Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1040]
| |
Pjotr Jákowlewitsj Tsjaadájew
| |
[pagina 1041]
| |
nader onder de loupe te nemen en aan de hand van de gegevens, die zijn levensbeschrijving ons oplevert, na te gaan, hoe hij tot de gedachte kwam, dat alleen de bekering tot het Rooms-Katholicisme het Russische volk van zijn geestelijke verstarring kon verlossen. Pjotr Jákowlewitsj Tsjaadájew werd in 1794 te Moskou geboren. Zijn ouders behoorden tot de Russische aristokratie en de jonge Tsjaadájew ontving de gewone opvoeding van een edelman in die tijd: huisonderwijs van buitenlandse gouverneurs en daarna studie - in de letteren - aan de Universiteit. De Moskouse Hogeschool stond in het begin van de 19e eeuw op het toppunt van haar bloei; Professor Buhle uit Braunschweig gaf er voor een enthousiast gehoor zijn colleges over Schelling's 'Naturphilosophie'. Tsjaadájew, kritischer dan zijn medestudenten, liet zich niet door de algemene geestdrift meeslepen en hij werd dan ook nimmer een volgeling van Schelling. Voor hem was het Schellingianisme vooral daarom belangrijk, omdat hij in de vormingsjaren een wijsgerig stelsel leerde kennen, dat definitief brak met het 19e eeuwse materialisme. Zo maakte de onverschilligheid ten opzichte van religie en kerk, die hem zoals de meesten van zijn wufte standgenoten aankleefde, plaats voor een grote godsdienstige belangstelling, die later het alpha en omega van zijn leven zou worden. Een ander belangrijke geleerde was toen aan de Universiteit van Moskou verbonden, Schloezer, de leerling van de beroemde Würzburger professor Joseph von GoerresGa naar voetnoot1. die met zoveel talent de Katholieke filosofie verdedigde. Waarschijnlijk wekte Schloezer het eerst belangstelling op voor het Katholicisme bij de latere schrijver van de roemruchte brief in de 'Teleskoop'. Na de beëindiging van zijn studie nam Tsjaadájew dienst bij het garderegiment Semjónowskij. Dit geschiedde in het rampjaar 1812 en hij moest de gehele campagne tegen Napoleon meemaken. In 1814 trok hij met de triomferende geallieerde legers Parijs binnen. Door de aanschouwing van de betrekkelijk goede politieke en sociale toestanden in het Westen gingen vele Russen de ogen open voor de ellende in eigen land. Een hunnerGa naar voetnoot2. schreef later: 'Ik keerde naar Rusland terug vol verlangen mij nuttig te maken voor mijn medeburgers; dat was na de laatste veldtocht tegen Napoleon in Frankrijk... Met de troepen, die naar huis terugkwamen, waren ook enige liberale ideeën de grens over gekomen: een nieuwe era scheen voor Rusland te zullen opgaan.' Alom werden geheime genootschappen opgericht, die ten doel hadden de liberale gedachte te verspreiden en het volk te verheffen. Het stelsel van lijfeigenschap was de vurige hervormers natuurlijk een doorn in het oog en vele vooruitstrevende grootgrondbezitters, onder wie Tsjaadájews intieme vriend N.I. Toergénew, schonken uit eigen beweging hun boeren de vrijheid. Lang zou de werkzaamheid van deze idealisten niet duren; in 1825 overleed tsaar Alexander I en toen diens opvolger, Nicolaas I, weigerde een constitutie te geven, kwam het tot een opstand, die in de Russische geschiedenis bekend staat als het Dekabristen-oproerGa naar voetnoot3. De onlusten waren spoedig bedwongen, maar de nieuwe keizer had een heilige schrik gekregen voor liberale nieuwigheden en er | |
[pagina 1042]
| |
brak een tijd aan van de felste reactie van de kant van de regering en van wanhoop en verslagenheid in het kamp der vooruitstrevenden. Tsjaadájews houding in deze bewogen jaren is belangrijk voor een ieder, die een inzicht in zijn karakter wil verwerven. Zoals zijn belangrijkste biograaf, de Fransman Charles Quénet, mededeelt stond hij in nauwe relaties tot al de leiders van de oppositie tegen de regering. Toch scheidde een diepe kloof de verstandelijke filosoof van de naïeve idealisten der twintiger jaren. 'Toergénew was een apostel, Tsjaadájew een verstandsmens, die uitstekend alle kanten van de zaak ziet. Maar hij ziet te scherp en te goed om ook niet de zwakke plekken op te merken in de ideeën, die zijn vrienden voorstonden.'Ga naar voetnoot1. Ook kende hij niet de spontane edelmoedigheid der Decembermannen. Tot een der geheime genootschappen heeft hij nooit behoord. Hoewel overtuigd abolitionist bracht hij, waar het ging om de belangen van zijn eigen moezjéks, nooit zijn idealen in praktijk. Veeleer vergde hij van hen het uiterste, daar hij alleen door de inkomsten van zijn landerijen in staat was enigszins de onkosten te dekken, die zijn weelderige levenswijze met zich mee bracht. Hij verkeerde in de hoogste kringen en bracht het grootste deel van zijn tijd door in de Petersburgse en Moskouse salons, waar men een beetje bang was voor zijn zwijgzaamheid en wat verachtelijk lachje. Maar tegelijk bewonderden de zedeloze saletjonkers en wufte dames ondanks zichzelf zijn onberispelijk zedelijk leven. 'Le beau Tchadayeff', zoals hij werd bijgenaamd om zijn knap uiterlijk en tot in de finesses verzorgde kleding, paste eigenlijk niet in het mondaine milieu, waarvan hij zich niet los kon maken. Achter zijn wereldse allures verborg hij een ziekelijk gevoelige ziel, die diep gebukt ging onder het besef van eigen zondigheid. De in de eerste decennia van de vorige eeuw algemeen verbreide mystieke leer van Jung-Stilling maakte op hem grote indruk: de mens moet zonder rusten werken aan de verzoening van de erfzonde, die op hem drukt. Anders zal hij 'alles tot de laatste obool moeten betalen'. Deze gespletenheid in zijn wezen, de drang te leven volgens de waarheden, die zijn scherp verstand hem duidelijk voor ogen stelde en daartegenover zijn onvermogen om ook maar iets van zijn persoonlijk comfort op te offeren voor de verwezenlijking van zijn ideeën, verwekte in hem een voortdurende onrust, die hem zijn geestelijk evenwicht ontnam. In 1824 zien we hem voor de tweede maal in het buitenland, nu tot herstel van zijn geschokte zenuwen. De tijd was buitengewoon gunstig voor een reis door Europa: in Parijs beleefde de Katholieke wijsgerige school haar bloeitijd, in Duitsland de filosofie van Schelling en Fichte. Het contact met vele vooraanstaande geleerden verruimde de nog wat enge blik van de Russische wijsgeer. De gesprekken met de Engelse Methodistenzendeling, Charles Cook, over de oorzaken van de morele bloei van Engeland, deden in hem belangstelling voor de sociale zijde van het Christendom ontstaan; meer en meer hield de vraag hem bezig hoe het Westen zulk een betrekkelijk hoge graad van zedelijke volmaaktheid had kunnen bereiken, terwijl in Rusland niets dan geestelijk verval was te zien. En toch zijn de Russen evengoed Christenen als de West-Europeanen. Zo kwam het vermoeden | |
[pagina 1043]
| |
in hem op, dat er met het Russisch Christendom iets niet in de haak moest zijn. Niet alleen religieuze en sociale motieven brachten Tsjaadájew dichter bij de Westerse Kerk. Zijn bewondering voor de gewijde kunst sprak hier ook een woordje mee. De heerlijke basilieken en oude kloosters van Italië, de Gothische kathedralen in de Rijnvlakte, die hem deden zwijmelen in romantische vervoering, vooral 's nachts 'wanneer de maansikkel, reeds in nevelen gehuld, boven deze reuzen zweefde', wekten in hem als vanzelf een grote verering voor de Kerk, die deze verheven kunst inspireerde. De terugkeer - in 1826 - naar Rusland bracht hem de ene deceptie na de andere. Bijna alle oude liberale vrienden waren na het Decemberoproer hetzij geëxecuteerd, hetzij verbannen. Tsjaadájew zelf stond onder verdenking van medeplichtigheid. Zijn reactie hierop was karakteristiek: hij verloochende zijn vroegere strijdmakkers en verklaarde 'niets te weten van hun domme, misdadige plannen'. Maar hij voelde zich nu heel eenzaam. Het oppervlakkige leven in de uitgaande wereld stond hem tegen. De fat werd heremiet: vier jaar trok hij zich in de stilte van zijn studeerkamer terug en in deze periode werden de 'Lettres philosophiques'Ga naar voetnoot1. geboren. Uit beduchtheid voor de strenge censuur goot Tsjaadájew zijn gedachten bij 'voorkeur in de vorm, die de minste gevaren opleverde, die van brieven, welke in het geheim onder zijn aanhangers konden circuleren. Deze methode had nogal wat bezwaren: vele van zijn werken zijn weggeraakt of - door de talloze met de hand geschreven copieën - verminkt tot ons gekomen; vaak is de chronologische volgorde niet meer met zekerheid vast te stellen. Ook de groepering der brieven naar hun logische samenhang baart dikwijls moeilijkheden. Afgezien van het feit dat niet alle geschriften bewaard zijn gebleven, moeten we ook rekening houden met de omstandigheid, dat Tsjaadájews brieven vaak antwoorden waren op bepaalde door zijn leerlingen gestelde vragen. Zo werden sommige kwesties overvloedig belicht, terwijl andere slechts even zijn aangestipt. Een treffend voorbeeld van de willekeurige wijze, waarop zijn brieven soms tot stand kwamen, geeft ons de geschiedenis van het ontstaan van de zgn. 'Lettre première', die qua inhoud zeker niet de eerste was, wel echter vóór al zijn andere schrifturen in druk verscheen: tijdens zijn vrijwillige ballingschap op een zijner bezittingen schepte Tsjaadájew er behagen in verschillende godsdienstige problemen te bespreken met Jekaterína Dmítrijewna Pánowa, die een naburig landgoed bewoonde. De filosoof was zeer lichtgeraakt en prikkelbaar en het schijnt, dat er al spoedig verwijdering tussen beide ontstond. In een brief maakte Jekaterîna Pánowa haar leermeester bittere verwijten, omdat hij haar eerst in de Katholieke gedachtenwereld had binnengeleid, maar haar daarna aan haar lot had overgelaten. Tsjaadájew greep terstond naar de pen om de twist bij te leggen; de inhoud van zijn schrijven beviel hem niet, telkens herzag hij de tekst ervan en tenslotte dijde de brief uit tot een godsdienstig traktaat, dat de arme Madame Pánowa eerst onder de | |
[pagina 1044]
| |
ogen kwam, toen het in de 'Teleskoop' gepubliceerd werd. Het duurde lang, voor iemand de zware taak op zich nam Tsjaadájews brieven voor de drukker klaar te maken. Jaren na zijn dood zag eindelijk in het buitenland een tamelijk volledige uitgave zijner werken het licht, verzorgd door zijn trouwe vriend en leerling, de convertiet P. Gagárin S.J.Ga naar voetnoot1. De filosofie der geschiedenis was vóór Tsjaadájew in Rusland een onbeoefende tak van wetenschap. Hij was er de eerste, die grondig de oorzaken naspeurde van 'het bittere lot', dat op het Tsarenrijk drukte. Zijn theorie, dat de Russische Kerk zich met Rome moet herenigen of anders tot geestelijke ondergang gedoemd is, was niet een op zich zelfstaande, onbewezen bewering, maar de slotconclusie uit het wijsgerig systeem, dat hij had opgebouwd.Ga naar voetnoot2. Eén gedachte ligt daarin aan alle andere ten grondslag: de wereld bestaat en dat bestaan is niet zinloos, want het heeft een doel, de vestiging van het Koninkrijk Gods op aarde. Hoe moet dit ideaal verwezenlijkt worden? Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst nagaan, hoe Tsjaadájews wereld is ingericht. Hij maakt een scherp onderscheid tussen wat hij noemt de 'monde physique' (het stoffelijke) en de 'monde moral' (de wereld van het onstoffelijke). Beide 'werelden' worden bestuurd door parallel-lopende wetten. Gelijk de 'monde physique' alleen in beweging kan komen door de werking, de eerste stoot van een buiten de materie zelf bestaande kracht - die niet nader gepreciseerd wordt - zo kan ook in de 'monde moral' de geest alleen actief worden door invloed van buitenaf, d.i. door de wil van God. En zoals al het stoffelijke één geheel vormt, zo moet ook alles wat de wereld van de geest uitmaakt, als een eenheid beschouwd worden. In de schoot van de éne materie spelen zich alle phainomena van de 'monde physique' af, in die van de 'monde moral' de verschijnselen op geestelijk gebied, die de som uitmaken van alle ideeën, welke in het geheugen der mensheid leven. Want de idee moet enige generaties doorlopen om tot erfgoed van het mensdom te worden en ze komt alleen bij overlevering tot ons. Maar de eerste bron van alle ons overgeleverde gedachten is God. Wij moeten nu onderzoeken hoe de gang van deze 'tradities' door de geschiedenis geweest is. Volgens Tsjaadájew schonk God Zijn eerste mededelingen aan het Joodse volk, waar enkele bevoorrechte mensen ze bewaarden. Later nam het Christendom de 'brandende toorts' van Israël over. Welke autoriteit moet nu eigenlijk uitmaken, waarom deze eeuwige waarheden juist bij het Jodendom, later bij het Christendom gedeponeerd werden? Voor Tsjaadájew was deze autoriteit de geschiedenis-filosofie, maar slechts indien zij voor haar taak berekend is. Naar Pascals woord is er 'in de oogen van de Almachtige geen opvolging of verscheidenheid: het menschdom in zijn geheel beschouwd, vanaf de schepping, is als één groot organisme, waarvan ieder schepsel een atoompje uitmaakt.'Ga naar voetnoot3. Zo is ook het onderwerp van de geschiedenis altijd hetzelfde. Eens zal de kring | |
[pagina 1045]
| |
zich sluiten. Is eenmaal de vaste regel gevonden, die op de historie van toepassing is, dan zal deze alle feiten verklaren. Welke is deze regel, deze wet? Die kunnen wij vinden, als wij het wezen van de menselijke ziel onderzoeken. Deze heeft twee kanten: de ene is geheel op de mens zelf, waarin zij leeft, gericht, de andere geeft het gevoel van verbondenheid met verwanten, vaderland en maatschappij. Het is het levensdoel van iedere mens dit dualisme op te heffen, zijn persoonlijk zijn te vermorzelen en daarvoor in de plaats te stellen een volkomen en onpersoonlijk zijn. Met dit streven moet de taak van de historicus corresponderen: niet de losse feiten zijn voorwerp van onderzoek, maar de sociale idee, die zij vertegenwoordigen. En deze idee is, dat God de wereld bestuurt door zijn voorzienigheid en de oorzaak is van alle vooruitgang, waarbij men dan onder vooruitgang alleen geestelijke winst dient te verstaan. De hele geschiedenis moet dus worden gekenmerkt door een eenheid, die geen andere kan zijn dan een religieuze. Passen we de zojuist gevonden wet toe op de werkelijkheid, dan zien we, dat slechts het Christendom onafgebroken vooruitgang geeft. Tijdens de Middeleeuwen was Europa één volk, 'le peuple chrétien'. De Hervorming verbrak de eenheid van gedachten, maar de grondslag is nog dezelfde, Europa is nog 'de christenheid par excellence'. Dat de invloed van het Christendom op de maatschappij, op de ontwikkeling van de menselijke geest en op de moderne beschaving niet meer voldoende gewaardeerd wordt is ook te wijten aan het Protestantisme, dat de gespletenheid van het paganisme en het isolement der zielen opnieuw heeft veroorzaakt, en ons de verheven idee van de algemeenheid heeft ontnomen. Eenheid en algemeenheid zijn de grondvesten, waarop de ideale godsdienst moet steunen. Maar er is nog een derde voorwaarde, waaraan de religie moet voldoen: haar karakter moet sociaal zijn. Er is slechts één Kerk, die al deze drie kenmerken vertoont: dat is de éne, algemene Kerk van Rome, welke in het primaat van de Paus 'het zichtbaar teken van eenheid' draagt en die tot nu toe het centrum van de Christenheid is gebleven. Hoe staat het met Rusland? Tsjaadájew klaagt over de volkomen zinloosheid van het nationale leven. Het is 'het niets': 'Beschouwt eens al de eeuwen van ons bestaan, al het land, dat wij ons eigendom noemen... niet één herinnering zult ge vinden, die u aangenaam aandoet, niet één gedenkteken, dat getuigenis zou kunnen afleggen van ons verleden... wij leven alleen in het heden zonder verleden of toekomst... Wij behoren tot geen enkele van de grote volkeren-families, wij behoren noch tot het Oosten, nóch tot het Westen. Alleen staande in de wereld hebben wij haar nooit iets geschonken. Vanaf het begin van ons volksbestaan hebben wij nooit ook maar het geringste verricht voor het algemeen welzijn der mensheid, niet één vruchtbare gedachte is uit de dorre bodem van ons vaderland gesproten, niet één waarheid is uit ons midden voortgekomen... Dit alles komt, omdat wij nooit hand aan hand zijn gegaan met de andere volkeren.'Ga naar voetnoot1. Waarom is de situatie in het Westen zo heel anders? Iedere cultuur | |
[pagina 1046]
| |
heeft een leidende gedachte nodig, die de verbindende schakel vormt tussen al haar uitingen. Die idee vonden de Westerse landen in het Rooms-Katholicisme. Ondanks politieke veten, godsdienst-twisten, ketterijen en schisma's vormt het Westen een culturele eenheid, die stoelt op een gemeenschappelijk Katholiek verleden. Gezamenlijke expedities in tijden, dat het Christendom bedreigd werd of Christelijke belangen in het gedrang kwamen - men denke maar aan de Kruistochten - hielden de herinnering aan het gemeenschappelijk vaderland, waaruit allen stamden, levendig. Het gevoel van hechte saamhorigheid, dat tussen de volkeren, die de Katholieke leer aanhingen of eens aangehangen hadden, bestond, wekte Tsjaadájews warme bewondering: 'Herinnert U, dat zij (de West-Europeanen) in de loop van vijftien eeuwen één taal gebruikten bij hun omgang met God, dat zij één geestelijke macht vormden, één geloof beleden. Bedenkt, dat zij gedurende vijftien eeuwen ieder jaar, op één en dezelfde dag, op één en hetzelfde uur, met dezelfde woorden hun stem verhieven tot het Opperwezen, en Zijn naam verheerlijkten om de verhevenste van Zijn weldaden. Welk een goddelijke harmonie!... Ondanks alle gebreken, onvolmaaktheden en zonden, die de Europese wereld in haar tegenwoordige vorm aankleven, kan men toch niet ontkennen, dat in haar het Koninkrijk Gods in zekere mate verwezenlijkt is.' Rusland stond buiten deze gemeenschap. Het was gekerstend vanuit Byzantium door de Slaven-Apostelen Kyrillos en Methodios en het voer gedurende het grootste deel van de Middeleeuwen mee in het kielzog van de Patriarch van Constantinopel, die weigerde zich aan het gezag van de Paus te onderwerpen. Toen de Tartaren in de dertiende eeuw het land binnenvielen, was er in West-Europa dan ook geen geestelijke of wereldlijke macht te vinden, die de betweters in Kijew en Wladímir te hulp wilde komen in hun worsteling tegen de Mohammedaanse Chans Twee eeuwen lang was Rusland van de Westerse beschaving afgesloten. In 1453 viel Constantinopel de Turken in handen. Maar het Russisch chauvinisme duldde ook nu geen aansluiting bij het Westen. Vol trots riep de Metropoliet van Moskou zich uit tot opvolger van de Patriarch, Moskou werd tot het 'derde Rome' verhevenGa naar voetnoot1. In werkelijkheid brak toen een tijdperk van de grootste afzondering en geestelijke stagnatie aan. Wij zagen wat in Tsjaadájews ogen de enige mogelijkheid was om Rusland dezelfde kansen tot morele ontplooiing te geven, die de Westerse volkeren genoten hadden: in de leer gaan bij het Westen, maar niet zoals Tsaar Peter de Grote het gewild had, door het overnemen van wat technische vaardigheden en het pronken met half begrepen wijsheid uit den vreemde; de Westerse beschaving kon alleen dan haar volle invloed doen gelden, als ook Rusland de idee wilde omhelzen, die met zulk een elastische band de volkeren van West-Europa bijeenhield: het Rooms-Katholieke Christendom. 'Het is wel hard door te gaan voor een Vrijmetselaar of Jacobijn, als men zijn denkbeelden ontleent aan Joseph de Maistre'. Dit waren de | |
[pagina 1047]
| |
woorden van een van Tsjaadájews vrienden, naar aanleiding van de treurige affaire van de 'Lettre Première'.Ga naar voetnoot1. Inderdaad voelde de schrijver zich in die dagen diep ongelukkig. Vooral de gedachte, dat hij in de ogen van de regering een verdacht sujet was, kon hij moeilijk verkroppen. Nog in het jaar van medische curatele begon hij zijn verdedigingsschrift, dat hij de veelzeggende naam gaf van 'Apologie d'un Fou'. Hierin nam hij niets van zijn vroegere stellingen terug, alleen het accent is iets anders gelegd dan in de brieven. Hij geeft blijk van enige waardering voor het Russische Christendom, dat 'vrij is gebleven van de menselijke hartstochten, omdat het zich slechts aan gebed en oefeningen van nederigheid had overgegeven zoals zijn goddelijke verlosser...'Ga naar voetnoot2. De toekomst van het Russische volk wordt minder pessimistisch afgeschilderd. Rusland, 'het land zonder verleden' heeft dit voor op het Westen, dat het onbevooroordeeld en zonder tot routine geworden denkgewoonten de komende eeuwen tegemoet kan gaan. Het heeft de fouten van Europa voor ogen en kan zich daaraan spiegelen. 'Ik geloof, dat wij later zijn gekomen dan de anderen om het beter te doen.'Ga naar voetnoot2. Het zou ons in het korte bestek van dit artikel te ver voeren al de vreemde invloeden na te gaan, die op Tsjaadájew ingewerkt hebben. Wij willen hier slechts wijzen op twee Franse mystici, wier ideeën een frappante overeenkomst vertonen met die van de Russische wijsgeer, Joseph de Maistre en Bonald. Een tijdgenoot schreef: 'Hij (d.i. Tsjaadájew) houdt zich al lang bezig met de studie van de godsdienst-filosofie en te oordelen naar zijn manuscripten en onze gesprekken schijnt hij over te hellen naar het systeem de Maistre-Bonald....Ik zal je nog nadere bijzonderheden geven over de bezigheden en eigenaardigheden van onze Moskouse Bonald.'Ga naar voetnoot3. Joseph de Maistre 'de schitterendste theoreticus van de Katholieke reactie tegen de Jacobijnse denkbeelden', had als ambassadeur van Sardinië gedurende 14 jaren in St. Petersburg gewoond. Daar had hij zijn belangrijkste werken 'Du Pape'Ga naar voetnoot4. en 'Les soirées de Saint-Pétersbourg'Ga naar voetnoot5. voorbereid. De voornaamste stellingen, die hij later in deze publicaties zou verdedigen, had hij echter reeds geponeerd in zijn 'Cinq lettres sur l'éducation publique en Russie', die nog tijdens zijn verblijf in Rusland het licht zagen. De Maistre wijst er hierin op, dat 'heel de moderne beschaving van Rome is uitgegaan' en dat 'de morele groei, die langzamerhand de volkeren naar de beschaving voert, bij de Russen is opgeschort en als het ware afgesneden door twee gebeurtenissen: het schisma van de elfde eeuw en de inval der Tartaren... Dus moeten zij de verloren tijd inhalen.'Ga naar voetnoot6. Voor Tsjaadájew zowel als voor de Maistre zijn de eenheid en de algemeenheid der Kerk van fundamentele betekenis. Door het Pausdom blijft de eenheid bewaard en daardoor de hier op aarde noodzakelijke vorm van de Kerk.Ga naar voetnoot7. De éne Katholieke Kerk waarborgt het | |
[pagina 1048]
| |
voortbestaan van het Christendom in de wereld,Ga naar voetnoot1. het Christendom de vooruitgang.Ga naar voetnoot2. Nog opvallender is de verwantschap met de ideeënwereld van Bonald. Vele passages uit zijn werken hadden door de Rus geschreven kunnen zijn. Een enkel citaat uit Bonald's 'De la Russie'Ga naar voetnoot3. moge dit verduidelijken: 'Rusland heeft op de weg, die leidt naar de wetenschap, geen gelijke tred kunnen houden met de andere volkeren... Het stond op het punt op zijn beurt deel te krijgen aan de weldaden van het Christendom en uit Rome mèt de Apostelen van het Evangelie tevens beschermers en bevorderaars van de beschaving te ontvangen, toen de Grieken zich van de Kerk van Rome afscheidden en in het schisma vervielen, dat nu nog voortduurt. Honderd jaar later, tegen het einde van de 10e eeuw, werd het Russische volk met zijn leider Wolodimir bekeerd tot het Christelijk geloof en de Russische Kerk werd gesticht door de bemoeiïngen van de Patriarch van Constantinopel. Deze nieuwe Kerk, onwettig kind van het Christendom, ontving een slechte voorlichting, die meer diende om haar de dwaasheid van de afgodendienst te doen inzien dan haar een volledig begrip van de godsdienstige dogma's bij te brengen en die haar zelfs op het stuk van een der belangrijkste waarheden bedroog; ik bedoel het dogma van de eenheid der Kerk en het gezag van de Paus, het enige bolwerk tegen de anarchie der meningen en de opstanden van de haeresie... Toch draagt Rusland de kiemen van de volledigst denkbare sociale volmaaktheid met zich mee in de grondbeginselen van zijn godsdienstige en politieke instellingen....Daar de ontwikkeling van Rusland is begonnen bij de politiek (Bonald zinspeelt hier op Peter de Grote's hervormingen), heeft het alleen zijn fysieke kracht en zijn kunsten en wetenschappen verbeterd. Als het nu verder gaat met de godsdienst, als het terugkeert tot het middelpunt van de eenheid, waarvan het niet ver verwijderd schijnt, zal zijn religie, bondgenote in plaats van slavin van de regering geworden, een waardiger karakter krijgen, zijn priesters zullen fatsoenlijker worden, zijn eredienst zal op een hoger moreel peil komen te staan, zijn volk zal zich ontwikkelen...' Na het einde van zijn straftijd keerde Tsjaadájew terug in de Moskouse grote wereld, waar men wel bereid was zijn 'on-Russische' houding te vergeven en vergeten. Niettemin ontmoeten we hier en daar in de Russische letterkunde en pers van die tijd enkele regels, die erop wijzen, dat nog niet alle ressentiment tegen hem verdwenen was. Een staaltje hiervan is het hatelijke epigram van de liberale dichter DawydowGa naar voetnoot4.: '...en zie de utopist, de ideoloog...
de biechtvader der oude jongejuffrouwen,
het pastoortje, dat altijd in de salons stillekens alarm slaat;
zuchten slakend betuigen de dames hem haar bewondering
en doordringend gillen zij ten antwoord haar gewichtig: 'Dominus vobiscum'.
| |
[pagina 1049]
| |
Een andere, zeer patriottische poëet, Jazykow,Ga naar voetnoot1. wijdde aan hem het vólgend epistel: 'Rusland is je volkomen vreemd,
Rusland, je geboorteland,
Haar heilige tradities
haat je met heel je hart.
Lafaard, verloochend heb je ze,
want je likt 's Pauzen muil!'...
Vleiers, stijfkoppen en zwakke vrouwen verdrongen zich - volgens Jazykow - om 'het kaalhoofdige afgodsbeeld.' Uit de woorden van de bovengenoemde hekeldichters valt ook op te maken, dat Tsjaadájew zijn positie van naar de ogen gezien wijsgeer minstens bij een deel van zijn vroegere aanhangers had weten te handhaven. Voor zijn rentrée in het gezelschapsleven moest hij een hoge prijs betalen: de gedeeltelijke verloochening van zijn overtuiging. Onder de geleerden, die de betekenis van de figuur van Tsjaadájew bestudeerd hebben, bestond er lange tijd geen eenstemmigheid over de kwestie of hij al dan niet tot het Rooms-Katholieke Christendom was overgegaan. Nog in 1922 noemt de anonieme schrijver van de brochure 'Primaat van het Christuslievende volk of Apostasie' hem als het voorbeeld van een renegaat. Op grond van uitlatingen van Tsjaadájew zelfGa naar voetnoot2. en van brieven zijner vrienden neemt men tegenwoordig meestal aan, dat hij voor een openlijke overgang naar Rome is teruggeschrikt. Pater Gagátin getuigt in zijn 'Tendances Catholiques dans la société russe'Ga naar voetnoot3.: 'Ik weet het, Tchaadaev heeft nooit behoord tot de Katholieke Kerk, hij is gestorven in de schoot van de Russische Kerk en in zijn laatste levensjaren is hij ertoe gekomen tot de Sacramenten van deze Kerk te naderen. Maar... kan er enige twijfel bestaan aan de richting, die zijn ideeën namen?' Sofia Swétsjina, wier weg naar Rome Tsjaadájew met grote belangstelling volgde, schreef: 'Katholieken maken zonder het zelf te zijn, dat is echt Tchedaev...' En merkte niet Walter Schubart zeer onlangs enigszins geringschattend op, 'dat... Tschaadajew zijn Katholieke periode had.'Ga naar voetnoot4.' Wat was de reden van het op het eerste gezicht onbegrijpelijke gedrag van deze opmerkelijke Russische denker? De meest verspreide verklaring ervan is deze, dat Tsjaadájews opvatting van het Katholieke geloof hem niet noodzakelijkerwijs tot de bekering tot de Moederkerk behoefde te voeren. De sociale kant van de religie interesseerde hem meer dan de individuele. Zijn wens was, dat de Russische Kerk in haar geheel naar Rome zou overgaan, opdat zij dan de rijpe vruchten zou mogen plukken van de gemeenschap met de éne, levende Kerk. 'Hij wilde Rusland, niet één Rus met het Katholicisme herenigen.'Ga naar voetnoot5. Maar Tsjaadájews verweer tegen de beschuldiging van halfheid luidde heel anders. Hij zou nl. Orthodox gebleven zijn, omdat hij de volkomen | |
[pagina 1050]
| |
verlatenheid in het uur van zijn dood vreesde.Ga naar voetnoot1. Naar het ons voorkomt geven deze woorden de sleutel tot de oplossing van het raadsel. Psychologische factoren, en geen principiële bezwaren weerhielden Tsjaadájew ervan de beslissende stap te doen. De diepste grond van zijn aarzelende houding duidden wij in het voorafgaande reeds aan. Hem ontbrak de morele moed om tot handelingen over te gaan, die grote persoonlijke offers vereisten. Nergens ter wereld is de positie van een convertiet gemakkelijk, maar in Rusland is zij onmogelijk. Hoge boeten en gevangenisstraf bedreigden eenieder, die het waagde de leer van de Rooms-Katholieke Kerk te omhelzen. De weinigen, die er zich door deze extreme maatregelen niet van lieten weerhouden hun overtuiging getrouw te blijven, veroordeelden zichzelf tot ballingschap in het buitenland.Ga naar voetnoot2. Tsjaadájew kon op den duur het stimulerend contact met de intellectuelen van zijn tijd niet missen. De volledige breuk met het milieu, waartoe hij door zijn geboorte behoorde, was voor iemand van zijn wilszwakke en neurasthenische aard een onmogelijkheid. De rol van een Newman of Manning was hem niet beschoren. Toch was zijn prestige in het toenmalige Rusland zeer groot. Hij inspireerde de beide stromingen, die het geestelijk leven van de 19e eeuw beheersten. Het moet voor hem wel een zeer bittere gedachte geweest zijn, dat geen van deze twee wijsgerig-historische scholen de essentie van zijn leer heeft kunnen of willen aannemen. De zgn. ZâpadnikiGa naar voetnoot3. waren geheel op de beschaving van West-Europa georiënteerd, dat zij bewonderden om zijn continu verlopende geschiedenis. Tsjaadájew wordt als eerste Západnik beschouwd. Hem aldus te kwalificeren is zijn wezen miskennen. Want de Westerlingen begonnen met de studie van Schelling en Fichte, maar zij vonden eerst rust bij de 'Hegelsche Linke'. Hun woordvoerder, Aleksânder Hérzen, beschreef zijn verhouding tot Tsjaadájew als volgt: 'Ik heb met Tsjaadájew gedebatteerd over het Katholicisme en de tegenwoordige tijd: met zijn groot intellekt, enorme belezenheid en zijn talent, om zijn ideeën uiteen te zetten, is hij een man van de oude stempel. Een gevoel van gêne overviel mij toen ik hem attaqueerde... Hij heeft in het Katholicisme vrede en een antwoord gevonden en wel niet langs de weg van de mystiek en het piëtisme maar door zijn sociale en politieke kijk op het leven. Toch is zijn stem er een, die komt uit het graf, die thuis hoort in het land van de dood...'Ga naar voetnoot4. Hérzen en de zijnen aanvaardden Tjaadájews kritiek op de Russische politiek en Kerk, maar hun denkwijze leidde hen al spoedig tot ongeloof, socialisme en later Marxisme. Innerlijk nauwer verwant was Tsjaadájew aan de Slawjanoiîlen, wier diep religieuze gezindheid hem nader stond dan het godsdienstig nihilisme, dat zij beleden, als wier partijgenoot hij gold. Doch ook dezen gingen andere wegen. Bij hen stond op de voorgrond hun onbeperkt vertrouwen in de eenvoudige Russische mens en daarmee in het land, dat zulke mensen voortbracht. Zoals de dichter Tjóettsjew het uitdrukt: | |
[pagina 1051]
| |
'Voor Rusland geldt geen gangb're maat,
een koel verstand gaat het te boven:
't verkeert in een bijzond'ren staat -
In Rusland kan men slechts gelooven.'Ga naar voetnoot1.
Dit geloof in Rusland moest wetenschappelijk gefundeerd worden en Schelling leverde hun de idee, die zij behoefden: het gevoel is de zuiverste bron van kennis Rusland is het land van het gevoel. De Westerse cultuur is ontaard, daar zij tot rationalistisch materialisme vervallen is. Volgens de Slawjanofilen is juist de Katholieke Kerk door haar verintelektualisering van het geloof de oorzaak van die ontwikkeling. Protestantisme en ongeloof zijn de logische uitvloeiselen van de Katholieke geesteshouding. Alleen in Rusland is de Kerk in haar oorspronkelijke vorm van gevoelsreligie bewaard gebleven en daarom kan slechts de Russische Orthodoxie de Westerse beschaving van haar materialistische kluisters ontdoen. Hoewel dus de Slawjanofilen door hun godsdienstigheid en de gedachte van Ruslands bijzondere missie in de wereld, die zij reeds in de 'Apologie d'un Fou' konden vinden, zich Tsjaadájews geestverwanten toonden, waren zij door hun verschillende opvatting van de 'ware Kerk' voor altijd van hem gescheiden.Ga naar voetnoot2. Op Driekoningen van het jaar 1848 vaardigde Paus Pius IX zijn Encycliek 'In Suprema' uit, waarin hij zich richtte tot de Oosterse Christenheid. Tot nu toe hadden de verschillende herenigingspogingen, zowel die van het Vaticaan als die van Moskou uitgingen, sterk onder de invloed van de politiek van de dag gestaan. Maar nu streefde Pius IX, alleen door godsdienstige motieven gedreven, naar een verzoening tussen de Westerse en de Oosterse Kerk. In de Encycliek van 1848 spoorde hij het Oosten aan zonder uitstel naar de H. Stoel van Petrus terug te keren.Ga naar voetnoot3. De Pauselijke zendbrief werd beantwoord door de 'Encycliek van de Heilige, Ene, Katholieke Apostolische Kerk aan de Orthodoxe Christenen van alle landen, gegeven door de Patriarchen en Synoden van Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem': op scherpe toon werd de verzoeningspoging van de Paus afgewezen. De Slawjanofilen juichten. Een felle pennestrijd ontbrandde tussen aanhangers van de Orthodoxie enerzijds en Franse Katholieken anderzijds. Hierbij ontzagen de Orthodoxen zich niet steun te zoeken bij het Franse en Zwitserse Calvinisme. Zelfs ging een Russisch publicist zo ver, dat hij in een pamflet De Vinet bestempelde met de naam van 'een groot verkondiger van het Evangeliewoord, wiens enorm verstand en edele, reine ziel misschien nergens zo hoog geschat worden als in Rusland.' Vooral deze woorden verwekten een heftige reactie bij Tsjaadájew, voor wie samenwerking tussen Orthodoxie en Protestantisme een gruwel was. Met een hartstochtelijk élan, dat niet onderdoet voor de felle toon der 'Lettres Philosophiques', fulmineert hij tegen het Protestantisme, dat alleen ontbindt en scheiding brengt... Vergelijkt men de Rechtgelovige en Protestantse | |
[pagina 1052]
| |
Kerk, dan komt de eerste er het beste af, daar er van haar een grote morele kracht uitgaat en zij vooral de nederigheid predikt.Ga naar voetnoot1. Anders dan het Protestantisme is zij niet in dwaling, maar zij belijdt een Christendom van 'minder gehalte' dan het Rooms-Katholieke. Want de Kerk van Rome is een sociale, beschavende macht, eigenschappen waarvan de Orthodoxie ten enen male verstoken is. Pjotr Jákowlewitsj streed voor een zaak, die, voor het ogenblik althans, verloren was. Nimmer stonden de Westerse en de Oosterse Kerk verder van elkaar af dan na de onheuse afwijzing van Paus Pius' zendbrief door de Patriarchen... Gedesillusioneerd en gebroken stierf hij op Paaszaterdag van het jaar 1856. Nog lange tijd na zijn dood bleef zijn persoon in de herinnering van de Russische intelligentsija voortleven. In 1870 vatte Dostojéwskij het plan op een Tsjaadájew-figuur te laten optreden in zijn nieuwe roman 'De Gebroeders Karamázow'. Deze zou bestaan uit 'vijf grote verhalen', waarvan het tweede 'in een klooster zou spelen.' 'Waarom zou ik Tsjaadájew niet voor een jaar in een klooster stoppen?' vervolgde Dostojéwskij het exposé van de inhoud van zijn boek aan een zijner vrienden. 'Laten we aannemen, dat Tsjaadájew, toen hij na zijn eerste artikel iedere week zich aan een doktersonderzoek moest onderwerpen, zijn geduld verloor en in het buitenland, b.v. in het Frans een brochure publiceerde - dat had heel goed kunnen gebeuren - en dat hij daarvoor voor een jaar naar een klooster gezonden was...'Ga naar voetnoot2. Dostojéwskij wijzigde later de opzet van 'De Gebroeders Karamázow' en de Tsjaadájew-gestalte werd weggelaten. Maar zijn oorspronkelijk plan bewijst dat de auteur van de 'Lettres Philosophiques' nog niet vergeten was. Ook historici van de nieuwere tijd, zoals Leóntjew en moderne wijsgeren als Rózanow, Berdjájew en Merezjkówskij hebben in meerdere of mindere mate zijn invloed ondergaan. Over de relatie die er bestond tussen de gedachtenwereld van de 'Russische Newman', Wladímir Solowjów (1851-1900), die op latere leeftijd naar de Rooms-Katholieke Kerk overging, en Tsjaadájews ideeën zal in een volgend artikel gesproken worden. |
|