Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1159]
| |
Het Proces van het Humanisme
| |
IMeestal onderscheidt men het humanisme als historische beweging en als geestelijke houdingGa naar voetnoot4.. Als historische beweging wilde het de klassieke oudheid doen inleven; als geestelijke houding beklemtoont het, voor opvoeding, cultuur en leven, het menswaardige en menselijke. De historische beweging zou, in de veertiende eeuw, met Petrarca ontstaan zijn, en in de zestiende eeuw haar hoogtepunt hebben bereikt; de geestelijke houding zou de moderne verruiming zijn van den ouden drang, waarbij de klassieke oudheid naar den achtergrond week. Doch onmiddellijk dringen twee vragen zich op: van waar die eeuwenlange betovering door de klassieke oudheid? waarheen beweegt zich de ruimer-humanistische moderne geest? Lang vóór de veertiende eeuw, wilde West-Europa de klassieke oudheid doen herlevenGa naar voetnoot5.. Met Karel den Grote en Alcuïnus konden we zulk humanisme wel laten beginnen; gedurende de Middeleeuwen bestond het voort, niet het minst in de kloosters. Dan wordt het woord synoniem van traditionele cultuur; van een christelijke cultuur namelijk, die, in de Grieks-Romeinse beschaving bewust geworteld, daar altijd en gulzig sappen uit opzuigt. | |
[pagina 1160]
| |
Maar in sommige eeuwen, de negende b.v. en de veertiende, openbaarde zich, plots en geweldig, die altijd aanwezige drang. Op zulke gisting toegepast, onthult het humanisme ineens zijn ware betekenis: een instinkt-matige terugkeer, over de onmiddellijke voorafgaande cultuurperiode heen, naar den eersten oorsprong. Karel de Grote wilde naar het Romeinse rijk terug; de Renaissance naar den cultuurtijd, toen de scholastiek het Latijn nog niet had verbasterd. Bevrijding van wat barbaars beklemde; een grijpen naar de aloude vrijheid, altijd vitaal en nimmer onvruchtbaar. Een trouw dus en een vertrouwen tegenover het verre verleden, terwijl men het nabije van zich gooit. Een revolutie en een afhankelijkheid; een slaken en een aanleggen van banden. Van de ene dienstbaarheid gaat men, gewelddadig bijna, naar de andere over. Bedenk daarbij dat het oude verleden, waarvan men niet scheiden kan, het jonge christendom eens voorbereidde, het zag geboren worden en voedde. Het historisch humanisme wordt daardoor de terugkeer tot het christendom-in-zijn-wieg. Neen! niet tot het christendom; tot het late heidendom waarin het eerste christelijk leven geboren wordt. Zo hoort het bij het bewustzijn van gemeenschappelijk ontstaan en ontwikkeling. Van een eeuwenlang verloop is elke cultuurperiode slechts één moment; doch telkens overschat men den eigen tijd, maakt men de actualiteit los van afhankelijkheid en verplichting; telkens dreigen abstractie of bedwelming, verblindende begoocheling of dwaze paniek. Herhaaldelijk keerde het historisch humanisme tot het concrete en de geleidelijkheid terug, tot het ruime waarin veel ligt verbonden, tot den aanvang die alles weer belichten en richten laat, begrijpen en beheersen. Altijd was het, in zijn kern, een eenvoudig en oprecht nadenken, individueel en gezamenlijk, over oorsprong, heden en bestemming.Ga naar voetnoot1. Het verfijnde en verdiepte; het maakte los en vurig, speels en ernstig, temperamentvol en karaktervast: wij vragen ons af of het, al te zeer nu voorbij, wel ooit kan gemist worden. Maar niet alleen de historische bezinning, ook de ethische heeft het steeds gekenmerkt. Van waar overigens zijn heftige reacties, zijn baldadig losbreken uit systematiek en verstarring; tenzij omdat een zwellende groei niet kan beklemd en verhinderd blijven onder een spannend en drukkend net? Hij duwt en breekt, scheurt en ontreddert, spontaan-vitaal en - traag of met schokken - uiteindelijk onweerhoudbaar. Elk historisch humanisme verheerlijkte dan ook de spontane, de onweerstaanbare vitaliteit; het wees naar den scheppenden wil, die mens en samenleving steeds vernieuwen moet; het liet de hellenistische stoa herleven, het fier afstemmen van optreden en handelen op wezen en waardigheid, - en moeten we in dit verband den Romein Cicero niet vermelden, den voornaamsten vader misschien van elk later humanisme: den eklektischen ethicus, den redenaar, den republikein?Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 1161]
| |
Ziehier dan, van het historisch humanisme, de twee grote bestanddelen: een bewust traditionalisme en een niets ontziende bezinning, een als vanzelfsprekend aanvaarde afhankelijkheid en een onafhankelijk doorzicht, een gewilde trouw en een fiere moed. Daardoor werd het, tegenover de veelvuldige ontgoocheling en ontmenselijking, een nooit aflatende verruiming, zuivering, herstel van evenwicht; het temperde de religieuze dweepzucht en hield, artistiek verheven, niet minder God aanwezig. Overschat het niet; verwerp het nog minder. Beschouw het als de natuurlijke reactie van den gezonden mens, die, na veel buitelen, duizelen en betoverd zijn, weer vast wilde staan, diep ademen, aarde en hemel onbevangen verkennen.
Wij stelden een tweede vraag: waarheen gaat de moderne verruiming van het oude humanisme? Het begon, dunk ons, bij den aanvang der achttiende eeuw, met de zo betekenisvolle 'querelle des anciens et des modernes'. Het humanisme vervlakte tot humanitarisme; een geographische nieuwsgierigheid verving het peilen in het verleden; een zelfgenoegzaam rationalisme verdrong den eerbied, de traditie en den trouw. Niet langer inspireerde men zich aan een oergeest; willekeurig en naïef waande de dagende 'Verlichting' elk duister verleden verwerpelijk, belachelijk elk verontrustend mysterie het vorderend humanisme werd, van een bevrijdend traditionalisme, de bevrijding van elke traditie. Het gaf de heidense oudheid dus op, de bakermat van Westeuropees christendom en beschaving; des te méér beklemtoonde het de alleen geldende vrijheid. Het verloor afhankelijkheid, normen en steun; des te beslister schoof het de almachtige creativiteit naar voren. Grenzen vervaagden en densiteit verzwond; des te verder breidde het zich uit, het omvatte en beloofde zoveel méér... Geheel gedesaxeerd nu en veelvuldig beweeglijk, houdt het, schijnbaar slechts, verscheidene tendenzen nog samen: het idologisch humanisme, het ethisch, het aesthetisch. Want terwijl iedere tendenz iéts voor zich bewaarde, verging de éne werkelijkheid onder de éne benaming. Beschouwen wij ze dan, afzonderlijk en gezamenlijk. Het ideologisch humanisme vooraan: elke consequente levens- en wereldbeschouwing, die nadruk legt op de vrij-veroverende menselijke bedrijvigheid. Zo het existentialismeGa naar voetnoot1., het MarxismeGa naar voetnoot2., het Nietzscheïsme, het scientismeGa naar voetnoot3., het christendomGa naar voetnoot4.. Elke noemt zich 'integraal humanisme';Ga naar voetnoot5. geen enkele, ook het christendom niet, wordt er adaequaat door aangeduid. Want terwijl men | |
[pagina 1162]
| |
met recht het humanisme met een consequente ideologie verbindt, zou men ze ten onrechte vereenzelvigen. - Het ethisch humanisme daarna, dat ze gescheiden houdt. Het stelt zich onverschillig aan tegenover de uiteindelijkéne waarheid: elk systeem zou zijn betrekkelijke waarheid en waarde bezitten, en voor eenieder volstaat het, wat hij ook denke, het menselijke en persoonlijke te eerbiedigen en te bevorderen. Zedelijk en verheven, zou zulk humanisme het aloude benaderen; indien het niet, agnostisch en zonder eigen discipline, zichzelf tot de moderne levensbeschouwing verhief: de bevredigende uitkomst van al de voorgaandeGa naar voetnoot1.. - Ook het aesthetisch humanisme, de hogere vorm van het ethische, blijft agnostisch en verderfelijk. Geen intenser, geen waardevoller bestaan (meent het), dan in zover men het in schoonheid weet om te zetten. Daaraan is alles ondergeschikt; in die getransformeerde en transformerende pracht vervloeien ethika, geloof en overtuigingGa naar voetnoot2.. Als top der pyramide plaatst het dus de artistieke productie. Had deze, ten overstaan van godsdienst en leven, haar dienende functie meer bewaard; zo ware de werkelijkheid precies getroffen. Nu echter niet; zodat noch het ideologisch, noch het ethisch, noch het aesthetisch humanisme dien naam verdienen. Zij verdelen de oude werkelijkheid, die zo niet leven kan. Ideologie, ethika, aesthetika: men benadert het oude ideaal; maar nergens de greep die alles samenhoudt, de geest die alles harmonieert! Veel te weinig ook de dienstbare bereidzaamheid, en dat gemis hindert het meest. Men noemt dan het humanisme dé levenshouding, wat het nooit adaequaat zijn kan; men ontneemt het zijn onvervreemdbare functie van behulpzaam ordenen en samenbrengen, rustig richten en lichtend bezielen. Men maakt het tot de eerste der leuzen, het meest praegnante der systemen, maar des te minder blijft het de spontane doenwijze van iemand die kalm en concreet, optimistisch en verzoenend, weet na te denken, wijs te handelen, schoon te leven, vrede te dragen. Aan de bezinning zou men het zich-bezinnen ontnemen, aan de wijsheid de weldoende voeding, aan de vlam het licht, aan den olijftak de boodschap van vrede. Het modern-verruimde humanisme loopt gevaar zich over alles uit te spreiden en niets meer te vatten; gevaar een hol woord te worden, zoveel bedrieglijker naargelang het meer wordt aangewend. En zulk onheil ware onmetelijk: het deugdelijk humanisme màg niet vergaan. Wat is dan het humanisme? Het wàs de terugkeer tot de Grieks-Romeinse oudheid, de bakermat van christendom en beschaving. Het was, eeuw na eeuw, de historische en ethische bezinning, die steeds het evenwicht herstelde, met een nieuwe bezieling. Het is bezinning gebleven: een bezinning van mens en mensheid op zichzelf, voorlopig zonder vaste normen en richting. In velerhande begrippen en strekkingen loopt het uiteen; tegelijk maakt een veelvuldig misbruik het woord vaak ijdel en begoochelend. Toch blijven humanisme en | |
[pagina 1163]
| |
wijsheid steeds even noodzakelijk, en altijd mag een levenshouding, waarbij de wijsheid gezocht wordt en ingevolgd, met recht humanisme heten. | |
IIWij verbonden humanisme met wijsheid; maar drie thema's beheersen elk pleidooiGa naar voetnoot1. er voor: de bezinning en wijsheid, de schoonheid en vrijheid, de vrede en vooruitgang. Verstrengeld vormen zij één krans: de harmonie in ziel en wereld. Het is niet vooreerst de systematische en logische bezinning, eerder de intuïtieve en speelse; niet bovenal op contemplatie gericht, eerst op handelen. Een even soepel als zeker inwendig leven; met als voornaamste vruchten zelfbeheersing, gelijkmoedigheid en wijsheid. Het is de eerste der kardinale deugden, de 'prudentia', die aan den oorsprong ligt van elk verder goed. De bezinning van den humanist: werkelijkheidszin en oprechtheid, optimisme en initiatief! Het is het bevredigd bestaan van hem, die, koning van het heelal, zelfs in den tegenspoed het heelal en zichzelf weet te bedwingen. Daarvoor is echter de onvervangbaar sterkende schoonheid nodig. Geen wijsheid geeft kracht, gelijk de zacht doorvlamde. Altijd suggereert deze, hoe bescheiden soms ook, Gods weldoende aanwezigheid; altijd vertoont zich, wazig en vluchtig, Gods lichtend aanschijn; altijd in en door de schoonheid die men gezuiverd in zich opneemt en waardoor men, heerlijker levend, zich vastlegt en bevrijdt. Schoonheid en kunst: de humanist weet dat deze allerhoogste onder de natuurlijke waarden in de bovennatuurlijke sfeer vanzelf hem binnenvoeren. Nimmer kan hij, in het natuurlijke, meer vrij en creatief handelen; nimmer zozeer zich losmaken van het vergankelijke, van de eigen beperking, de eeuwigheid zo nabij. Daarom hoort de schoonheid, genoten en meegedeeld, bij het humanisme als de hoogste vorm van zijn wijsheid. Zij maakt deze lichtend en warm; wederkerig wordt zij onmiddellijk bruikbaar en werkend. De ware humanist leeft dan wijs en schoon, bezonnen en vrij: wijs omdat hij schoon leeft, en vrij door de bezinning; schoon, doordat de wijsheid zich voltooit, en bezonnen tot steeds ruimere bevrijding. Maar hij bezint zich over zichzelf niet alleen: hij weet de geslachten onderling afhankelijk en de volkeren saamhorig. De gehele mensheid gaat hem aan: haar eeuwenlang verloop en ontwikkeling, waaruit hij vruchtbare momenten ophaalt en vasthoudt; haar bonte verscheidenheid op den aardbodem, waarbij overeenkomst en samenwerking, eensgezindheid en liefde te méér noodzakelijk blijken. Tegenstelling en gelijkenis, rhythme en gelijkmatigheid, geleidelijkheid en sprongen: van alles zoekt hij oorzaken, wetten, harmonie en blijvend resultaat. Zelf weet hij zich van alles afhankelijk, inwerkend op alles. Hoe persoonlijk ook, een individualist wordt hij nooit, of hij zou zijn humanisme verkrachten. In tijd en ruimte verkent hij plaats en plicht; orde, vrede, vooruitgang worden door hem vereerd en gediend: het algemeen menselijk geluk gaat hem eventueel boven het zijne. | |
[pagina 1164]
| |
Bezinning, schoonheid, vrede: voor den verdediger van het humanisme, zelf humanist, zijn het geen abstracties; het zijn concrete daden, voorwerpen, werkelijkheid. Niet in de hoogste mysteries stijgt en verdwijnt hij, niet in de laagste boosheid duikt hij onder; maar het gewone leven, het aardse bestaan van heel velen, transformeert hij tot orde en pracht, welvaart en stijgend geluk. Niets negeert hij, van niets keert hij zich af; laat hem echter, individueel en sociaal, het eerste werk het eerst voltooien: de ordening van mens en samenleving, de groeiende cultuur, de bloeiende pracht van de stervelingen tussen aarde en hemel.
Tegenover zulk pleidooi kan de tegenstander de zaak zelf niet aanvallen, alleen de voorstelling er van: het kiezen namelijk van het humanisme als allereerste leuze. Een volstrekt vooraan gesteld humanisme doet onwerkelijk aan, omdat het de diepere levensgronden niet raakt; machteloos omdat een veel geheimer geweld levens en bestemmingen bestuurt; bedrieglijk omdat het zich een rol aanmatigt die het niet toekomt. Niet wijsheid en schoonheid vooreerst bepalen den gang van mensheid en schepping; maar goed en kwaad, zonde en verlossing, het heilige en het boze, de haat die des duivels is en God de Liefde. Bovenmenselijke machten beheersen den mens. Niet het beperkte aardse bestaan dringt zich het eerst op; wél, in het heden, het perspectief op het hiernamaals, en, in verband daarmede, de voorgeschiedenis, de duistere zondeval. Het humanisme nu versmalt het leven binnen redelijkheid en zedelijkheid; het beperkt en verkleint het tot een ondermaans bewegen. Aan het aardse en tijdelijke verleent het een valse waarde, terwijl de wezenlijke wordt weggenomen: grondlegger en aanvang te zijn van de eeuwigheid. Dood en verrijzenis plaatst het niet in het midden: het ignoreert nogal den dood, en voelt dus de behoefte niet aan een verrijzenis. Onwerkelijk noemen we daarom het geheel vooraan gestelde humanisme: onwerkelijk om zijn concreet realisme en zijn te zacht bezielde nuchterheid. Want het leven is vooreerst mysterie: lijden en dood, liefde en verrijzen, zonde en vernielzucht, goddelijke verlossing en triomferende heerlijkheid. Bekleed deze donkere spelonk niet met een dun loofwerk van humanistische beschouwingen en verwachting; de allereerste storm breekt en verstrooit uw al te licht en fragiel decor: des te ontzettender gaapt de afgrond. Hoe machteloos meteen zulk onwerkelijk humanisme! Wat vermag het tegen of voor de geweldige machten van haat, offergeest, schennis, beminnen! Het onderstelt de mensen te braaf, te burgerlijk, door koekjes en comfort getemd en verweekt; het vermag zelfs niet iemand gelukkig te maken. Want het geluk bestaat in lijden-uit-liefde, in geven tot men niets meer heeft of is, in offerdood en verdwijnen. Het humanisme duwt de dwaze heldhaftigheid weg; wellicht ook de hoogste kunst die zulke heldhaftigheid in- en uitademt. En al vergenoegt zich de grote massa met een - overigens betoverend - humanistisch ideaal van welvaart, cultuur, kunst en vooruitgang; op het offer der besten, van de uitverkoren kern, berust dat ideaal zelf. Enkelen, die het in heldhaftige godsdienstigheid overschrijden, maken het, voor zich en velen, wezenlijk en bereikbaar; doch voor de middelmatige menigte, met nooit iets verders of hogers voor ogen, ware het een altijd wijkende einder. Het humanisme leeft, dank zij | |
[pagina 1165]
| |
de méér-dan-humanisten! In en door zichzelf is het, voor de woelige wereld zee, een veel te broos schip: hoe ontelbaar reeds zijn de schipbreuken! Daarom noemen wij het alleen-geldend humanisme bedrieglijk. Het is een belofte waarmee men paait, een droombeeld op een woestijntocht. Zelfs zijn meest verstokte aanhangers vechten duidelijk tegen de innerlijke evidentie: dat het niet uitkomt. Achter dien pralenden barok-gevel verbergen zij veel puin; zij bouwen aan een pronkerig paleis, waarbij altijd de talen worden verward. Het humanisme, het vooraan gesteld humanisme, beeldt zich in dat de mensen in een aards paradijs leven; maar altijd grijpen Adam en Eva naar de verboden vrucht, den hoogmoed. Altijd weer roept God hen ter verantwoording. Hij straft; Hij belooft wat stellig wordt vervuld. Intussen dolen de berouwhebbende zondaars tussen distels en doornen, en zien zij, aan de poort van het paradijs, den engel met het zwaard. Zulk pleidooi, wij herhalen het, past niet op het humanisme zelf; alleen op de verkeerde voorstelling. Niemand misschien vergist zich zo gevaarlijk als de humanist-boven-alles: de ideoloog, de ethicus of de aestheet. Tenzij misschien de religieuze mens, die geen humanisme zou erkennen, zich gevaarlijker vergiste.
Breng deze pleidooien samen: U redt het humanisme; u veroordeelt het misbruik van werkelijkheid en woord. U stelt het op de tweede plaats: in den dienst namelijk van een godsdienstige overtuiging, een dwaasheid-van-het-kruis, - en ineens ontvangen bezinning, orde en vrede hun betekenis en bestemming, steun en werkelijkheid. In den dienst? eerder als grondslag er van; want zonder het ene met het andere bezit men nergens of nimmer een stevig tehuis. De religieuze dweper en de ongelovige humanist tasten en dolen; de humanistische gelovige weet, bezit, hunkert en verwacht. Beschouw godsdienstigheid en godsdienst als voltooiing en bekroning van het humanisme: een bekroning zo hoog daarboven uit, dat zij het bekroonde wel lijkt te vernietigen. Maar zij vernietigt de vernietiging zelf, de begeerlijke boosheid; terwijl de gehele mensheid zich kan verheffen tot een menswaardig bestaan. Humanisme en godsdienst, godsdienst en humanisme: grondslag en gebouw, vastheid en verheffing! Houd ze zorgvuldig onderscheiden, maar klink ze onverbrekelijk aan elkanderGa naar voetnoot1.. Beide verenigd maken wereld en mensen geordend en schoon: de innige kern is verlokkend mysterie; daar omheen een rand van wijsheid en pracht. Een godsdienst zonder humanisme kan de bevredigende godsdienst niet zijn; een humanisme, dat zich ongodsdienstig verklaart, schendt en vernietigt zichzelf. Onderscheid dus en houd samen: zo vindt u den veiligen weg door de god-menselijke werkelijkheid heen waarin we leven. | |
IIIWij besluiten met drie korte toepassingen. De eerste. Wij houden niet van de thans veel gebruikte benaming 'chris- | |
[pagina 1166]
| |
telijk humanisme'. Zij past weliswaar op het historisch humanisme, dat toch op christelijken bodem door christenen werd beoefendGa naar voetnoot1.; als moderne leuze echter verlegt zij het zwaartepunt, ignoreert lichtjes woekerend ongeloof en noodzakelijke herkerstening gelijkt op een compromis. Liever spreken we van een 'humanistisch christendom'Ga naar voetnoot2.: de eerste aandacht gaat naar het Rijk Gods dat voor alles moet worden gezocht; terwijl al het andere, dat mede in den schoot valt, niet voorbij wordt gezien. De tweede. Te veel maakt men thans van het humanisme een theorie over natuur en bovennatuur, over gang van wetenschappen en zin van geschiedenis, over aardse dingen en eeuwige bestemmingGa naar voetnoot3.. Maar het is niet een ideologie, niet een verzamelplaats voor vele vraagstukken; het geeft den passenden titel niet van een eklektisch boek, verscheiden van inhoud en ethisch van strekking. Het is een individuele en sociale geest, die vaardigheid en behoefte, wetenschappen en kunsten omvat en opvoert tot een fier en edel leven, schoon en stijlvol. Het is een milde verzoeningsgezindheid en een veroverende creativiteit; daarin ontmoeten elkander de mensen van goeden wil, allen die werkelijk geven om allen. Het is een traditionalisme en een moderne moed, een trouw en een vernieuwing, een ethika en een aesthetika geheimzinnig samengehouden door een bovenmenselijk mysterie. In onze geschonden wereld is het een drang en een smachten, een aanvang wellicht al dient alles nog gedaan. Men benadert het langs vele wegen, met vele formules vat men en vat men niet; wij vinden geen betere dan deze essentieel-christelijke woorden: 'Hieraan zullen allen herkennen dat gij mijn leerlingen zijt, zo gij elkander liefhebt'. De derde. Het historisch humanisme is wel onherstelbaar verloren gegaan. In een zoveel breder geworden wereld, in tijd en ruimte zoveel beter gekend, beheerst de Grieks-Romeinse oudheid - een te smalle basis nu - nooit meer kennis en cultuur, denken en smachten, handelen en vrijheid. Toch blijft het werkelijk middelpunt der geschiedenis, het ontluikend christendom namelijk, in elke evenwichtige traditie noodzakelijk centraal. Daarom zal het nieuwe humanisme, hoe verruimd ook, aan het oude, het historische, nog even gelijken: het oude herleeft dan, in een geheel nieuwen vorm, anders en herkenbaar. |
|