| |
| |
| |
[1948, nummer 11-12]
Bij het Gouden Jubilé van
H.M. Koningin Wilhelmina
Ieder kent de schilderij, waarop het treffende moment is vastgelegd, dat 'Prinses Wilhelmina', als Koningin de eed aflegt op de Grondwet. Van de toenmalige aanwezigen bij deze plechtigheid in de Nieuwe Kerk te Amsterdam verhaalt een Engels correspondent: 'many strong Dutchman felt an unusual moisture in their eyes' en zelfs de grijze voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. A. van Naamen van Eemmes, was, volgens getuigenis van Dr. J.Th. Visser, zijn ontroering niet meester.
Voor degenen, die het voorrecht hadden op 6 September 1898 bij deze eedaflegging tegenwoordig te mogen zijn, was het zonder twijfel een aangrijpend schouwspel een jonge vrouw, in de gratie van haar leeftijd, de enige telg van het Oranjehuis, een taak op zich te zien nemen, die nog nooit in de geschiedenis van ons land op zulke zwakke schouders had gerust. Hoe zou Haar opgang zijn? Zou Zij in staat zijn de lasten van Haar regering in voorspoed en tegenslag met geestkracht en toewijding te dragen?
Nu, vijftig jaar nadien, bezien wij met niet minder ontroering deze schilderij, omdat wij het antwoord op die vragen kunnen geven. Hare Majesteit is gedurende geheel dit tijdperk zo getrouw gebleven aan wat Zij op die zesde September aan het Nederlandse volk beloofd had, dat Zij, vóór Haar tijd uitgeput, het bewind aan jongere kracht heeft willen afstaan.
Met een achtergrond van ernst en droefheid zal het Jubileumfeest op het einde van deze maand ingezet worden. Het zal de laatste officiële gelegenheid zijn de Landsmoeder te huldigen en dank te zeggen voor de wijze, waarop Zij Zich, zonder voorbehoud, aan Haar volk heeft gegeven en Haar eed is nagekomen.
Moesten wij Haar alleen maar dankbaar zijn, dat Zij, zoals de tekst van de Grondwet vraagt, deze heeft onderhouden en gehandhaafd, de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al Haar vermogen heeft verdedigd en bewaard, de algemene en bizondere vrijheid en de rechten van al Haar onderdanen heeft beschermd en alle middelen tot instandhouding en bevordering van de algemene en bizondere welvaart heeft aangewend - dit
| |
| |
alleen reeds zou voldoende reden zijn, Haar om de getrouwheid aan de koninklijke eed met innige dankbaarheid te huldigen.
Zonder zich in gewone omstandigheden buitengewoon in te spannen, zou men binnen de termen van deze eed een goed constitutioneel vorst kunnen zijn. De regering wordt immers mede door de ministers gevormd en er zijn naieve, onontwikkelde zielen, die menen, dat met het plaatsen van handtekeningen onder wetten en besluiten de vorst aan zijn verplichtingen voldaan heeft.
Met de uiterste zorg heeft H.M. zich als constitutioneel vorstin gedragen. Niet alle personen en alle partijen zullen Haar even sympathiek geweest zijn. Maar aan een zuiver parlementaire regering heeft Zij nooit iets in de weg gelegd en Zij zag er, toen de politieke constellatie in 1913 dit nodig scheen te maken, niet tegenop ook socialisten, die toenmaals antimonarchaal waren, tot het ministerschap te roepen.
Het uitbreken van de eerste wereldoorlog bracht ons land in een gevaarlijke positie. Dat we gespaard bleven van daarin betrokken te worden, schrijft professor H. Brugmans in 1923 ook toe aan onze Koningin: 'Stellig ontleende Nederland zijn betrekkelijke onkwetsbaarheid gedurende deze oorlog aan het zeer gegronde prestige, dat onze Souvereine in het buitenland geniet'. Gedurende die jaren heeft Zij door veelvuldige bezoeken aan leger en vloot en tal van gunstige maatregelen het Hare gedaan om bij de manschappen en de matrozen de goede geest gaande te houden, die door het steeds maar inactief afwachten dreigde te verslappen.
In de tweede wereldoorlog ging door 'de voorbeeldeloze schending van wat tussen beschaafde staten behoorlijk is', onze onafhankelijkheid verloren. De vijand had het ook gemunt op Haar persoonlijke vrijheid, wetend welke ontmoediging Haar machteloosheid bij het Nederlandse volk zou voortbrengen. Om dit te voorkomen heeft de rede boven het sentiment gestaan en stak de Koningin over naar Engeland. Aanvankelijk is dit niet door iedereen begrepen - zelfs Colijn meende dit te moeten afkeuren - maar de loop der gebeurtenissen heeft bewezen, hoe juist dit is geweest. De fiere Oranjetelg, die in het geval-Kruger niet bevreesd was geweest voor het Britse Rijk, liet Zich tegenover Hitlers benden niet leiden, gelijk Zij heeft uiteengezet, 'om persoonlijk lijfsbehoud of persoonlijke vrijheid', maar, omdat Zij wilde, dat 'de stem van Nederland, het symbool van Nederland, niet
| |
| |
van de aarde zou verdwijnen'. Dààrom en dààrom alleen heeft Zij het besluit genomen 'het symbool van mijn natie, zoals dit in mijn persoon en in de regering is belichaamd, over te brengen naar een plaats, waar het kan voortwerken als een levende kracht, die zich kan doen horen'. Bescheiden noemde H.M. zich 'een symbool'. Zij was en is veel meer: de verpersoonlijking van het verzet tegen de overweldiger. Onvermoeid heeft Zij gewerkt om de onafhankelijkheid van Haar land te herwinnen. Hoeveel besprekingen heeft Zij te Londen niet gehouden met buitenlandse regeringen. Zij toog naar de Verenigde Staten om president Roosevelt te winnen. Zij wist contact te houden met haar volk door de Engelandvaarders en vooral door Haar radio-toespraken.
Wanneer in de bezettingstijd gefluisterd werd: 'De Koningin zal vanavond voor de radio spreken', dan was altijd, ook na de gedwongen inlevering der luistertoestellen, voor de vertrouwden gelegenheid naar Haar woord te luisteren en telken kere keerde men, hoe somber de tijden ook waren, bemoedigd en met vertrouwen op de toekomst tot zijn bezigheden terug. Want H.M. heeft nooit afgelaten, ook niet toen de kansen menselijkerwijze hopeloos stonden, op het gelukkige einde te wijzen. Reeds op 24 Mei 1940 sprak Zij: 'Ondanks de ondervonden tegenslag blijft mijn vertrouwen in de toekomst ongeschokt'. De volgende dag sprak Zij over 'het geloof, dat is verankerd in de rotsvaste overtuiging, dat een onrecht, zoals het volk van Nederland heeft ondergaan, niet blijvend kan zijn'. In December van hetzelfde jaar gaat Zij 'met nog versterkt vertrouwen in de uiteindelijke zege de toekomst tegemoet'. Het land wordt echter in steeds dieper ellende gedompeld, maar Haar kan het niet ontmoedigen. Op 17 October 1942 zegt Zij: 'Landgenoten, wij zullen de oorlog winnen'. Twee maanden later: 'Van de eindoverwinning zijn wij overtuigd'. In het voorjaar van 1943 roept Zij: 'de dag van bevrijding' in het vooruitzicht en in het najaar durft Zij stoutmoedig verklaren: 'Wij voelen de ure onzer bevrijding naderen, zoals wij de lente op ons voelen afkomen'. En spoedig daarna, nog voor de invasie een feit was, geeft Zij richtlijnen aan 'langs welke de overgang van de bezetting naar de vrijheid zal plaats grijpen'.
Denken we ons eens in, hoe verlaten en wanhopig Nederland zich zou gevoeld hebben, als dit bemoedigend contact tussen volk en Vorstin niet bestaan had.
| |
| |
Na de eerste wereldoorlog werd wel niet met oorlogsgeweld, maar door propaganda en diplomatieke kuiperijen het Nederlands grondgebied bedreigt. Door Haar persoonlijk ingrijpen, o.a. een vermoeiend bezoek aan onze grensgebieden in Limburg en Zeeuws-Vlaanderen heeft Zij aan de buitenwereld getoond, dat Zij, onder enthousiaste instemming dierzelfder bevolking, niet van zins was ook maar een duimbreed gronds van de vaderlandse bodem af te staan. En deze oprechte demonstraties hebben niet nagelaten indruk te maken op de heren te Versailles.
Te zeggen, dat H.M. de door de grondwet gewaarborgde vrijheden en rechten, niet heeft aangetast, zou voor Haar persoon eer beledigend dan loffelijk klinken. Nederland ligt niet op het Balkanschiereiland! Voorzover het van Haar persoonlijk afhing, heeft Zij met gelijke onpartijdigheid jegens alle stromingen, gezindten en overtuigingen de grondwettelijke vrijheden en rechten beschermd. Toen een revolutionnaire minderheid in 1918, tegen alle democratische opvattingen in, naar de macht wilde grijpen en zelfs de tijd gekomen achtte het koningschap in een republiek om te zetten, trad Zij tot handhaving van vrijheid en recht openlijk naar voren en liet door een spontaan volksreferendum de kortzichtige revolutie-poging op eclatante wijze de kop indrukken.
De Grondwet eist tenslotte, dat H.M. de algemene welvaart zal bevorderen. Niet in dien zin, dat van Haar het initiatief gevraagd wordt, want de tijd der verlichte despoten is voorbij. Het is echter niet uitgesloten, dat Zij meermalen bij besprekingen met competente leiders de stoot tot verwezenlijking van nieuwe denkbeelden zal gegeven hebben. Van één belangrijke onderneming weten we het met zekerheid. Nauwelijks was de eerste wereldoorlog uitgebroken, of de toenmalige minister, M. Treub, maakte bekend, dat een 'Nationaal Steun-Comité' ten bate van hen, wier gezinnen ten gevolge der mobilisatie in kommer verkeerden, werd opgericht. In de eerste vergadering was H.M. zelf aanwezig en de minister opende de bijeenkomst met deze woorden: 'De gedachte van deze bijeenkomst is uitsluitend van Uwe Majesteit afkomstig. Uw volk heeft recht dit te weten en Gij hebt het recht, dat Uw volk dit wete, al zoudt Gij mij niet veroorloofd hebben dit te zeggen, wanneer ik U vooraf toestemming had gevraagd. Dat wij met deze mobilisatie niet te laat komen, hebben wij te danken aan Uwe Majesteit, aan Haar helder inzicht'.
Onze Koningin heeft zich echter niet beperkt tot de letter van
| |
| |
de Grondwet. Haar hoog plichtsbesef bracht Haar er toe aan genootschappen van wetenschap, kunst, onderwijs, landbouw, zeevaart, armenzorg, weldadigheid en sport zedelijke en geldelijke steun te verlenen. Zij bezocht tentoonstellingen op allerlei gebied. Niet zodra had de Utrechtse Jaarbeurs haar bestaansmogelijkheid aangetoond, of Zij bewees door Haar tegenwoordigheid, hoezeer Zij dit pogen op prijs stelde.
Zij toonde Zich de ware Landsmoeder in tijden van rampspoed. Dan bracht Haar bezoek aan de geteisterde streken en de getroffen bewoners bemoediging en troost. Wij treffen Haar aan bij de watersnood op Marken, bij de veenbrand in Drenthe, bij de overstromingen in Maas en Waal en elders. Zij schuwt geen levensgevaar, Zij trotseert weer en wind, koude en sneeuwjacht, als Zij meent, dat Haar plicht Haar roept.
De zieken, verlatenen, wezen, hulpelozen hebben Haar voorkeur. Van bed tot bed gaat Zij rond en Haar verschijning is een lichtstraal in het leven dier ongelukkigen.
Deze steeds volgehouden activiteit, dit zich geheel geven aan het welzijn van haar 'onderdanen', die Zij bij voorkeur 'landgenoten' noemt, heeft Zij, naar eigen getuigenis, zonder twijfel van haar innig geliefde Moeder geleerd, die 'Mij het voorbeeld van een edele en verheven opvatting der plichten, die nu op Mij rusten', heeft gegeven. De Koninklijke taak zo uit te oefenen, als H.M. vijftig jaren lang heeft gedaan, vraagt offerzin en plichtsbesef. Steeds in het middelpunt der belangstelling te staan, toegejuicht te worden, redevoeringen te moeten uitspreken en vooral aanhoren, in ruw stormweer inspecties van leger en vloot te moeten houden, op bepaalde bijeenkomsten en feestelijkheden, zonder op eigen stemming te letten, te verschijnen met de glimlach op het gelaat, dat zijn de offers, waaraan het publiek meestal niet denkt, als het groetend en juichend langs de weg staat. Voor iemand die naar populariteit streeft, zou deze inzet waarschijnlijk de moeite waard zijn. H.M. heeft, dit is wel tot eenieder doorgedrongen, nooit naar die oppervlakkige volksgunst gedongen. Zij heeft nochtans in ruime mate, niet geërfd en niet nagestreefd, een populariteit verkregen, die bestaat uit eerbied en dankbaarheid.
De getrouwheid aan Haar plicht ontspruit bij Haar aan geen ander motief dan aan haar verantwoordelijkheid aan God. Op 16 jarigen leeftijd werd zij in de Hervormde Kerk bevestigd en hoorde zij de woorden uit het Boek der Openbaring tot zich rich- | |
| |
ten: 'Wees getrouw tot de dood en Ik zal U geven de kroon des levens'. Er is wel geen vorst in Europa, die zo nadrukkelijk en zo herhaaldelijk gewezen heeft op zijn afhankelijkheid en verantwoordelijkheid aan God. Reeds in Haar proclamatie van 6 September 1898 wijst Zij op de taak, die 'God op Mijn schouders gelegd heeft'. En 40 jaar later wil Zij het afgelopen tijdperk 'in het licht van Zijn leiding zien'. In de donkere oorlogsjaren verkrijgt Haar woord meermalen een gewijdheid, waarin Zij zich voelt als een leidster, die de waren strijd van hoger standpunt beziet: 'Deze oorlog is in zijn diepste wezen voor ons een strijd tussen het goede en het kwade, een strijd tussen God en ons geweten enerzijds en anderzijds de duistere machten, die in deze wereld hoogtij vieren'.
Haar Kerst- en Paasboodschappen zijn christelijke preken en ademen een geest van geloof aan het Evangelie, dat, helaas, bij vele landgenoten afwezig is.
In de Kerstgroet van 1940 spreekt Zij: 'Ons geestelijk leven is gebouwd op een overwinning, die wij ieder persoonlijk tot de onze moeten maken'. In die van 1941 wijst Zij op de plicht Christus gehoorzaam te zijn, het kruis op te nemen en achter Hem aan te dragen. In 1942 brengt Zij haar hoorders onder het oog, de noodzakelijkheid van de liefde tot Christus, die de 'voortstuwende kracht, het leven van ons leven, is', en dat 'wij allen, voor het eerst of bij vernieuwing, die volmaakte liefde mochten grijpen met geheel ons wezen'. In haar laatste Kerstboodschap van uit het buitenland wijst Zij nogmaals in diep christelijke bewoordingen op de betekenis van het Kruis voor de mensheid. 'Als wij niet versagen, maar volhouden, zo zullen wij ons weldra gedragen gevoelen door het kruis en opgeheven worden boven ons zelf uit en boven al hetgeen ons dreigt te verslinden.'
Zo heeft Zij hààr volk geleerd het lijden van deze tijd te zien 'sub specie aeternitatis'. De wereldgeschiedenis kent geen vorst, tenzij de Paus van Rome, die zulk een sublieme, bovennatuurlijke taal tot de zijnen wist te richten. Bovendien kwamen deze woorden recht uit Haar hart, uit Haar diepste overtuiging. En we vragen ons nogmaals af, hoe het voorbeeld van deze door en door christelijke Vorstin op de vele lauwen, half- en ongelovigen moet gewerkt hebben. Voor velen zullen zij niet zonder vrucht gesproken zijn. Maar allen zullen eerbied gevoeld hebben voor deze echt godsdienstige overtuiging.
| |
| |
Uit deze overtuiging is Haar plichtsbesef ontsproten, zowel om het koningschap te aanvaarden als om het neer te leggen, toen Zij voelde niet langer jegens God de verantwoording voor de richtige uitoefening van Haar taak te kunnen dragen.
Toen de Argentijnse regering een Christusbeeld ten geschenke gaf ter plaatsing in het Vredespaleis liet Zij daaronder de woorden schrijven: 'Christ avant tout'. En dertig jaar later, toen Zij 10 October 1938 Haar oproep tot haar volk deed tot geestelijke en morele herbewapening, legde Zij opnieuw Haar innige geloofsbelijdenis af: 'Omdat velen mij gevraagd hebben naar mijn persoonlijk geloof en persoonlijke ervaring en mij herinnerd werd aan de woorden “Christ avant tout”, die ik eens neerschreef, voeg ik ten besluite het navolgende nog hier aan toe. De ervaring, die aan die woorden ten grondslag ligt, is mijn leidster geweest om tot het bovenstaand inzicht te komen. Ik hoop aan die woorden “Christus voor alles” tot aan mijn laatsten ademtocht trouw te blijven. Daartoe geve Hij mij de kracht.'
Om onze Koningin Wilhelmina te karakteriseren heeft men titels bedacht als: 'Wilhelmina de Grote', 'Moeder des Vaderlands', 'Vorstin des Vredes', 'Beschermster der Vrijheid' maar deze alle raken de kern niet. Gegeven de daden en woorden gedurende vijftig jaren door Hare Majesteit in Haar openbaar en - mogen wij er zonder vrijpostigheid bijvoegen - in Haar particulier leven, verricht en gesproken, is er maar één titel, die Haar past en waarin heel Haar optreden kan worden samengebundeld. De onderscheiding eenmaal aan de Franse vorsten verleend en meestal ten onrechte gedragen: 'le roi très chrétien', komt aan onze Vorstin, als we voor een ogenblik het geloofsverschil tussen katholiek en protestant vergeten, rechtmatig toe: 'DE ALLERCHRISTELIJKSTE KONINGIN'.
K.J. Derks.
|
|