Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Waals Economisch Probleem
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevers erkennen, dat bij het opstellen der ontwerpen tot spoorelectrificatie Wallonië een niet te versmaden aandeel kreeg; maar dit dankt men alleen aan de waakzaamheid van de Waalse leden van de bevoegde Nationale Commissie. Wat stelt de Waalse Economische Commissie voor hieraan te verhelpen? In zake kanalenbouw maakt Wallonië aanspraken zowel op realisaties op nationaal plan als op realisaties van internationale draagwijdte. Voor de binnenlandse scheepvaartbetrekkingen moet, door het moderniseren van het Waalse rivieren- en kanalenstelsel, de vaart verzekerd worden: voor schepen van 1350 ton, van uit Antwerpen over het Albertkanaal, de Maas, het kanaal Charleroi-Brussel, en weer naar Antwerpen toe; voor schepen van 600 ton, aansluitend bij de eerste omvaart, van uit Charleroi naar La Louvière, Bergen, Doornijk, over de Schelde eveneens tot in Antwerpen. Met het oog op de internationale binnenscheepvaartbetrekkingen stelt men voor over Wallonië Noord- en Oost-Frankrijk te verbinden met Nederland en Duitsland door de Sambre tot aan de Franse grens bevaarbaar te maken voor schepen van 600 ton; en de Maas, eveneens tot aan de Franse grens, voor schepen van 1350 ton; en ten slotte boven Visé de doortocht van Ternaaien te verzekeren. In dit stel van realisaties blijft de hoofdbrok het moderne kanaal Brussel-Charleroi met een vertakking naar La Louvière. Op het gebied van het wegenverkeer zijn de eisen minder uiteenlopend. Op één grootse opzet blijft de aandacht van de verslaggevers gevestigd: 'La route Wallonie', een autostrada die Verviers verbindt met Doornijk over Luik, Namen, Charleroi en Bergen; een werk dat overigens in de begroting van 1947 reeds met een eerste krediet van 10.000.000 is begiftigd. De Waalse autostrada heeft niet alleen binnenlands belang. Zij zal het transit-verkeer van uit Rijsel en Parijs over Wallonië naar het Rijnland en Hollands Limburg mogelijk maken. Het minst opvallend is de grievenreeks in zake het spoorwegnet. De uurroosters der treinen mogen niet steeds alle reizigers naar Brussel lokken: 'On vent faire de Bruxelles l'unique centre de luxe et de distractions du pays'. Het plan van electrificatie moet in de orde van uitvoering een paar Waalse spoorlijnen iets meer naar voor brengen nl. Luik-Namen-Charleroi en Brussel-Luik-Herbestal; en aan de te electrificeren lijnen zou men best ook toevoegen: Charleroi-Marienbourg-Vireux; Luik-Hasselt; Luik-Visé; Charleroi-Erquelinnes. Ten slotte vraagt het verslag burgerlijke vliegvelden te Luik en te Charleroi, toeristenvliegvelden te Namen, Spa, Aarlen en St. Hubert. Het meest belangwekkend gedeelte van het verslag is ontegenzeglijk het hoofdstuk voorbehouden aan de studie van het demografisch probleem. Hieraan gaven de verslaggevers speciaal hun aandacht. Vooraf enkele opmerkingen om het Waals demographisch vraagstuk te situeren. Wallonië staat niet alleen in tegenstelling met Vlaanderen, maar komt steeds meer in tegenstelling met Vlaanderen en Brussel. Brussel inderdaad dankt zijn aangroei hoofdzakelijk aan Vlaanderen: 'Bruxellois et Flamands ont de plus en plus tendance à adopter des opinions analogues.' Met dit gegeven voor ogen kan men vaststellen hoe sterk sedert de aanvang der XXe eeuw de betrekkelijke getalsterkte der Walen afneemt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1900 stonden nog twee Walen tegenover drie Vlamingen en Brusselaars; thans nog slechts twee tegenover vier; wanneer de evolutie door blijft gaan, zullen in 1980 de verhoudingen twee en vijf zijn. Zo nadelig voor Wallonië was de evolutie niet gedurende de XIXe eeuw. Integendeel. In 1831 bedroeg het procent van de Waalse bevolking 39 t.h. van het Belgisch globaal cijfer; in 1880, 42,5%; maar in 1939 nog slechts 35%. Drie keerpunten merkt men op in het ontwikkelingsverloop der Waalse demographie: 1880, omdat van dit jaar af de Vlaamse bevolking meer begon aan te groeien dan de bevolking van Wallonië; 1910, omdat toen de absolute aangroei der Walen schijnt stil te staan; eindelijk 1932, het jaar dat de angstwekkende daling van het Waals bevolkingscijfer bepaald heeft ingeleid. Als algemene verklaring van deze evolutie stipt het verslag aan: 'L'évolution différente des populations flamandes et wallonnes repose sur des questions de structure'. In een nauwgezet onderzoek gaan de verslaggevers hierna de elementen van het Waals demographisch verschijnsel na. In hoofdzaak - men is geneigd om te zeggen haast uitsluitend - ligt de oorzaak van de bevolkingsvermindering aan de daling van het geboortecijfer. De verslaggevers constateren, dat nog in 1880 het relatief geboortecijfer in België voor alle gewesten van het land ongeveer hetzelfde was; terwijl in 1939 een veel gunstiger toestand voor Vlaanderen dan voor Wallonië en Brussel is ingetreden. Hier volgen de juiste statistieken. Op 1000 inwoners evolueert het geboortecijfer als volgt:
Wallonië komt daarmee in 1939, wat betreft het aantal geboorten, beneden alle naburige landen te staan, Frankrijk inbegrepen. In 1939 geeft de telling voor de West-Europese landen de volgende quota's per duizend inwoners: Frankrijk 14,6; Nederland 20,6; Duitsland 20,4; Zwitserland 15,2; Engeland 15,1. Terloops merken de verslaggevers op dat de daling van het geboortecijfer in Wallonië niet zozeer de invloed kan ondergaan van het geringer aantal huwelijken of van de hogere ouderdom der vrouwen bij het aangaan van het huwelijk. Tot in 1930 was het procent der gehuwde vrouwen in het Zuiden van het land hoger dan overal elders in België en traden de Waalse vrouwen ook op jongere leeftijd in de echt. Eerst sedert 1930 doet de toestand op beider gebied voor de Zuidelijke provincies zich minder gunstig voor. Zo kan in de toekomst deze nieuwe gesteldheid de Waalse demographie nog ietwat ongunstiger beïnvloeden. De verklaring echter van de daling van het bevolkingscijfer ligt bij deze voorname oorzaak: in Wallonië - en overigens ook in Vlaanderen - hebben de vrouwen hoe langer hoe minder kinderen. Op duizend vrouwen beneden de 55 jaar daalde van 1880 tot 1930 het jaarlijks aantal geboorten als volgt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Evenwel, zo lezen we verder, moet deze ontwikkelingsgang van naderbij worden onderzocht. De verslaggevers hebben het land - Vlaanderen en Wallonië - ingedeeld in gebieden met hoge, gemiddelde en geringe bevolkingsdichtheid en dan volgt de belangwekkende conclusie: op de 1000 vrouwen beneden de 55 jaar daalde, steeds van 1880 tot 1930, het jaarlijks geboortecijfer van Wallonië:
Het geboortecijfer van Vlaanderen echter daalde:
De Waalse industrie bracht meer dan de Vlaamse de bevolking in dichtbevolkte centra samen. Hoewel dit in het verslag niet uitdrukkelijk gezegd wordt willen de verslaggevers, naar het schijnt, de indruk wekken, dat de ongunstige demographische evolutie van Wallonië in hoofdzaak door structuurverschillen verklaard wordt. In een verder gedeelte van het verslag wordt nagegaan in hoever het hoger sterftecijfer de ontvolking van Wallonië kan verklaren. Inderdaad neemt de sterfte meer toe in het Walenland dan in Vlaanderen. In 1880 stierven er 6 Walen op 8 Vlamingen; in 1939 7 op 7, hoewel in 1939 de bevolking van Vlaanderen aanmerkelijk was toegenomen. In heel het land is overigens door betere hygiëne sedert een halve eeuw het aantal sterfgevallen in dalende lijn. Op 1.000 inwoners is van 1880 tot 1939 het jaarlijks sterftecijfer teruggelopen:
Duidelijk toont dit een minder gunstige evolutie voor Wallonië. Is de stedelijke concentratie nu ook weer aansprakelijk voor dit element van de ongunstige evolutie der Waalse demographie? Helemaal niet; want tijdens dezelfde periode, daalde op 1.000 inwoners het sterftecijfer in Wallonië:
in Vlaanderen:
Ook door een toename der kindersterfte is het feit niet te verklaren. De kindersterfte neemt zelfs in Wallonië sneller af dan in Vlaanderen. Het procent der sterfgevallen van kinderen beneden het jaar daalde van 1921 tot 1939:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén oorzaak, zo luidt dan de conclusie, is hier in beschouwing te nemen: het steeds ouder worden van de Waalse bevolking. Van 1910 tot 1939 is het procent van de bejaarden in België naar gelang de streken opvallend verschillend gestegen, en wel in Vlaanderen van 6 tot 8%; in Wallonië, van 7 tot 12%; in Brussel van 5 tot 12%. Wallonië wijst hiermede op de hoogste mortaliteit van West-Europa, Frankrijk uitgezonderd. Op 1000 inwoners is de quota der sterfgevallen: in Wallonië 14,8; in Brussel 13,2; in Vlaanderen 11,9; in België 13,1; in Nederland 8,1; in Duitsland 11,6; in Engeland 11,6; in Zwitserland 11,8; in Frankrijk 15,3. Het sterfteprobleem in Wallonië is dus uitsluitend een resultante van het geboorteprobleem. Naast de achteruitgang van het geboortecijfer, is ook - doch in een vrij geringe mate - de migratiebeweging aansprakelijk te stellen voor de ontvolking van Wallonië. Slechts vier provincies in België hadden van 1901 tot 1939 een overschot van immigranten op de emigranten, namelijk Brabant met 270.900 zielen, Antwerpen met 41.100, Henegouwen en Luik met resp. 16.500 en 12.400. De vier uitsluitend Waalse provincies een verlies van 241.100 inwoners. Vlaanderen, zoals men kan vaststellen, verliest hoofdzakelijk in het voordeel van Brussel aan migratie een hoger procent van zijn bevolking dan Wallonië. Verder wijzen de verslaggevers er op in welke mate sedert de aanvang van de tweede wereldoorlog de ontvolking van Wallonië nog sterker dan voorheen is toegenomen. De volgende jaargemiddelden tonen de stijgende ontvolking duidelijk aan. Wallonië gaat jaarlijks achteruit met:
De hogere sterfte der oorlogsjaren is vanzelfsprekend abnormaal; ook de hogere emigratie in 1945. Ze is een gevolg van de verwoestingen in Wallonië tijdens het Duits winteroffensief aangebracht. Ten slotte nog dit toekomstbeeld. Wanneer alle factoren van ontvolking gelijk blijven, zal in 1980, vergeleken met 1945 de bevolking van België deze zijn:
Na dit overzicht, onderzoeken de verslaggevers de oorzaken van de kwaal en duiden ze de maatregelen aan die, naar hun mening, voor de hand liggen. De oorzaken zijn duidelijk: een tekort aan geboorten, een te hoog sterftecijfer, en ondergeschikt een nadelige migratiebeweging. Waaraan ligt het tekort aan geboorten? Te voren merken de verslaggevers op: 'Certains problèmes moraux et philosophiques qui se posent | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dans ce domaine ne sont pas de notre compétence et nous ne les aborderons pas'. Dit gezegd zijnde ligt naar de mening van het Comité de oorzaak van de geboortenachteruitgang bij een evolutie in de mentaliteit van de bevolking, bij de vrees voor oorlog en economische crisissen, bij een ontoereikende huisvesting en een tekort aan inkomsten; ook bij de toenemende uitbreiding van de vrouwenarbeid. De evolutie van de mentaliteit der bevolking, vooral sedert de aanvang der XXe eeuw, is hier niet onbelangrijk geacht. 'Cette évolution procède, dans certains cas, de mobiles parfaitement respectables, par exemple le souci de pouvoir donner, à chacun de ses enfants, une meilleure formation et de permettre à la mère de famille de mener une vie moins harassante'. Maar ook gemak- en genotzucht dragen schuld. Vrees voor oorlog en conjunctuuronzekerheid kan natuurlijk het geboortecijfer niet gunstig beïnvloeden. Wallonië lijdt verder meer dan Vlaanderen aan de plaag van een ontoereikende huisvesting. Ook zijn in Vlaanderen de bestaansmiddelen over het algemeen hoger omdat de werkliedenbevolking meer over de landelijke gemeenten is verspreid. Hoezeer te beperkte bestaansmiddelen het geboortecijfer kunnen beïnvloeden, blijkt uit de vaststelling, dat in België, naar de sociale stand van het gezinshoofd, het aantal kinderen op 100 gezinnen aldus verschilt: bij de patroons: 245; bij de werklieden: 178; bij de bedienden: 136. Eindelijk is de vrouwenarbeid, vooral de vrouwenarbeid buitenshuis, een opvallende oorzaak van geboortebeperking. Het procent der kinderloze gezinnen, naar het beroep der vrouw, is in België: bij vrouwen zonder beroep: 20%; bij bedrijfsleidsters: 22%; bij huisarbeidsters: 34%; bij fabrieksarbeidsters: 40%; bij vrouwelijke bedienden: 56%. Wat het hoge sterftecijfer betreft, stelt het verslag andermaal vast dat dit uitsluitend een gevolg is van de te hoge ouderdom van de Waalse bevolking. De migratiebeweging is voor Wallonië nadelig, omdat Brussel en Antwerpen en ook de industrialisatie van Limburg te veel Walen aanlokken. Vóór de oorlog waren de lonen in Antwerpen 35 p.c. en in Brussel 15 p.c. hoger dan in Wallonië. De migratie is voor Wallonië een des te erger kwaal omdat meestal de beste elementen hun geboortestreek verlaten. Vlaanderen, zoals verder blijkt, heeft beter renderende industrieën dan Wallonië.
Welke zijn nu de maatregelen die de verslaggevers aanwijzen om deze ongunstige demographische evolutie in een betere richting te leiden? De verkeerde mentaliteit van de Waalse bevolking moet veranderd worden door een gezonde opvoedingspolitiek 'axée sur l'idée de la famille'. Hier is deze niet onbelangrijke opmerking aan toegevoegd: 'il ne faut plus qu'une famille nombreuse soit un objet de curiosité et de facile ironie; il faut au contraire qu'elle suscite la considération et la sollicitude générales'. Tegenover de vrees voor oorlog en werkloosheid, stelle men een politiek van wereldvrede en conjunctuurstabiliteit. Verder heeft Wallonië behoefte aan een politiek van woningbouw en urbanisatie. Vooral 'A l'insuffisance des revenus, il faut opposer une politique éclairée d'allocations.' En hier krijgen we een opsomming van de reeks maatregelen die in het programma van alle familiale groeperingen staan opgeschreven: leningen voor huis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vesting en aanschaffing van huisraad; aanmoediging van het sparen met het oog op het huwelijk; geboortenallocaties en geboortepremies; familievergoedingen; studiemogelijkheden voor meest begaafden; vermindering van belastingen en gunsttarieven op het spoor. De familie-vergoedingen evenwel zijn het voornaamste bestanddeel in het stelsel der familiale hulpverlening. Ze dienen in verband gebracht te worden met de eisen van de Waalse demographie. Verder zijn maatregelen te treffen om meer algemeen de moeder in het gezin te houden, premies te voorzien voor voeding door de moeder van de zuigelingen, de Waalse emigratiebeweging doelmatig te bestrijden door een politiek van woningbouw, het vestigen van nieuwe industrie en administratieve en financiële decentralisatie. In een derde gedeelte van het verslag wijst de Waalse Economische Commissie op de nadelen van de steeds aangroeiende Brusselse centralisatie. Hoe langer hoe meer zijn alle staatsdiensten te Brussel samengebracht. Ook haast alle nationale instellingen kregen hun zetel en activiteitsgebied in de hoofdstad. Het bankwezen en het beheer der nijverheidsinstellingen is te Brussel gecentraliseerd. Daarin ligt een gevaar. Men denke slechts aan Oostenrijk met zijn 'capitale hypertrophiée'. Het verslag citeert als na te volgen voorbeeld Nederland en Zwitserland, waar de leidende activiteit van het land is verspreid over Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht; over Bern, Bazel, Genève, Lausanne en Zurich. In de drie laatste hoofdstukken onderzocht de Commissie de toestand van Wallonië op gebied van industrie, landbouw en buitenlandse handel. De evolutie van de industrie van 1896 tot 1937 wordt grondig nagegaan. Op basis van de verhouding van het aantal in de industrie betrokken werknemers, wijzen de statistieken slechts op een paar ondergeschikte nijverheidstakken die in Wallonië tijdens de laatste jaren zijn toegenomen; de tabaksindustrie namelijk en die der chemische producten. Op het gebied der papierindustrie en der steengroevenexploitatie behield Wallonië zijn zelfde belangrijkheid. Voor al het overige gaat de industrie in het Zuiden achteruit. Dat is niet het geval in Vlaanderen, noch in Brabant, waar op enkele uitzonderingen na alle nijverheidstakken gedurende de laatste veertig jaar aanmerkelijke vorderingen maakten. Van 1896 tot 1937 daalde het procent der arbeiders, werkzaam in de fabrieken van Wallonië - tegenover het geheel der Belgische werknemers: in de specifiek Waalse industrieën:
in de niet specifiek Waalse industrieën:
Het verslag somt de oorzaken op van deze achteruitgang. De ongunstige nataliteit in hoofdzaak en ondergeschikt de emigratie, liggen andermaal aan de grond van de nadelige ontwikkeling. Daarbij is nog te vermelden dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de uitvoer naar Frankrijk, Duitsland en Nederland - speciaal aangewezen op de Waalse exportindustrie - hoe langer hoe meer sedert de eerste wereldoorlog achteruit liep. Ook nog dat de regering tijdens de jongste halve eeuw een uitgesproken pro-Vlaamse economische politiek voerde en dat de uitputting der koolmijnen de kapitaalbeleggers tegenover Wallonië steeds minder gunstig stemde. Op te merken valt het overigens dat in het Walenland 67% van de kapitalen in minder renderende industrieën zijn belegd. Wel beschikt Wallonië nog over 46 p.c. van het Belgische kapitaal dat in de industrie is geplaatst - 19.500 millioen, tegenover 16.300 millioen voor Vlaanderen en 6.700 millioen voor Brussel - maar de Waalse industrie werpt beslist minder winst af dan het Vlaams en het Brussels productieapparaat. De verslaggevers prijzen een reeks van maatregelen aan: de demographische kwaal tegen te werken door de nataliteit aan te moedigen en de vestiging van Vlaamse en vreemde werklieden in Wallonië te bevorderen; door een politiek van openbare werken het verkeersapparaat te verbeteren; de Waalse industrie naar meer gekwalificeerde productie te oriënteren, waarbij het aanmoedigen van het vakmanschap vooral in aanmerking komt; ten slotte de basis te leggen van een gezonde financieringspolitiek. Nieuwe industrieën moeten inderdaad in Wallonië worden opgericht. Van de private instellingen - te zeer in Brussel geconcentreerd - is wellicht in mindere mate de financiering te verwachten. De Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid heeft hier een rol te vervullen. Zij dient evenwel vooraf grondig haar activiteit te decentraliseren. Op gebied van de landbouw is Wallonië niet in elk opzicht minder bevoordeeld dan Vlaanderen. Het Zuiden beschikt over 895.082 Ha landen bosbouwgronden; het Noorden slechts over 786.439 Ha. Wallonië heeft daarbij meer vruchtbare streken dan Vlaanderen. Doch het Walenland heeft tekort aan werkkrachten - steeds dezelfde kwaal, - en hoewel de verbrokkeling der landbouwexploitaties minder groot is in Wallonië dan in Vlaanderen - voor Wallonië is het gemiddelde 7 Ha, voor Vlaanderen 5,2 Ha, afgezien van de exploitaties van minder dan 1 Ha - is bij gebrek aan werkkrachten de verbrokkeling toch nog een groter kwaal voor het Zuiden dan voor het Noorden van het land. Terloops prijst het verslag een half dwangsysteem aan om de concentratie der bedrijven in de hand te werken, zoals Duitsland, Zwitserland en Nederland er een in voege stelden. Alles te samen genomen is de landbouw in Wallonië beslist achterlijker dan in Vlaanderen. Zo is de opbrengst van de traditionele culturen, - waaraan Vlaanderen 452.351 Ha heeft voorbehouden, Wallonië slechts 380.611 Ha, - voor alle teelten op één uitzondering na merkelijk lager in het Walenland dan in Vlaanderen, terwijl toch de akkers in Wallonië vruchtbaarder zijn. De opbrengst, in kwintalen per Ha berekend, was namelijk in 1946 de volgende:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de winstgevende fruit- en groententeelten zijn in Vlaanderen resp. 35.504 en 18.662 Ha voorbehouden; in Wallonië slechts 25.968 en 8.877; wat de veeteelt betreft, heeft Wallonië ook tijdens de jongste halve eeuw zijn faam op het gebied van de paardenfokkerij ontegenzeglijk hoog gehouden; maar in al de sectoren van deze belangrijke bedrijvigheid, kwam het in een achterlijke toestand te staan. De telling van 1946 wijst er op dat de Waalse provincies slechts beschikken over een veestapel van 257.345 varkens en 1.461.138 hoenders. In Vlaanderen zijn hier de cijfers resp. 552.533 en 2.970.769 stuks. Vooral op het gebied van de runderteelt is de verhouding voor de Zuidelijke provincies nadelig. Per Ha. weiland - we nemen steeds de telling van 1946 als basis - bedraagt het gemiddelde in Vlaanderen 2,85 stuks hoornvee; in Wallonië slechts 1,85. De opbrengst aan hooi der weilanden is in het Zuiden eveneens gevoelig lager. In Vlaanderen wijzen de statistieken op een oogst van gemiddeld 39,8 kwintalen; in Wallonië slechts op 33,9 kwintalen. Ten gevolge van natuurlijke factoren nam de bosbouw in het Zuiden een groter uitbreiding dan in het Noorden. 80 p.c. van de Belgische bossen liggen in Wallonië en 40 p.c. van de beschikbare gronden van het Walenland zijn bebost. Doch weerom staat hiernaast de nadelige keerzijde. Het bosrijke Wallonië beschikt over 1034 Ha boomkwekerijen; Vlaanderen over 1490 Ha. Uit dit overzicht is af te leiden dat zowel de industrie als de landbouw in het Zuiden van het land minder rendabel is. Naar de mening van de Waalse Economische Commissie zijn de oorzaken hiervan te zoeken in de ontoereikende technische leiding, in een tekort aan organisatie en aan coöperatieve instellingen. De technici van het departement van Landbouw hebben minder invloed in Wallonië, zo lezen we in het verslag, als in Vlaanderen; wellicht omdat de vruchtbaarheid der gronden in het Zuiden groter is, wat minder tot inspanning aanzet. Anderzijds zal Vlaanderen niet zozeer de gevolgen van het tekort aan officiële organisatorische inrichtingen gewaar worden, omdat de Boerenbond deze lacune voortreffelijk aanvult. Behalve het verbeteren der onderwijsmethoden, het versterken der vrije en officiële organisaties, het aanmoedigen van de cooperatieve geest, wijst het verslag op de noodzakelijkheid om de verbrokkeling der exploitatie tegen te gaan en de toevoer van Vlaamse en vreemde arbeidskrachten aan te moedigen. In zake buitenlandse handelspolitiek lijkt de grote grief van het Waals Comité - ik zou haast zeggen de enige grief - te zijn, een gemis aan samenwerking met Frankrijk. Wallonië drong steeds aan op een economisch accoord met Frankrijk. 'La Belgique n'en a pas voulu tant semble-t-il pour des raisons de principe de politique économique qu'en vertu de la crainte et de l'opposition qu'une partie de la population nourrit à l'endroit de ce pays.' In overeenstemming met de wens van Vlaanderen, stuurde België tussen de twee oorlogen aan op akkoorden met de Noorderlanden. Oslo en Ouchy echter waren een mislukking. Wat de toekomst betreft is Wallonië akkoord met de opvatting van Benelux, maar 'nous allons unir deux économies dépendant l'une et l'autre pour une très large part de leur commerce extérieur, c'est-à-dire que nous | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
allons unir deux instabilités'. De verslaggevers oordelen dat de Belgische industrie moet beschikken over een belangrijk afzetgebied met een stabiele markt. Verder lezen we nog: 'Des accords douaniers avec la Hollande sont en cours de réalisation; de nombreux milieux wallons seraient heureux de les voir évoluer rapidement vers l'union économique envisagée, mais, dans leur esprit, cette union ne peut constituer qu'une étape. En effet, il serait également avantageux de conclure des accords avec la France.' Eindelijk nog deze passus om het Waals standpunt te preciseren. 'La conférence ne s'oppose pas, au contraire, à la réalisation ultérieure ou même simultanée, à l'échelle mondiale, d'un accroissement de la liberté des échanges.' Met de drie volgende algemene conclusies besluiten de verslaggevers hun uitgebreide studie:
Daarmede heb ik het nagenoeg 250 blz. lange verslag objectief en zo nauwgezet mogelijk samengevat. Zoals ik reeds zei, is de enquête van het Waals Economisch Comité een grondige studie waard. De Vlamingen zouden ongelijk hebben het verslag als een waardeloos document opzij te leggen. Waar een belangrijk onderdeel van het gemeenschappelijk vaderland tot achterlijkheid is veroordeeld, moet ook de welstand van de nog gezond gebleven gebieden er ten slotte onder lijden. De hoofdbrok van de uiteenzetting is ontegenzeglijk het belangrijk hoofdstuk waarin de angstwekkende demographische ontwikkeling van Wallonië in ogenschouw wordt genomen. De grote kwaal van het Walen-land - ik zou haast zeggen de enige kwaal - ligt bij de steeds toenemende daling van het geboortecijfer. Dit voelen de verslaggevers zelf best aan. Het procent van de sterfgevallen zou lager komen te staan, was de Waalse bevolking niet betrekkelijk te oud; en ook de migratiebeweging zou minder gevoelig zijn, kon de vitaliteit van de bevolking, handel, nijverheid en landbouw meer aantrekkingskracht verzekeren. Anderzijds zal men graag toegeven dat zonder een hernieuwde kinderzegen alle middelen, hoe voortreffelijk op zichzelf ook, die de verslaggevers aanwijzen om de landbouw en de industrie weer omhoog te voeren, slechts de doodstrijd kunnen verlengen. Men mag het aanwenden van deze middelen, hoewel van bijkomstig belang, daarom niet afwijzen. Zij kunnen, vooral bij een koersverandering in de demographische evolutie, de verbetering helpen bespoedigen. Maar zonder deze koersverandering blijft de toestand hopeloos. De verslaggevers wijzen er terecht op dat b.v. op het gebied van spoorwegenbouw de politiek tijdens de XIXe eeuw voor Wallonië heel wat gunstiger was dan na 1900. Te gemakkelijk schrijft men in sommige Waalse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middens de kentering toe aan het systematisch bevoordelen van Brussel en van de Noorderprovincies. Wallonië was volop in bloei gedurende de XIXe eeuw; de eerste helft der XXe eeuw bracht daarentegen het verval. Normaal krijgen de streken met drukke economische bedrijvigheid betere transportmiddelen. Het 'verwaarlozen' van Wallonië tijdens de XXe eeuw is niet de oorzaak van het verval, maar veeleer een gevolg ervan. Leggen de verslaggevers precies de vinger op de wonde, waar ze de oorzaken van de geboortecrisis aanwijzen? Ik merkte het reeds in het eerste gedeelte van deze uiteenzetting op: de verslaggevers achten zich niet bevoegd om de oorzaken van het Waals geboorteprobleem na te gaan van een 'philosophisch' of een 'zedelijk' standpunt uit. Maar hierdoor ontsnapt aan hun beoordeling de voornaamste oorzaak van de bevolkingscrisis. Men begrijpe me goed. Ik onderschat niet de belangrijkheid van al de andere oorzaken van de geboortenvermindering, zoals zij in het verslag worden opgesomd. Het is de plicht van 's lands beleid door een passende familiale politiek de ontbindende kracht van deze oorzaken te ontzenuwen. Doch in hoofdzaak lijdt Wallonië aan zijn geboortencrisis omdat het meer dan Vlaanderen zijn geloof verliest. Dat de Economische Commissie, noodzakelijk ook uit vrijzinnigen samengesteld, dit moeilijk kon erkennen, zal iedereen begrijpen. Niettemin blijft het een waarheid die vooral de Waalse katholieken - priesters en leken - niet uit het oog mogen verliezen. Zij in de eerste plaats beschikken over de middelen om de crisis op te lossen. Dit aangenomen kan men de vraag stellen of de maatregelen die het Waals Comité aanprijst, buiten een heropleving van zedelijke en godsdienstige aard, wel doeltreffend zijn. In algemene zin, ontegenzeglijk. Ik zeide het reeds: de meeste familiale groeperingen zijn na een nauwgezette studie van het vraagstuk tot geen andere conclusies gekomen. Op een punt evenwel kan ik de besluiten van de enquête niet bijvallen, tenzij ik het verkeerd begrepen heb. Welk standpunt neemt het verslag in tegenover het vraagstuk: kinderrijke gezinnen, ofwel een groot aantal gezinnen maar met enigszins beperkte kinderzegen. Op dit punt is het verslag op zijn minst genomen niet duidelijk. Met genoegen gaf ik in de samenvatting van de enquête het citaat weer waar het Comité zijn waardering uitspreekt voor het kinderrijke gezin. Maar elders - in de algemene conclusies van het verslag - hoorden we kritiek over het regeringsbeleid in zake de familietoeslagen. Deze zouden te uitsluitend de Vlaamse gewesten bevoordelen. Dat stemt tot achterdocht. Niet dat ik Vlaanderen wil bevoorrecht zien. Ik vraag alleen een voorrecht voor het kroostrijk gezin, wel overtuigd dat het aanmoedigen van het kroostrijk gezin ook Wallonië ten goede zal komen. De geboorten slechts beperken in een mate die zoveel mogelijk de kinderloze gezinnen doet verdwijnen, maar daarbij toch de kinderzegen beperkt houdt, is een politiek die op de duur schipbreuk zal lijden. Wie eerst uit zelfzucht zijn kinderlast slechts wil verlichten, zal spoedig zijn egoïsme in een volledige beperking zien overslaan. Een gezonde familiale politiek moet het kinderrijk gezin zonder enig voorbehoud in bescherming durven nemen. De hoofdstukken die in het verslag handelen over het landbouw- en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
industrieprobleem en over de Brusselse concentratie, acht ik, behalve wat reeds werd opgemerkt, weinig vatbaar voor kritiek. Wallonië mag over het algemeen aanspraak maken op de hulpverlening die de verslaggevers voorhouden. Maar ik herhaal het, weinig baat zullen onze Zuiderbroeders bij dit alles vinden, indien het Walenland niet eerst zijn demographisch probleem heeft opgelost. Met een gezonde demographie zullen de Walen niet eens de voorgestelde hervormingen moeten aanvragen. Ze zullen zonder vragen voldoening krijgen. Ietwat meer omstandig evenwel wens ik de overige twee economische problemen na te gaan, het transportprobleem namelijk en dat der buitenlandse handelspolitiek. Terloops mag worden opgemerkt dat de uiteenzetting handelende over de openbare werken en de verkeersmiddelen wel het meest, naar me wil voorkomen, te kort schiet in objectiviteit. Te uitsluitend wijzen de auteurs op de leemten die nog bestaan in het verkeersapparaat van de Zuidelijke provincies. Ze verzwijgen wat het Walenland op Vlaanderen anderzijds voor heeft. Is het niet opvallend b.v. dat de vier Vlaamse provincies met hun hoger bevolking - toestand van 1939 - slechts over 3.596 Km. rijkswegen beschikken en de vier Waalse provincies over 4.727 Km., en dat ook aan provinciale wegen en verbeterde buurtwegen Wallonië duidelijk in het verleden meer begunstigd werd dan Vlaanderen? Dat laten de verslaggevers niet eens vermoeden. Vanzelfsprekend neemt dit niet weg dat de overheid toch tot plicht heeft aandachtig de tekorten na te gaan, die in andere sectoren van het Waals verkeersapparaat niet te loochenen zijn. Het minst kan ik de verslaggevers volgen waar ze hun grieven aanhalen in zake het luchtverkeer en het electrificeren der spoorbanen. Luchthavens voor internationaal verkeer moet een land als het onze, met zijn beperkte uitgestrektheid, eer nog meer concentreren dan ze nutteloos verder over de verschillende centra van het Rijk verspreiden. Een paar toeristische luchthavens zouden er evenwel in het Walenland bij mogen. Het plan van electrificatie van het spoorverkeer, zoals het door de bevoegde nationale commissie werd vastgesteld, is vatbaar voor verdere uitbreiding. Voor het reizigersverkeer zal wellicht, na de tweede wereldoorlog, op het net van de Nationale Maatschappij voor Belgische Spoorwegen dezelfde hervorming moeten worden doorgevoerd als deze welke tussen de twee oorlogen de Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen op haar net wist te verwezenlijken. De drukbezette lijnen lijken allen, althans voor het reizigersverkeer, op electrificatie aangewezen; de minder drukke lijnen op motorisatie. Of de enkele spoorbanen, die het Waalse verslag nog wil inschakelen in het plan van electrificatie, aangewezen zijn voor electrische tractie of eer voor motortractie is een kwestie die aan de leiding der exploitatietechniek behoort te worden overgelaten. Alles hangt hier af van de drukte der lijnen. Belangrijker zijn de hervormingen die de verslaggevers voorstellen met het oog op het wegenverkeer en de binnenscheepvaart: het bouwen namelijk van de autostrada 'la route Wallonie', het realiseren van de twee omvaarten op Antwerpen gericht en verder de kanalenverbinding tussen Noord- en Oost-Frankrijk enerzijds, Nederland en Duitsland anderzijds. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze laatste kanalenverbinding en de 'Route Wallonie' zijn voorgesteld met een zelfde lofwaardige bedoeling: niet alleen Waalse centra met elkander op een meer moderne wijze te verbinden, maar ook een nieuwe doortocht aan het transitoverkeer te verzekeren. Dat ligt in de lijn van de Belgische traditionele verkeerspolitiek. België moet leven én van zijn exporthandel én van zijn marktactiviteit. Grote verkeerswegen, die Frankrijk over Wallonië met de Noord-Oostelijke nabuurstaten van België verbinden, zijn aldus met het oog op de bloei van 's lands economie onvoorwaardelijk welkom. En zou daarbij door het Waalse voorstel het vooroorlogse plan der autostrada's, dat al te uitsluitend op verbindingen van West naar Oost was aangelegd, met een moderne baan Zuid-West naar Noord-Oost worden aangevuld, dan is dit van nationaal standpunt uit, slechts met goedkeurende voldoening te begroeten. Evenzeer las ik met genoegen in het verslag het voorstel betreffende de twee omvaarten. Zij beogen een nauwer contact van de Waalse industrie met de Noordelijke exporthavens. Hun realisatie is zeer te wensen, niet alleen van specifiek Waals standpunt uit; in hoge mate zullen zij ook de nationale economie bevorderen. Hieruit blijkt dat de opmerking gemaakt bij de aanvang van het verslag: 'les voies navigables décrivent une étoile au départ d'Anvers' - indien hiermede kritiek is bedoeld - volkomen ongegrond is. Ten slotte nog enkele bemerkingen in verband met de voorstellen van de verslaggevers in zake de buitenlandse handelspolitiek. Waar de verslaggevers zeggen - ik herhaal het citaat -: 'La Conférence ne s'oppose pas, au contraire, à la réalisation ultérieure ou même simultanée, à l'échelle mondiale, d'un accroissement de la liberté des échanges' geven zij er het bewijs van dat zij de noden van de Belgische economie juist hebben ingezien. Meer vrijheid in de internationale handelstransacties 'à l'échelle mondiale' is voor België een hoofdbehoefte: wij moeten exporteren en daarbij handel drijven en onze rang van wereldmarkt hoog houden. In het licht van deze dubbele noodzaak, is ook het probleem Benelux en dat van de verbreding van Benelux, over Frankrijk en andere Europese landen, te beschouwen. Oslo en Ouchy zijn, vóór de jongste wereldoorlog, - ik geef het toe - in hoofdzaak mislukt, vooral echter door de houding van sommige grootmogendheden. Maar de mislukking bewijst op zichzelf nog niet dat de poging niet in de lijn lag van onze nationale belangen. Maar zo vat het Comité het niet op. Men wilde alleen het Vlaamse land, zo lezen we in het verslag, met deze beide traktaten voldoening geven. Tegenover Oslo en Ouchy stellen de verslaggevers het voorstel van Clementel van 1916, een voorstel van douane-unie met Frankrijk. De Heer van de Vijvere zou het verworpen hebben 'pour des raisons plus sentimentales qu'économiques.' Dit geeft echter eerder de indruk dat sommige Walen gemakkelijk hun eigen 'raisons plus sentimentales qu'économiques' aan anderen toeschrijven. Het beste is in deze aangelegenheid alle gevoelsargumenten ter zijde te laten, des te meer daar Walen en Vlamingen bij een objectief onderzoek van een bij uitstek uitsluitend 'belangenprobleem' gemakkelijk zullen akkoord geraken. Hun belangen zijn inderdaad dezelfde. Wat heeft in het verleden - met de nadruk op 'in het verleden' - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet Vlaanderen, maar België achterdochtig gestemd tegenover een projekt van douane-unie in Frankrijk? In deze kunnen wij verwijzen naar de rede, in 1932, in de Belgische Senaat uitgesproken door de toenmalige minister van Buitenlandse zaken, de Heer Paul Hymans. Van flamingantisme zal men de Heer Hymans niet verdenken. 'De Franco-Belgische Unie, zo zei hij, zou twee staten verenigen met ongelijke macht die daarbij nog een zeer verschillende handelspolitiek voeren en meestal tegenstrijdige economische belangen hebben tegenover het buitenland.' De Belgische activiteit inderdaad, aldus het verdere betoog, is naar de overzeese markten gericht. België staat op het standpunt van de handelsvrijheid. Ons land streeft naar een laag prijzenpeil, naar een voordelige kostprijs. Frankrijk daarentegen is meer protectionistisch aangelegd. Zijn exportprodukten zijn in de eerste plaats kwaliteitsprodukten. De kostprijs speelt daarbij een minder beslissende rol dan in België. Hier blijkt hoe verkeerd Wallonië het voor heeft wanneer het de omzichtigheid van de Belgische - en niet van de Vlaamse - buitenlandse handelspolitiek tegenover Frankrijk, in het verleden, toeschrijft aan een antifranse gevoelskwestie, waarbij met de eisen der economie geen rekening werd gehouden. Doch dit alles is 'oude geschiedenis'. Van belang is alleen het heden en de toekomst. Na het lezen van het verslag van het Waals Economisch Comité schijnt het niet onmogelijk dat Vlaanderen en Wallonië, betreffende de Buitenlandse handelspolitiek, ook in hun houding tegenover Frankrijk het eens worden. Het Comité keurt de Benelux-unie volmondig goed, drukt zelfs de wens uit dat uit de douane-unie spoedig een economische unie zal ontstaan; doch het ziet in de Benelux-unie slechts een etape naar een bredere unie, die natuurlijk ook Frankrijk moet omvatten. Dat is niet uitsluitend een Waalse wens. Ook de verslaggever over het ontwerp van douane-unie met Nederland, de Heer van Zeeland, stelde in de Senaat Benelux als een etape voor - een etape naar een West-Europese, een Europese, een Atlantische Unie; - en de Belgische regering staat op dat zelfde standpunt. Haar actieve deelneming aan de Zestienlandenbesprekingen en het ondertekenen van het Vijflandenaccoord zijn hiervan een onwederlegbaar bewijs. Dezelfde motieven die voor Benelux pleiten, zijn overigens aan te brengen voor het afsluiten van een Westerse Unie. Onze economische activiteit moet kunnen steunen op een brede stabiele binnenmarkt, zo lezen we in het verslag. Maar de brede binnenmarkt hoeft ons niet alleen afzet te verzekeren in periodes van restricties in de internationale handelsrelaties - vandaar de niet gegronde opmerking van de Waalse Commissie: Nederland en België hangen af van hun exporthandel; hun vereniging betekent het samenbrengen van 'deux instabilités'. De bredere binnenmarkt blijft ook in periodes van handelsvrijheid een noodzakelijkheid om de uitvoerhandel op te voeren. De Verenigde Staten van Noord-Amerika namen op de wereldmarkt een zo krachtige positie in, juist omdat de mogelijkheden van hun binnenmarkt haast onbegrensd zijn. Naast de argumenten door het Waals verslag aangehaald om de Benelux-unie in Zuidelijke richting uit te breiden, is er een ander dat, naar me wil voorkomen, van even groot gewicht is. Onze Belgische economie heeft immers een dubbele hoofdbehoefte: haar uitvoerhandel en haar inter- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nationale handelsbedrijvigheid op onze West-Europese wereldmarkt. Dit aangenomen is het duidelijk dat het achterland der Noordzeehavens verder reikt dan de gebieden door Benelux verenigd. West-Duitsland, Zwitserland en een voornaam gedeelte van Frankrijk zijn er ook in begrepen. De bredere Unie moet over dat achterland alle tolgrenzen wegnemen en dat ook is een onschatbaar voordeel voor de Belgische economie. Maar hoe is het gesteld met de in 1932 ontegenzeglijk nog gegronde bezwaren die de Belgische Minister van Buitenlandse zaken tot een afwijzende houding tegenover Frankrijk noopten? Het politieke bezwaar - een klein land dat zijn lot verbindt met een grootmogendheid - heeft in de huidige naoorlogse verhoudingen nagenoeg alle gewicht verloren. Overigens is Benelux een economische grootmogendheid, die haar krachten met die van Frankrijk kan meten. Zijn ook de economische bezwaren verdwenen? In de Beneluxgroep hebben België, Nederland en Luxemburg zich verenigd, niet om hiermede een autarkie op te bouwen, maar om hun expansie en hun handelsbedrijvigheid nieuwe krachten bij te zetten. Bedoelt Frankrijk met zijn pogingen tot een Westerse vereniging het stichten van een autarkie, of is het thans ook na de bevindingen der jongste jaren voor een politiek van vrijer ruilverkeer gewonnen? Daar ligt de hele knoop van het probleem. Het Waals Comité - we weten het - geeft zijn voorkeur aan vrijhandel. Gesteld nu dat ook Frankrijk de noodzakelijkheid van meer vrijhandel is gaan inzien, toch blijven er in zijn productie-activiteit nog belangrijke sectoren over die slechts zeer geleidelijk en na een vrij lange overgangsperiode het afbouwen der tolmuren kunnen verdragen. Hoe zal men b.v. zonder overgang de belangen van de Belgische montagenijverheid met die van de goed beschermde Franse automobielconstructie bij een gelijkschakelen van de tolrechten verzoenen? Tal van soortgelijke vragen kan men overigens stellen. Voorlopig lijkt ons de oplossing te liggen op de weg die, naar ik meen te weten, ook de economische technici van de Raad der zestien van plan zijn aan hun regeringen aan te wijzen: het opbouwen van een tolunie kan geleidelijk en per sectoren gebeuren. Deze sectoren kunnen steeds breder worden aangelegd naar gelang de evolutie naar een volledige tolunie vordert. In elk geval bewijst deze uiteenzetting dat het Waals Economisch Comité, ook op het gebied van de buitenlandse handelspolitiek, geen eisen stelt die Vlaanderen of België moeilijk kunnen aanvaarden. Het Comité steunt op grondstellingen die bruikbaar zijn voor het opbouwen van een nationale economische politiek. Bij het einde van mijn studie, wil ik graag deze eindconclusie onderstrepen. Mijn algemene indruk van het Waals verslag is dan ook dat deze ernstige studie beslist afwijkt van wat we gewoon waren te horen op tal van Waalse congressen. Het verslag verdient de aandachtige en waarderende belangstelling van de regeringskringen. Nagekomen correcties: zie pag. 1232. |
|