Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGods GeuzenJan de HartogGa naar voetnoot* heeft enige rumor in casa veroorzaakt door zijn wonderlijke roman 'Gods Geuzen'. Sommigen liepen heet voor het boek en prezen het als de grote roman na den oorlog, anderen haalden hun schouders op als voor een eendagsverschijnsel. Ook werd het werk als onzedelijk afgemaakt. Er is nu een tweede deel van de trilogie verschenen, dat de grote lijnen van het eerste vrij getrouw doortrekt. Men zal het derde deel moeten afwachten om een definitief oordeel te kunnen vormen. Jan de Hartog, die vooral door 'Hollands Glorie' reeds bekend was, staat vrijwel buiten de litteraire scholen en kringen, en bekommert zich weinig om wat er in die kringen over nem gezegd en geschreven wordt. Als schrijver is hij een ware wildeman, een hyperbolist, die zich noch in zijn stof, noch in zijn figuren, noch in zijn schrijfkunst met de gewone, het gematigde, het gemesureerde tevreden stelt. Hij zou goed doen met zich een jaarlang met Plato, Sophocles en Thucydides op te sluiten en niets anders dan hun wer- | |
[pagina 1210]
| |
ken te lezen om zó enig gevoel voor maat en menure, voor de schoonheid der beperking en der juiste verhouding te verwerven. Bij hem is alles, alles buiten proportie en onwaarschijnlijk, de mensen, de lotgevallen, de reacties, de verschijnselen, alles is hyperbolisch. De lectuur van Gods Geuzen wekt koude rillingen en griezelingen, spanningen en verrassingen en daarom zal het boek nog wel een tijdlang de markt beheersen. Wil de Hartog echter niet enkel voor de generatie, voor het ogenblik, maar ook voor de komende generaties schrijven, dan moet hij zijn wilde schrijfdrift remmen, zijn smaak classificeren, zijn fantazie besnoeien en heel zijn werk verfijnen en verdiepen. Ook in het erotische is de Hartog een wildeman die maar neerschrijft wat hem in den zin komt, taferelen zo grof en stuitend en smakeloos dat een kozak erbij blozen zou. De strekking van het boek is zeer zedelijk, zelfs sterk religieus. De zonde is er zonde en de drang der ziel naar God is er onlesbaar. Maar de Hartog schrijft ook over heilige en intieme dingen zo cavalaresk of hij louter oud-huzaren tot zijn lezers rekende. Zijn menskundigheid, zijn kennis van het menselijk hart reikt niet ver en zo ontstaat er een aanmerkelijke disproportie tussen de schokkende dingen die er gebeuren en de gebrekkig uitgebeelde figuren die dit opvangen. De Hartog bezit ongetwijfeld een grote fantazie, een groot schrijftalent en wanneer hij ertoe komen kon in alles de juiste maat en verhouding te vinden en zijn mensenverbeeldingen te verinnigen en te verfijnen, dan zou hij ook voor de toekomst kunnen schrijven. Nu speculeert hij op grove effecten en zulke auteurs kunnen een tijd lang verblinden en de markt veroveren, maar zij raken spoedig uit de vaart. Een niet graag toegegeven, maar zeer effectieve factor voor het succes van dergelijke boeken is de onverbloemde schildering van sexualiteiten. Een der ideale figuren uit het boek is Willem Waterreus, de heilsoldaat en commandant ener leproserie op Java. Het zou interessant zijn te zien met welk een huiver van afkeer deze Willem zijn eigen geschiedenis in dit boek zou lezen. Moge de Hartog nog eens tot het inzicht komen dat kracht iets anders is dan krachtpatserij, dat maaten verhoudingsgevoel geen verburgerlijking betekent en dat eerbied voor God zich ook te uiten heeft in eerbied voor den lezer. J.v.H. |
|