met verwaarlozing van de degelijkheid. In Santa Marinella zoekt men volstrekt geen kwantiteit - er zijn nu nog geen 90 jongens! - maar kwaliteit. Dit dorp wil model worden en moet de leerschool zijn voor de talrijke jongenskolonies, welke reeds in Italië zijn opgericht om het jeugdprobleem tot oplossing te brengen. Het dorpsleven moet voor de jongens op de eerste plaats gevoeld worden als een voortzetting van het verlaten straatleven. Is dit niet het geval, dan blijft het dorp zonder bewoners, zoals de ondervinding reeds leerde. De karakteristiek van het straatjongensleven met zijn enkele bepalende wetten moet dus opgenomen en omgevormd worden tot opvoeding naar het maatschappelijke leven toe. De straatjongen nu heeft iedere dag te strijden om in het leven te blijven, hij bestuurt zich zelf, hij weet niet wat banden zijn en hij haat de volwassenen als zijn vijanden. 'De straatjongen strijdt iedere dag om in het leven te blijven'; in het jongensdorp zal hij dus om zijn bestaan moeten vechten. S. Paulus schreef reeds iets dergelijks in zijn tweede brief aan de Tessalonicenzen (III,10): 'wie niet werken wil, krijgt ook niet te eten.' De dorpsjongens aanvaarden het als iets vanzelfsprekends, dat zij wat presteren moeten voor de kost. Alles, wat de jongens doen, wordt daarom betaald in een eigen munt, waarvoor zij in het dorp alles kunnen kopen, wat in een jongensleven nodig is of begeerd wordt en dus voor betaling in aanmerking komt. Met de intensiteit van de arbeid wordt ook rekening gehouden, zodat ijver beloond wordt en luiheid zich wreekt. Iedere avond moeten in het restaurant de maaltijden voor de volgende dag betaald worden; eens per week voldoet men de prijs voor het logies; een winkel biedt alle waren aan, welke het werk en de ontspanning eisen; ook extra-dingen, zoals een film, worden nooit voor niets gegeven om de jongens te leren geld opzij te leggen en te sparen. In de bank kan een bepaald bedrag van de dorpsmunt omgewisseld worden tegen Lires, opdat de jongens wat op zak hebben, wanneer zij buiten het dorp gaan; de koers is zelfs veranderlijk naargelang de prestaties van de jongens in het dorpsleven: zij voelen dus aan den lijve, of het dorp er goed of slecht voorstaat. Voordat zij in het dorp kwamen, moesten ze met geld omgaan; wanneer zij weer de maatschappij ingaan, speelt het geld weer een grote rol in hun leven. Hier leren arbeiders de waarde van het geld kennen en het economisch gebruiken. Een twaalfjarige staat met zijn neus tegen de winkelruit gedrukt en verslindt met zijn ogen de zoete caramels: 'ik kan ze wel gaan kopen maar dan heb ik geen geld meer over om te leven'. Een ander houdt zich de hele dag uit de buurt | |
[pagina 54]
| |
van het restaurant: hij moet vasten, want hij heeft geluierd; van zijn vrienden zal hij niets vragen, daar is hij te fier voor. Allen zijn naar Cività Vecchia om een film te zien, een paar blijven thuis, want ze hebben al hun spaarcenten versnoept. 'Een straatjongen bestuurt zichzelf' en zeker hebben deze oorlogsjongens dat gedaan, van wie de meesten nooit een gezinsleven hebben gekend. De jongens zullen dus ook zelf het dorp besturen. Zij zijn burgemeester, rechter, bankdirecteur, restaurateur, werkplaats-leider enz. Iedere maand wordt in geheime stemming een nieuwe burgemeester en gemeenteraad gekozen door heel het dorp; voor deze functies kan men zich verkiesbaar stellen. Het gemeentebestuur benoemt de voornaamste beambten en deze zoeken weer naar ondergeschikten. De keuze geschiedt zeer serieus, want deugt de gemeenteraad niet, dan gaat het slecht in het dorp of m.a.w. dan lijdt ieder persoonlijk onder het slechte bestuur. Men stelt zich zelf candidaat of laat zich door anderen voordragen, alleen wanneer men denkt de verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Een veertienjarige was twee maanden achtereen tot burgemeester gekozen en deed het voortreffelijk; ondanks het aandringen van allen, stelde hij zich niet een derde maal herkiesbaar: 'ik ben erg moe en daarom zal ik het de volgende maand zeker niet goed doen'. Iedere avond is er dorpsvergadering in het gemeentehuis, voorgezeten door de gemeenteraad. Elke jongen heeft het recht zijn problemen en klachten ter sprake te brengen: er wordt zwaar geboomd maar toch blijven het jongens, wat dikwijls blijkt uit hetgeen ze ertussendoor gooien. Op deze vergaderingen worden wetten gemaakt en besluiten uitgevaardigd. Natuurlijk hebben de volwassen leiders veel invloed op dit dorps-reglement maar toch maken zij van dit zelfbestuur niet een wassen neus: houden de jongens vol tegen hun raad in, dan laten zij hen een dom besluit nemen of onverstandige wet uitvaardigen: de ondervinding moet hen dan leren, dat zij niet wijs gehandeld hebben, en jongens zijn nog spontaan genoeg op een domheid eerlijk terug te komen. Bij het zelfbestuur behoort ook de discipline en tucht: nooit geeft een leider straf, want daarvoor bestaat de rechtbank; vindt iemand zijn straf te zwaar of onrechtvaardig, dan kan hij zich op een leider beroepen, iets wat een jongen uit zelfrespect en saamhorigheidsgevoel slechts in de uiterste gevallen zal doen. De rechtbank is geheel ingericht volgens de regels der kunst; de aangeklaagde kan zich zelfs een verdediger kiezen. Jongens straffen zwaar en zijn onverbiddelijk voor elkaar, zodat de schrik voor overtreding erin zit. Onder deze aartsdiefjes is het rechtvaardigheidsgevoel zeer sterk: stelen en gappen is het ergste, wat kan gebeuren: altijd moet het dubbele teruggegeven worden. Er wordt gestraft met prestaties, welke tegelijk hard zijn voor de schuldige en de gemeenschap ten goede komen. Nu er gebouwd | |
[pagina 55]
| |
wordt, is wel de zwaarste straf: opperman zijn bij de arbeiders; het valt niet mee onder de Italiaanse zon stenen te schouwen. Wanneer deze jongens later als volwassenen aan de maatschappij worden teruggegeven, dan hoopt men er arbeiders van gemaakt te hebben, die een straffe leiding gewend zijn en die zelf gevormde leiders zijn: in de arbeiders-organisaties zullen zij de eerste posten gaan innemen. 'Een straatjongen houdt niet van banden en heeft de vrijheid boven alles lief'. Daarom heerst er vrijheid in het dorp maar - en dit is een correctie op de straatjongens-vrijheid - geen bandeloosheid. Wel worden er geen banden aangelegd, welke overbodig zijn en enkel de organisatie en discipline als abstracte volmaaktheid dienen. Het lopen in rijen, verboden terreinen, rigoreuse regels van stilzwijgen e.d. worden zoveel mogelijk vermeden. Er bestaat zelfs vrijheid van godsdienst: er zijn jongens onder, van wie bij hun komst niet vaststond, of zij gedoopt waren; toen wij het dorp bezochten, weigerde er een katholiek te zijn en zijn wil wordt gerespecteerd: vrij zal hij het Geloof moeten omhelzen. Door het zelfbestuur leven de jongens in de reële overtuiging, dat zij zich vrij onderwerpen aan alle wetten en regels van het dorpsleven. Door de jongens zelf is een wet uitgevaardigd, dat op de slaapzalen het stilzwijgen strikt wordt onderhouden, want die plaats dient om te slapen. Enkelen wensten zich aan dit stilzwijgen niet te onderwerpen en beriepen zich op de eerste wet van het dorp: de vrijheid. Zwaar en lang is toen over deze kwestie in de gemeenteraad gediscussieerd en gevochten; het resultaat was, dat alwie van de slaapzaal gebruik wil maken, vrij het stilzwijgen zal aanvaarden; wie in bed wil praten, is vrij dit te doen maar moet dan ook vrij uit de slaapzaal wegblijven. Zo leren ze begrijpen, dat vrijheid niet betekent eigen zin doen maar ook individuele aanpassing aan de vrijheid der gemeenschap eist. Over de uren van naar bed gaan en opstaan bestaan geen voorschriften: het is niet nodig, want de arbeid en noodzaak om geld te verdienen regelen dat vanzelf. Iedere jongen heeft de vrijheid uit het dorp weg te lopen maar het is nog niet voorgevallen. Over het uitgaan bestaan geen afzonderlijke regels want het dorpsleven zelf voorziet in een regeling. De noodzaak van de arbeid en het zelfbestuur leren aan de jongens, dat zij hun vrijheid verantwoordelijk moeten gebruiken. Niemand moet werken of studeren maar allen doen het vrij, want ieder wil eten en slapen en leven. De jongens komen ook uit vrije beweging naar het dorp; ze worden er niet door de politie of rechter gebracht. Het jongensleven te Santa Marinella is reeds meermalen verfilmd en heeft met enorm succes gedraaid in de journaals door geheel Italië. Hangend achter auto's, in goederenwagons verstopt, op karren, komen de straatjongens zelfs vanuit Triest en Palermo in het 'Villaggio del fanciullo' aan; uit de gevangenissen | |
[pagina 56]
| |
laten zij zich er heen brengen. De kennismaking is heel eenvoudig: alsof het iets vanzelfsprekend is, worden zij in de nieuwe omgeving opgenomen, met wat geld als voorschot op weg geholpen en verder aan hun lot overgelaten! Helemaal zelf moeten zij thuis zien te geraken en de eerste weken wacht hun een zware crisis. De werkplaatsen lopen ze af, de school bezoeken ze, uren lang liggen ze in het gras, het geld raakt op, de vrijheid van het vagebonderen blijft lokken; woede, tranen, vreugde en uitgelatenheid wisselen elkander af als het weer op een Maartse dag en toch laten de leiders deze gekwelde knaap aan zijn lot over. Deze eerste crisis is zo belangrijk in deze opvoedingsmethode, dat Mgr. Carroll-Abbing ze uitvoerig verfilmd heeft en als propaganda en informatie voor zijn werk gebruikt. Deze jongens dulden op het keerpunt van hun leven geen vreemde inmenging en staan vijandig tegenover elk goed woord en iedere bescherming, want hun vrijheid wensen zij tegen iedere prijs te behouden. Is eenmaal de crisis tussen de onafhankelijkheidszin en het verlangen naar het heerlijke dorpsleven op haar hoogtepunt gekomen, dan vindt het jongenshart de weg naar een leider of de priester treedt als het ware toevallig bij hem binnen, wanneer hij zit te mijmeren aan de zee of te wenen in een afgelegen bosje. Ongemerkt heeft het vertrouwen, dat de andere jongens in hun leiders stellen, indruk gemaakt op de eenzame gast en is eenmaal de ontmoeting daar, dan gooit hij zijn hart open, werpt het grote leed van zich af, openbaart zijn verlangens en verwacht raad en verlossing. Vanaf dat ogenblik is de jongen thuis, vrij treedt hij het dorpsleven binnen en op zijn gelaat tekent zich een blijde dankbare trek af, welke niet meer zal verdwijnen. Zo uitdrukkelijk is de eis, dat het dorp slechts vrije jongens mag herbergen, dat elke jongen, die nog onder een of andere dwang van buiten staat, geweerd wordt: heeft er een nog familie, die zich met hem blijft occuperen, dan zal hij dikwijls het dorp moeten verlaten, want deze familie kan door haar dwang en invloed verdeeldheid in het hart scheppen en de opvoeding van asociaal tot sociaal mens remmen en doen mislukken; in de meeste gevallen toch is de familie hier de grootste vijand van het kind. De leiders weten heel goed, dat deze cultivering der vrijheid niet alleen van onschatbare waarde is maar ook grote gevaren met zich medebrengt: de verhouding tussen gezag en vrijheid vormt ook hier het grote paedagogische probleem. Er zijn al oudere jongens en de leeftijd van 16 jaar en ouder brengt zware vrijheidsproblemen met zich mede: hoe de omgang met meisjes te regelen, wat te zeggen over de verhouding tot de jongeren, wat aan te vangen met jongens, die de verkeerde weg opgaan; vrijheid en gezag moeten in conflict komen, tenzij de leidinggevende figuren ook hier weer de juiste methode vinden. In ieder geval zijn de problemen en moeilijkheden bekend en ze zullen | |
[pagina 57]
| |
niet omzeild worden zeker niet om de schone uiterlijke schijn te bewaren. 'Een straatjongen haat de volwassenen als zijn vijanden'. Hij kent deze maar al te zeer of uitsluitend als uitbuiters, hardvochtigen en politie. Uit deze straatjongens-mentaliteit moeten de leiders conclusies trekken: ze mogen nooit bevelen, verbieden en zeker niet commanderen, ze moeten zeer gereserveerd zijn, straffen uitdelen is niet hun taak. Positief wordt van hen verlangd, dat zij door hun edele aard en onvermoeide arbeid de ogen en harten der jongens tot zich trekken: in hen moeten de dorpsbewoners de altijd klaar staande vrienden vinden, die vooruithelpen en alle problemen oplossen. Zij zijn dus eigenlijk de raadgevers en de assistenten van de jongens en geen wonder dus, dat de tegenwoordige staf met bezorgdheid de toekomst inziet, want zijn er dergelijke 'leiders' in voldoende aantal te vinden? Treffend is te zien, hoe de jongens aan hun leiders hangen; van haat of wantrouwen t.o.v. de volwassenen is geen sprake meer. Ongedwongen lopen zij ieder uur van de dag naar Monseigneur, naar Don Antonio, oom Peter en tante Marie; vrij en frank vertellen zij hun alles en weten zeker een goede raad of hulp te krijgen. Opvallend is de dankbaarheid, waarmee de jongens hun leiders telkens bejegenen, het respect en de eerbied, waarmee ze hen tegemoet treden, de beleefdheid en gratie, waarmee zij hen behandelen. Evenzeer wordt men getroffen door de hartelijkheid, waarmee de leiders de jongens behandelen. Terwijl wij in de studiehut van Mgr. Carroll-Abbing zaten, kwamen er voortdurend jongens aankloppen; met de grootste wellevendheid traden zij binnen en behandelden ongedwongen met hem hun zaken; Mgr. stond altijd voor hen klaar en het bezoek was voor hem geen reden, de jongens weg te sturen; wij zouden het ook nooit verwacht of gewenst hebben, de jongens stoorden volstrekt niet. Wellicht heeft deze straatjeugd vroeger nooit hartelijkheid van een volwassene ondervonden; nu pas heeft zij een vader en moeder gevonden. Geen wonder, dat die jongens zeer gevoelig zijn voor hun weldoeners en zich moeten uiten met al hun Zuiderlijke genegenheid. Wij bezochten met Monseigneur het restaurant onder de middagmaaltijd. Onmiddellijk springen een paar jongens op en vallen Monseigneur om de hals, kussen hem met volle mond en laten zich dankbaar terugkussen. Wij wisten niet, wat wij meer moesten bewonderen: de dankbare hartelijkheid van de jongens of de zichzelfvergetende beminnelijkheid van de priester. Na de lunch wilden een paar jongens nog wat voetballen, ofschoon zij na een kwartier naar een film te Cività Vecchia zouden gaan en al netjes gekleed waren; een leider trachtte de jongen, die de bal kwam halen, duidelijk te maken, dat het niet verstandig was: er ontstond een kleine discussie en het slot van het liedje was, dat de jongen toch ging voetballen; de leider vond het best en had tenslotte niets te verbieden! | |
[pagina 58]
| |
Waarom zou hij ook niet 'mogen' voetballen? Laat hem rustig zijn gang gaan, hij ziet nog niet in, dat het onverstandig is! De grootste invloed hebben de leiders natuurlijk door hun lessen en leiding in de werkplaatsen. Omdat zij het volle vertrouwen der jongens bezitten, worden hun woorden aanvaard en voorbeelden nagevolgd. De dorpsjeugd weet maar al te goed, dat deze mannen en vrouwen meer weten en hen iets prachtigs meegeven voor de toekomst. Vroeger hadden zij van de volwassenen niets te verwachten en nu? Het dorpsleven is door de arbeid voor het dagelijks brood en door het zelfbestuur zo ingericht, dat de jongens alle dagen in conflict komen met de levensproblemen; telkens ondervinden zij, dat hun krachten en schouders nog te zwak zijn om alle verantwoordelijkheid te dragen. Geen zorg echter, de leiders zijn er en moeten hier hun woord spreken. Volgens deze methode tracht 'La Repubblica dei ragazzi' van het uitschot der Italiaanse jeugd iets voortreffelijks te maken. De bedoeling is, dat deze jongens bij hun 18e jaar als volwaardige katholieke arbeiders de maatschappij kunnen ingaan. Alles wordt erop gezet, dat de jongen één vak volmaakt beheerst. In de industrie wordt hij niet alleen vertrouwd gemaakt met een bepaald onderdeel van een ambacht maar hij moet het volkomen onder de knie krijgen. Levert het dorp een pottenbakker af, dan moet hij als arbeider in een fabriek kunnen werken maar ook zelfstandig op zichzelf het ambacht kunnen beoefenen vanaf het bereiden van de potaarde tot de laatste penseelstreek en wel met de meest eenvoudige gereedschappen. Dit geldt voor iedere industrie maar ook voor de visserij, scheepvaart, land- en tuinbouw. Tegelijkertijd wordt ook zeer veel aandacht besteed aan de intellectuele vorming. Naast het gewone onderwijs wordt er op aangedrongen, dat de jongens bij het verlaten van het dorp één vreemde taal goed beheersen; vooral wordt Engels, Spaans of Frans gekozen. Kunnen zij later geen bestaan vinden in het vaderland dan zijn zij in ieder geval klaar voor de emigratie. Toch is de leiding wederom zo verstandig geweest om de meeste aandacht te besteden aan die ambachten, waarvan weinig vaklui in Italië te vinden zijn. De minderbedeelden en zwakken genieten een bijzondere zorg in het dorp. Onder dit slag jongens is altijd opvallend, hoe groot het aantal uitblinkers is maar ook hoe sterk de misdeelden zijn: deze jeugd valt ook hier in uitersten. De medische verzorging is prima en de heerlijke omgeving verdrijft reeds vele ziektes. De psychotherapie wordt eveneens toegepast; de achterlijke kinderen genieten bijzonder onderwijs. Alle jongens worden tenslotte getest, opdat zij de voor hen meest geschikte toekomst kiezen. Het dorpsleven is gezond en krachtig, zodat uit deze jongens geen kamerplantjes groeien. Ze worden hier niet verburgerlijkt in de slechte zin van het woord maar opgeleid tot een stoere arbeider. De kleding is zeer een- | |
[pagina 59]
| |
voudig en niet uniform; bij het werk echte Italiaanse werkkleding, welke vaak aan vodden doet denken; bij de andere gelegenheden schone kleren, welke gerust dikwijls hersteld mogen zijn; voor Zon- en feestdagen iets chiques volgens de hoge eisen van het land: ze gaan dus helemaal gekleed als de andere jongens. Dat de hygiënische verzorging prima is, behoeft niet gezegd te worden van een instelling, waar een Amerikaan aan het hoofd staat. Bij ons bezoek aan het dorp, bracht Mgr. Carroll-Abbing ons het eerst naar de kapel. Hij sprak daar over zijn vertrouwen in Gods Voorzienigheid: moest ik gaan tellen, dan zou mijn hoofd niet stilstaan. De Providentie heeft hem een uitstekend bankdirecteur als hulp geschonken! Iedere week komt deze met zijn auto naar het dorp en werkt met groot enthousiasme aan de financiën van 'zijn' jongens, zoals hij ons op terugreis naar Rome vertelde. Natuurlijk kwamen wij ook te spreken over het godsdienstig leven der jongens. Er bestaat een gemeentewet, dat de Zondagsmis verplichtend is. Dagelijks zijn een 25 tot 30 jongens in de H. Mis en gaan een 15 tot 20 te Communie. Monseigneur zelf heeft de volle sympathie der jongens vooral als priester. Hij is een keurig gesoigneerd gentleman, op wiens toog geen vlekje te bespeuren valt, hetgeen iets wil zeggen in Italië en vooral in een jongensdorp! Hij staat echt boven de jongens welbewust door zijn priesterlijke waardigheid. De jongens moeten van respect voor deze priester vervuld worden, zij zien in hem een hogere vriend, een gezant van de hemel. Later zullen zij dit beeld van de priester Gods nooit vergeten, wat zij ook zullen ontmoeten. De slaapzalen, waarop niet meer dan 30 tot 40 bedden staan, zijn ongelooflijk helder en zindelijk; er valt geen vuiltje te bespeuren. Nog groter werd onze verwondering, toen wij het restaurant zagen. Tafeltjes van allerhande formaat, allen voorzien van een withelder tafellaken en in het midden een vaasje met bloemen. Aan het buffet halen de jongens de spijzen en gaan zitten, waar ze willen. Ze mogen blijven tot sluitingstijd of weggaan, wanneer zij willen. De rust en kalmte, welke onder deze jongens heerst, kan niet vergeleken worden met die van het best georganiseerde pensionaat. Ook in de werkplaatsen en andere lokalen heerst de grootste orde en netheid. Stijl leren de jongens dus wel en het is zeker toe te schrijven aan de Italiaanse mentaliteit, dat ook deze jongens er zeer vatbaar voor zijn. De geest is voortreffelijk: blijheid en vrolijkheid voeren de hoofdtoon. Uitgelatenheid komt weinig voor, misschien wel te weinig. Het valt aan iedere bezoeker op, dat de jongens zeker te ernstig voor hun leeftijd zijn; wij spraken er ook over met de leiders. Zij schrijven deze ernst toe aan het verleden, dat de jongens achter de rug hebben en dat niet ongemerkt | |
[pagina 60]
| |
aan hen voorbij is gegaan, en aan de verantwoordelijkheid, welke ieder in het kamp draagt. De film Sciuscia heeft deze mengeling van volwassen ernst en jongensachtige vrolijkheid ook zeer juist getroffen. Ondanks het vele goede, dat in het dorp te observeren valt, mag het kwaad, dat onder de jongens plaats heeft, niet verzwegen worden. Hier worden immers jongens opgevoed, van wie de meesten in de wereld der misdadigers hebben geleefd. Niemand leeft daarom in de schone illusie, dat deze straatjongens bij hun intrede onmiddellijk hun streken en slechte gewoontes kunnen afleggen. Velen moet nog het besef bijgebracht worden, dat bepaalde handelingen tegen de natuurwet zijn, en iedereen weet, dat het afleggen van een slechte gewoonte een moeizame weg is. Omdat de Italiaanse jongens zeer spontaan zijn en het dorpsleven zelf allerminst geschikt is voor heimelijk en stiekem handelen, hebben de leiders en ook de jongens zelf heel gauw hun kameraden door; het zelfbestuur en de eigenberechting bestrijden op de meest effective wijze het kwaad, terwijl de heerlijke omgeving en overvloed aan werk de gedachten naar het hogere en betere richten. Zij worden getraind het verkeerde af te leggen en te vermijden, omdat het kwaad is; menselijk opzicht en huichelarij vinden hier een zeer slechte voedingsbodem. Een nadeel voor de eerste ontwikkeling van het dorpsleven is de aanwezigheid van honderden arbeiders die op het ogenblik het dorp bouwen; deze zijn allen communist en oefenen zelfs ongewild een slechte invloed uit op het jonge volk. Toch valt het alles samen genomen zeer mee. Er gaat zelfs een vormende invloed van de jongens uit op de arbeiders. Zij begrijpen er aanvankelijk niets van, dat deze priesters en burgers zich geheel inzetten voor de straatjongens; hoe langer zij er werken, des te meer sympathie krijgen zij voor het dorp. Zij zijn er zelfs trots op, dat zij als communisten een dorp mogen bouwen voor de kleine proletariërs. Wanneer kameraden met vrachtwagens uit Rome komen en beginnen te schelden op de rijkdom der priesters en het kapitalisme der Amerikanen, beginnen de vertrouwde arbeiders het werk te verdedigen. Zij noemen het al hun dorp en laten hun kameraden alles zien; het is verbazend interressant deze gesprekken te horen. Toch verlangen de leiders er natuurlijk naar, dat spoedig deze arbeiders hun werk voltooid hebben. Wij hopen, dat Mgr. Carroll-Abbing eens de gelegenheid vindt in Nederland over zijn werk te komen vertellen, dat zijn film in Nederland aangevraagd wordt, maar vooral dat vele Nederlandse jeugdleiders de gelegenheid zullen vinden Santa Marinella te bezoeken, wanneer de bungalow klaar is. Wij twijfelen niet aan hun enthousiasme bij hun terugkeerGa naar voetnoot1.. |
|