| |
| |
| |
De Actualiteit van 'De Demonen'
door J. van Heugten S.J.
Het is wel de heel bijzondere situatie van het huidige Rusland die de Artemis-Verlag te Zürich ertoe bewoog in een Russische reeks een nieuwe voortreffelijke en volledige vertaling van Dostojewskij's Bjeci als Die Dämonen uit te geven en het is diezelfde situatie, die tot een hernieuwde beschouwing van dit curieuze boek lokt.
Dostojewskij schreef zijn roman te Dresden onder de zweepslag van geldnood en gebrek en deed hem, teruggekeerd in Petersburg in Juli 1871, eerst bij afleveringen in de Ruskij Wjestnik, de Russische Bode, van Katkow verschijnen. Katkow liet een der merkwaardigste hoofdstukken, de zogenaamde biecht van Stawrogin, uit zijn tijdschrift weg en in boekvorm verscheen de text dezer biecht eerst volledig in de uitgave van 1922. Waldemar Jollos, de bezorger der Artemis-uitgave, heeft deze biecht geheel in zijn vertaling opgenomen.
Men kan erover twisten welk het belangrijkste werk van Dostojewskij is - doorgaans wordt 'De Broeders Karamazow' zijn hoofdwerk genoemd -, zeker is 'De Demonen' het boek, waarin hij zijn liefde en zijn haat, zijn overtuigingen en zekerheden het duidelijkst en het heftigst heeft uitgesproken. Het is een ontzettende aanklacht tegen wat Dostojewskij als de macht der duisternissen beschouwde, tegen de alles ten onderste boven kerende nihilisten, die bezwangerd met Westerse ideeën, met Westers atheïsme en communisme, de grondslagen van het oude Rusland wilden ondermijnen, godsdienst, gezin en samenleving om na de ineenstorting van dit alles een aards paradijs te voorschijn te toveren. Zelden heeft een romanschrijver zo profetisch diep in de werkelijkheid geschouwd als hier Dostojewskij, in de werkelijkheid van het mensenhart niet alleen, maar in die werkelijkheid van ideeën en wereldbeschouwingen van waaruit het lot der volken bepaald wordt. 'De Demonen' is daarom zo actueel, omdat ondanks overdrijving en vertekening het uit een geweldige hartstocht geboren boek een machtig en aangrijpend fresco ontwerpt van wat in het hedendaagse Rusland werkelijkheid is geworden. Technisch hinkt deze roman in zoverre als de auteur zijn verhaal den kroniekschrijver ener provinciestad in de pen geeft, doch telkens deze fictie in den steek laat en dingen vertelt, die de kro- | |
| |
niekschrijver onmogelijk weten kon. Tolstoi of Toergenjew zouden dit relaas, verondersteld dat zij daartoe in staat waren, anders, correcter geschreven hebben. Maar Tolstoi en Toergenjew werden niet voortdurend opgeschrikt door geldeisers.
Evenals Stendhal de intrige van 'Rouge et Noir' vond in de faits divers van de courant, werd ook een opzienbarend Russisch proces de aanleiding tot 'De Demonen'. Aan de landbouwhogeschool te Petrowskoje bij Moskou had de revolutionnair Netsjajew onder de studenten een geheim comité georganiseerd met de bedoeling de regering omver te werpen en een geheel nieuwe orde in Rusland in te voeren. Een der comité-leden, een zekere Iwanow, die Netsjajew een eind weegs gevolgd was, kwam tot ander inzicht en begon zich uit het comité terug te trekken. Uit vrees voor verraad vermoordden Netsjajew en de zijnen dezen Iwanow in het park der hogeschool. Netsjajew vluchtte naar het buitenland, werd echter door de Zwitserse regering uitgeleverd en stierf enige jaren later in de Peter en Paulsvesting. Dit geval leverde Dostojewskij de stof voor zijn roman. Hij had het voordeel dat een jongere broer van zijn vrouw, die bevriend was met Iwanow en ook te Petrowskoje studeerde, hem over veel details kon inlichten. Kort voor den moord liet Dostojewskij den jongen man uit vrees dat hij in de revolutionnaire woelingen zou verwikkeld worden, naar Dresden overkomen en vond in hem een kostbaar oog- en oorgetuige. Ook Dostojewskij zelf had enige ervaring in revolutionnaire agitatie: in 1849 was hij ter dood veroordeeld wegens deelname aan de samenzwering van Petrasjewskij en op 't laatste ogenblik begenadigd. Maar Siberië had hem bekeerd en het inzicht, dat de grondslagen des levens voor individu en gemeenschap gefundeerd zijn in God en Christus, werd hem tot zulk een hartstochtelijke overtuiging dat het hem inspireerde tot dezen roman tegen het atheïsme. Hij verlegde de handeling van Petrowskoje naar een gouvernementstad in de provincie en betrok bijna dit gehele stadje in zijn plot.
Het is uiterst moeilijk uit de romans van Dostojewskij in concreto tot zijn eigen overtuigingen te concluderen, omdat hij nergens met een zijner figuren te identificeren valt en zijn meningen aan lieden van zeer diverse pluimage in den mond legt. Zo stamt zijn beroemde Grootinquisiteur uit het dossier van Iwan Karamazow, een personage dat al datgene in zich vertegenwoordigt wat Dostojewskij's hoogsten weerzin wekt. Zo is degene die in 'De Demonen' de Godsidee met woede verdedigt en uitdraagt, - hij is de Iwanow uit het Netsjajew-proces, die door zijn kornuiten vermoord wordt - een beperkt en stijfhoofdig Russophiel, die zich doodstaart op zijn nieuw verworven inzicht en in geen
| |
| |
geval Dostojewskij's mening volledig verpersoonlijkt. Daarom ook hebben critici van allerlei richting uit Dostojewskij kunnen lezen wat zij eruit wilden lezen en hem tot een der hunnen kunnen rekenen. Het zijn de werken die na zijn dood verschenen, zijn nalatenschap, de geschriften van Komarowitsj en van Dostojewskij's vrouw, die ons in dit labyrinth den weg wijzen. En zij zeggen duidelijk wat de onbevooroordeelde reeds uit de grote romans las, dat 'het mysterie des Scheppers en het mysterie des Verlossers' begin, midden en einde zijn bij Dostojewskij. Het getuigt van zijn grote objectiviteit als schrijver en van zijn wonderbaar vermogen van psychologische inleving, dat hij alle richtingen en opvattingen zo misleidend juist en raak aan het woord laat komen. Hiermee is niet in strijd dat zijn haat tegen het nihilisme de belijders daarvan zo deerlijk aan de schandpaal zet, want ook deze krijgen de volle kans hun dialectiek te laten schitteren en zijn, ondanks het carricaturale waarmee de auteur hen ontkleedt, psychologisch verantwoord. Indien men de kopstukken van een anders georienteerd nihilisme dan Dostojewskij bestreed, het Duitse nationaal-socialisme namelijk, eens confronteerde met de helden van Dostojewskij's Demonen, zou dan de gelijkenis niet treffend zijn? Zouden de Stawrogins, de Peter Werchowenskij's, de Lipoetins, de Sjigaljows niet duidelijk zijn aan te wijzen?
Toen 'De Demonen' verscheen in '71 en '72, vond het boek in het algemeen niet veel bijval bij de Russische intelligentia en in liberale kringen. Men vond het een pamflet, een charge en zijn auteur een reactionnair, die blind was voor vooruitgang en liberale ideeën. Ook diegenen die afwijzend stonden tegenover het radicalisme van Netsjajew en een gematigd liberalisme aanhingen, konden zich niet verenigen met Dostojewskij's conservatief Christendom. Zij achtten diens voorstelling van de nihilistische maatschappijleer, zoals die door Sjigaljow wordt voorgedragen op de bijeenkomst der ingewijden bij gelegenheid van Wirginsky's verjaardag, een niet te realiseren utopie, een onwerkelijke fantazie, die slechts in het hoofd van een obscurantistisch auteur ontstaan kon. En toch is juist deze fantasmagorie werkelijkheid geworden. Sjigaljow heeft, volgens de roman, een boek geschreven over de toekomstige samenleving en is daarbij, uitgaande van de onbeperkte vrijheid des mensen, tot zijn eigen verwondering beland bij het meest volstrekte despotisme. Negen tiende der mensen moeten zo worden bewerkt en gekneed dat zij tot louter kuddedier verworden en bereid zijn zich aan het overige één tiende als slaven te onderwerpen en hun te dienen. Dit is volgens Sjigaljow de enig mogelijke oplossing, een andere is er niet.
Wat Dostojewskij vóór alle anderen in dit nihilistisch-commu- | |
| |
nistisch systeem begrepen of, wellicht juister, vooruitgezien heeft, is de volstrekte onmenselijkheid en onbarmhartigheid, de alles opeisende beslaglegging van de abstracte idee. In dienst van de revolutionnaire idee, ten behoeve van de algehele omkeer moet de in- en toegewijde alles ten offer brengen, eigen inzicht en overtuiging, elke menselijke binding, zijn gehele persoonlijkheid: wat het centraal comité, die mysterieuze macht in de hoofdstad of ergens in Europa, beslist en voorschrijft, bindt en verplicht als een meer dan duivelse macht en dreigt als een onafwendbaar noodlot. Wat Dostojewskij hierover schrijft in zijn boek van vóór vijf en zeventig jaren, past volmaakt in de structuur der Sovjet-politiek, zoals die bij gelegenheid fragmentarisch openbaar wordt. Moraal noch geweten noch plichtgevoel, niets houdt stand of mag zich handhaven tegenover de idee, die gerealiseerd, geïncarneerd is in de opperste leiding. De aangeslotenen en in ondercomité's-van-vijf verbondenen hebben elkaar te bespionneren en te compromitteren om zo de ijzeren band, die allen insluit, te versterken. Het is juist om de vijf samenzweerders der gouvernementsstad, waar de roman zich afspeelt, onverbrekelijk vast te leggen aan de gezamelijke schuld, dat de leider, Peter Werchowenskij, het comité overhaalt om Sjatow, die te veel weet en wel eens verraad kon plegen, te vermoorden. Overigens laat Dostojewskij de vertakking en de samenhang dezer samenzweerders over geheel Rusland in het duister of liever hij wekt de indruk, dat de zeldzaam onbeschaamde snoever Peter Werchowenskij een groepje onnozelen met zijn buitenlandse rodomontades overbluft en hen in een waanzinnig avontuur lokt. Dat dit stel half ontwikkelden en half gedresseerden de bestaande orde in het Tsarenrijk omver zou werpen, is even onnozel als belachelijk. Doch men bedenke dat dit spel in
Rusland plaats vindt.
De rol die Stawrogin in het plot speelt of die hij zich, juister gezegd, tamelijk passief spelen laat, is weinig bevredigend en waarschijnlijk. Aan hem heeft Dostojewskij het wonder van zijn psychologisch talent gewijd en als zodanig is hij een der interessantste scheppingen van den meester. Dostojewskij beschrijft hem als every inch een aristokraat, als een man van ongewone mogelijkheden, maar sexuele aberraties en het taedium vitae hebben hem zo grondig bedorven en geperverteerd, dat hij geen uitweg meer vindt en een eind aan zijn leven maakt. Toch is hij wegens een zekere aangeboren goedheid en eerlijkheid oneindig sympathieker dan de vulgaire volbloed schurk Peter Werchowenskij. Sjatow, de stille, stugge gemoedsmens, met de zuivere eenvoud van zijn natuur, spuwt op den laatste en vereert Stawrogin. Stawrogin is de gevallen engel, die in aller verbeelding als een ster
| |
| |
had moeten opgaan, de 'Tsarenzoon', zoals Peter Werchowenskij hem noemt, die zelfs in zijn ondergang nog iets van den engel verraadt. Sjatow heeft hem in 't openbaar in het gezicht geslagen, maar zelfs na dien slag zegt hij: 'Zal ik niet je voetsporen kussen als je weggegaan bent? Ik kan je niet uit mijn hart rukken, Nicolai Stawrogin'. Dit zegt hij hem in dat wonderlijke gesprek dat plaats heeft, als Stawrogin Sjatow komt waarschuwen dat zijn leven in gevaar is. Dit gesprek en dat andere onderhoud van Stawrogin met Tichon in het klooster behoren ongetwijfeld tot de hoogtepunten van den roman. Hier is Dostojewskij de meester der meesters, hier verweeft hij zijn fijnste dialectiek met zijn bovenmenselijke psychologie en schrijft hij tafrelen die men in geen andere litteratuur terugvindt. Hier spreken zich hartstochtelijke Russische mensen uit, die elkaar in het gevoeligste van hun ziel verwond hebben, en er gaan diepten open, waar men huiverend tegenover staat. Dostojewskij is wellicht de geniaalste aller romanschrijvers wat de dialoog betreft, de dialoog, waarin hij mensenzielen met elkaar confronteert.
Sjatow heeft God teruggevonden, weliswaar een beperkten Russischen God, en hij heeft zich vol walging van de revolutionnairen teruggetrokken; Stawrogin is ongeneeslijk aangevreten door het kwaad en schijnt zich gesloten te hebben voor de genade. Zelfs Tichon, een in het klooster teruggetrokken bisschop, een ziekelijk, nederig en begrijpend mens, kan in dezen verdorden bodem het zaad van deemoed en hoop niet meer doen gedijen. Stawrogin kronkelt zich onder dit gesprek als een in wanhoop en trots verloren ziel. Zijn zogenaamde, breedvoerig uitgeschreven 'biecht' die hij Tichon voorlegt, mist elk accent van berouw.
Het is in zulke gesprekken, die overal in Dostojewskij's werken verspreid liggen, dat zijn oversubtiele dialectiek hoogtij viert. Zo in de uitlatingen van den monomaan Kirillow uit dezelfde Demonen, die zelfmoord pleegt om de angst voor den dood en daarmee God te overwinnen. Wanneer iemand een steen zo groot als een huis boven het hoofd zou hangen, dan zou de steen hem geen pijn doen, ook al stortte hij neer - hij zou hem te plotseling verbrijzelen - en toch zou hij grote angst hebben dat de steen hem pijn zou doen. Zo is het ook met God, meent Kirillow. God bestaat niet, maar Hij is er. 'Van den steen gaat geen pijn uit, maar in de angst voor den steen ligt pijn.' God is de pijn, die ontstaat uit angst voor den dood. Wie die pijn en die angst overwint, wordt zelf een God. Wie zich zelf doodt om de angst te overwinnen, bereikt de hoogste vrijheid en wordt daardoor zelf God. Kirillow pleegt zijn zelfmoord, maar in verbijsterende angst, zonder enige waardigheid.
| |
| |
Men kan volhouden dat figuren als Stawrogin, Kirillow en Peter Werchowenskij - Sjatow staat buiten deze rei: hij is een van de warmbloedigste en meest aardse mensen die Dostojewskij geschapen heeft - meer schema's, meer ideologieën, meer demonen dan mensen zijn. In een verbeelding van louter geesten, in Vondels Lucifer of Miltons Paradise Lost, zouden zij volkomen op hun plaats zijn. En toch weet hun schepper hen zo met menselijkheid te omkleden, hen zo in te dompelen in de sfeer van het menselijke, dat zij ons verwant zijn en ons doen huiveren voor de onbegrensde mogelijkheden der menselijke verdwazing en verdwaling. Hun groteske lotgevallen, hun kronkelgangen, hun aandoeningen en strevingen vormen zelfs de hoofdmomenten van den roman, die dan ook 'De Demonen' heet. Dostojewskij was het om ideeën, om achtergronden en diepere perspectieven te doen en niet om toevallige gebeurlijkheden van individuen. Hij wilde een boek tegen het atheïsme schrijven en daarom moest de kinderlijke zelfmoordenaar, die zelfmoord pleegde om God te onttronen en de voorbije periode 'van gorilla tot God' af te sluiten, zelf als een gorilla sterven.
***
Dit is het existentialisme van Dostojewskij, dat hij een wereld van mensen en demonen schiep, in wie de transcendente werkelijkheden vlees en bloed werden. Hij is de geweldigste existentialist onder de schrijvers en heel zijn metaphysica wandelt rond in de wonderbaarlijke existenties die hij te voorschijn riep. Al de grote problemen der latere existentie-philosophie zijn schering en inslag in zijn werken. Dostojewskij kent als geen ander de metaphysische levensangst, het zweven tussen tijd en eeuwigheid, het chaotische van het mensenbestaan en de vrijheid der ziel als de hoeksteen van het bijzondere zijn der mensen. Elke menselijke existentie is een keuze, een keuze in de richting van den engel of in de richting van den duivel. Hij schrijft zijn boeken, althans zijn grote, op den achtergrond ener transcendente werkelijkheid, die voor hem de ware, de levende, de immanente werkelijkheid is. Vandaar die voortdurende problematiek om het Godsgeloof: 'Gelooft ge in God?' is een vraag die in al zijn romans terugkeert en het hoort bij Dostojewskij's dialectiek dat de gevraagde dikwijls noch met ja, noch met neen kan antwoorden. Vandaar die telkens terugkerende discussies over het lijden, over schuld en berouw en ootmoed, over het medeschuldig zijn der mensen aan alle kwaad dat er geschiedt, vandaar dat neervallen en kussen der aarde, dat Westerse, al te nuchtere lezers zo bevreemden kan.
| |
| |
Dostojewskij's figuren leven en bewegen op het stramien van onaantastbare werkelijkheden, die tastbaar moeten worden door de lotgevallen en gedragingen dierzelfde figuren. Zo heeft men zijn grote romans tegen het atheïsme, 'De Demonen' en 'De Karamazows' te verstaan. Het gebazel van Freud en zijn volgelingen over het vadercomplex bij Dostojewskij naar aanleiding van 'De Karamazows' is het vermelden nauwelijks waard en lijkt kinderpraat tegenover een schrijver van zulk een allure.
De grondwaarheden van het Christendom zijn voor Dostojewskij levensvoorwaarden waarover nauwelijks te redeneren valt en wie erover redeneren gaat, heeft de levensgrond dier waarheden reeds enigszins verlaten. Er is in hem een stevig anti- of supra-intellectualistisch element zoals dit in alle existentialisten, te beginnen met Kierkegaard en Nietzsche, aanwezig is. De schrijver van de 'Herinneringen uit een souterrain', dat grillige schriftuur van een psychisch gestoorde, die door de wand der logica, door de wand van het mogelijke wil heendringen, die als een koortslijder zich om- en omgooit en rust zoekt in de onrust, de auteur van deze kwade droom weet te goed wat het mensenhart knelt en kwelt om in het louter logische te berusten. Zij die de wereld met louter logica, met louter abstracte ideeën willen vernieuwen en gelukkig maken, zijn de nihilisten, de nieuwlichters, de boze geesten, die in de zwijnen voeren en zich in het meer stortten. De mens heeft iets meer nodig dan logica. 'Alleen al dat ik mij zeggen mag, dat er iets onmetelijk gerechters en gelukkigers bestaat dan ik, vervult mij met onuitsprekelijke vreugde... Heel de wet van het mensenbestaan ligt daarin dat de mens steeds de mogelijkheid hebben moet zich voor iets onmetelijk verhevens te buigen. Berooft men de mensen van het onmetelijk verhevene, dan zullen zij niet langer willen leven en in vertwijfeling sterven. Het onmetelijke en oneindige is voor den mens even noodzakelijk als de kleine planeet, waarop hij woont'... 'Mijn onsterfelijkheid is reeds daarom iets noodzakelijks, wijl God geen onrecht begaan zal en het vuur der liefde, die eenmaal in mijn hart tot Hem ontbrand is, niet geheel en al zal willen uitdoven. Wat is er echter waardevoller dan de liefde? De liefde is nog iets hogers dan het bestaan, de liefde is de kroon van het bestaan en hoe zou het dan mogelijk zijn dat het bestaan haar niet onderdanig was? Als ik Hem lief gekregen heb en mij
verheug in die liefde... is het dan mogelijk dat Hij mij en mijn vreugde uitdoven en ons in het volstrekte niets veranderen zou? Als God is, dan ben ook ik onsterfelijk.'
Zo fantazeert de tot God teruggekeerde en door een priester voorbereide Stepan Trofimowitsj op zijn sterfbed en wie zal
| |
| |
ontkennen dat deze raisons du coeur tegen lange raisons de l'intelligence opwegen?
De oerovertuiging van Dostojewskij dat wie het geloof in God verliest daarmee tevens alle morele of ethische binding, alle discrimen tussen goed en kwaad en ook alle wezenlijke gemeenschap met de mensheid verliest en dus tot zuiver nihilisme vervalt, wordt niet alleen door Christenen onderschreven, maar ook door helderziende en niet humanistisch benevelde atheïsten erkend.
Men hoeft niet ver te zoeken, om met namen van ongewoon kaliber deze stelling te bewijzen. In de schrijverswereld zijn Nietzsche en André Gide volstrekte getuigen van Dostojewskij's divinatorische wijsheid. Beiden hebben hartstochtelijk naar een nieuwe moraal, een nieuwe levensoriëntering gezocht, naar een ideologie, een waarde-scala, die als basis voor het menselijk bestaan kon dienen, naar iets dat aan den onverwoestbaren drang naar het verhevene, het grootse in den mens kon beantwoorden, maar tevergeefs... Nietzsche eindigde letterlijk en figuurlijk in zinloosheid en Gide heeft hoe langer hoe meer de gedaante van een Dostojewskij-demon aangenomen: evenals Stawrogin schijnt hij ontoegankelijk voor de genade te worden.
In Nederland heeft deze of gene jonge schrijver het inzicht en den moed de waarheid te erkennen: de heruitgever van Prometheus - ik haalde vroeger zijn woorden reeds aan, maar het getuigenis is belangrijk genoeg om het nog eens te citeren - schreef in '46: 'Het centrale probleem van vandaag is het probleem van het nihilisme, het probleem van mensen die niet alleen hun metaphysisch geloof verloren hebben, maar ook hun geloof in de moraal, die zo hecht in die metaphysica verankerd was... Behalve voor de kerken... blijft de vraag naar de grond van onze gebondenheid aan bepaalde regels onbeantwoord, blijft ook de vraag naar de reden van ons bestaan en het doel van ons streven onbeantwoord'. De humanisten die het Christendom verlieten, hebben nog zoveel Christelijk erfgoed bewaard, dat zij mensenliefde en moraal verkondigen, menend deze ook zonder Godsgeloof te kunnen baseren, maar hun kinderen of kleinkinderen zullen de volgende stap zetten en het inconsequente daarvan inzien. De drang naar het grootse en ideële, naar 'het onmetelijk verhevene', waarvan Stepan Trofimowitsj spreekt, dat indestructibele in den mens, dat zijn bestaan uiteindelijk rechtvaardigt en hem in stand houdt, kan zich tijdelijk richten op enigszins gefingeerde of in de lucht hangende waarden als 'de persoonlijke waardigheid' of iets dergelijks, maar blijvend kan die drang slechts verklaard en bevredigd worden door het absolute, het onvoorwaardelijke, door God. Het verlies van het Godsgeloof schijnt
| |
| |
echter dit merkwaardige te moeten meebrengen dat het ook het verlies van alle geloof in het ideële, 'in het verhevene' ten gevolge heeft, zelfs het geloof in 'de waarheid'. Dezelfde auteur, dien wij zo juist citeerden, spreekt van 'de algemene wanhoop', die hen bevangen heeft die 'achter de waarheid gekeken hebben of die vermoeden dat men achter de waarheid kijken kan, dat de waarheid illusie is'. Hij voert deze stelling in beginsel terug op Socrates, die beweerde niets te weten en de mensen aan het twijfelen trachtte te brengen. Socrates echter zocht en streefde met hartstocht om waarheid te vinden, wat de stelling 'waarheid is illusie' uitsluit. Deze stelling is de levensstemming van een seniel geworden jeugd die tot geestig gedachtenspel als het hoogst bereikbare getraind is door Menno ter Braak en rijp is voor zelfmoord zoals Kirillow.
***
De Demonen is een roman-fleuve, een roman, breed van stroming, kronkelend van loop en diep van bedding. Het is in de allerhoogste mate bewonderenswaardig hoe Dostojewskij dit romangewrocht weet te binden en bijeen te houden, hoe hij deze veelvormige eenheid te leiden weet vanaf den stadsgouverneur von Lembke en zijn intrigerende ega Julia Michailowna tot den rondsluipenden gevangenisboef Fedka, hoe hij de kunst verstaat van het vooruitlopen op de gebeurtenissen en het teruggrijpen, van het verzwijgen en het aanstippen, het verwijzen en het herinneren, hoe alles ineen grijpt en wordt tot één machtig verhaal, dat na drie kwart eeuw nog aandoet als een van de toppunten der romankunst. Het boek begint en eindigt met die vogelschrikfiguur Stepan Trofimowitsj, ook een caricatuur, maar caricatuur van welk een afmeting en formaat. Romanticus en liberaal, dweept hij met vrouwenvriendschap en nobele gevoelens, en als hij op zijn vlucht op een boerenwagen belandt, vormt hij het ridicule symbool van wat het liberalisme der veertiger jaren betekende voor het werkelijke Rusland. Hem heeft Dostojewskij vele van zijn liefste overtuigingen in de mond gelegd, als hij kort daarna ligt te fantazeren op zijn ziekbed, teruggekeerd van de dwalingen zijner wegen. Hij laat zich het verhaal der zwijnen uit het evangelie van Lucas voorlezen en verzucht dan: 'Mijn vrienden, savez-vous, dit wonderbare en... ongewone verhaal is voor mij mijn hele leven een steen des aanstoots geweest... dans ce livre... zodat ik het nog uit mijn kindertijd onthouden heb. Nu echter is mij een gedachte gekomen, une comparaison... Ziet u, dat is juist hetzelfde als ons Rusland. Deze demonen, die uit den beze- | |
| |
tene uitgaan en in de zwijnen varen, - dat zijn alle verzweringen, alle miasmen, al het vuil, al de demonen en kleine duivels, die zich in onzen groten en dierbaren zieke, in ons Rusland sinds zo vele, zo vele eeuwen hebben opgehoopt. Oui, cette Russie, que j'aimais
touj ours. Maar een verheven gedachte en een grote wil zullen het van boven zegenrijk doordringen zoals ook dien ontzinden bezetene en deze demonen zullen van hem uitgaan, al het onreine, al het gemene, dat aan zijn oppervlakte louter etter vormt... en zelf zullen zij vragen in de zwijnen te mogen varen. Dat zijn wij, wij en die anderen en Petroesjka... et les autres avec lui... Maar de zieke zal genezen en zich aan Jezus' voeten neerzetten.'
Stepan Trofimowitsj, de kinderlijke comediant, die zich met de rol van vervolgde en staatsgevaarlijke gevleid voelde, was wel het onschuldigste soort demon dat Rusland bedreigde. Maar in zijn onmiddellijke omgeving groeide een nieuw geslacht op van werkelijke demonen en hoe dezen in het provinciestadje in enkele maanden alles ten onderste boven zetten, verhaalt Dostojewskij's magistrale kroniek. Hoe het mogelijk is dat het weldadigheidsbal van Julia Michailowna, de gouverneurse, zulk een fancy fair van zotternijen worden kon, moge de schrijver zelf verantwoorden, zoals er meer dingen gebeuren die onze limiet van het waarschijnlijke te buiten gaan. Ook het optreden van den dichter Karmazinow, in wien Dostojewskij den door hem gehaten Toergenjew persifleert, grenst aan het kluchtige. Maar we bevinden ons in een Russische provinciestad van een kleine eeuw terug en de Russische schrijvers hebben ons geleerd dat het daar bont kon toegaan. Ook Gogols Revisor speelt bijvoorbeeld in zulk een milieu.
De hedendaagse Russische jeugd weet bij ervaring niets meer van het leven zoals zich dat in de provinciesteden van een halve eeuw geleden afspeelde. Zij weet niets meer van gouverneurs en gouverneursen, van schatrijke landbezitters met hun equipages, lakeien en bedienden, van conspirerende ambtenaars, van drukbezochte kloosters, stakende fabrieksarbeiders en profetische monniken, van proclamaties en geheime drukpersen, van dronken kapiteins en ontsnapte dwangarbeiders, van protesterende studentinnen en opstandige gymnasiasten. Heel die kleurige, woelige samenleving die Dostojewskij zo levend en natuurgetrouw opvoert, heeft plaats gemaakt voor het strenge, nivellerende communistische regime. De geheime politie heeft er alle draden in handen en zuivert onmiddellijk wat zich van de generale linie verwijdert. Zo moeten wij, Westerlingen, ons althans het leven in dit nieuwe gesloten China, dat Rusland dreigt te worden, voorstellen. De Demonen hebben hun droom verwerkelijkt en er het
| |
| |
leven tot een aards paradijs herschapen. Het plan van Sjigaljow is verwezenlijkt. 'Sjigaljow is een geniaal mens, zegt Peter Werchowenskij tot Stawrogin. Hij heeft “de gelijkheid” uitgevonden. Wat daar in zijn cahier staat, is voortreffelijk. Hij versmaadt ook spionnage niet. Bij hem observeert elk lid der gemeenschap het andere en is tot aanbrengen verplicht. Ieder behoort aan allen en allen aan ieder. Allen zijn slaven en in hun slavenbestaan zijn zij aan elkaar gelijk. In het uiterste geval worden laster en moord toegestaan; de hoofdzaak is echter de gelijkheid.
Allereerst zal het niveau der ontwikkeling, der wetenschappen en der talenten dalen. Een hoog niveau der wetenschappen en der begavingen is slechts bij hoge bekwaamheden bereikbaar: wij kunnen geen mensen met hoge bekwaamheden gebruiken. De mensen met hoge bekwaamheden hebben altijd de macht aan zich getrokken en zijn despoten geweest... Slaven moeten gelijk zijn: zonder despotisme is er nooit vrijheid of gelijkheid geweest, maar in de kudde moet de gelijkheid heersen en dat is juist het Sjigaljowisme.'
Wat Sjigaljow niet vermeldt en wat ook Dostojewskij over het hoofd heeft gezien, is de afsluiting van de buitenwereld. Een reeds dertigjarige praktijk heeft geleerd dat het nieuwe paradijs met vlammend zwaard moet bewaakt worden tegen elken indringer, zodat wij in onzekerheid moeten blijven over het Sovjetleven. Maar het grote rijk heeft een open dak en 'een verheven gedachte en een grote wil zullen het van boven zegenrijk doordringen' zegt Stepan Trofimowitsj.
|
|