Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 961]
| |||||||
De Missie in Belgisch Kongo
| |||||||
De ontvolkingDat de inlandse bevolking van Belgisch Kongo aan het verminderen is, wordt thans niet meer geloochend. Maar naast het phenomeen van de algemene vermindering van de bevolking is er ook een echte ontvolking, die vooral bepaalde streken treft, hetzij ten gevolge van geboortedaling, hetzij ten gevolge van het wegtrekken uit de dorpen naar de centra, hetzij door de twee te zamen. Het geboortecijfer is onvoldoende in meer dan de helft van de 117 gewesten van Belgisch Kongo. Het demographisch criterium is het bestaan van een bepaald aantal kinderen in leven op 100 vrouwen (gehuwd of ongehuwd). 130 kinderen op 100 vrouwen is het minimum, dat vereist is om een bevolking in stand te houden. Welnu, op de 117 gewesten blijven er 60 beneden dit minimum; 57 komen er boven.Ga naar voetnoot2. Van de zes provinciën zijn er twee, die een bepaald slechte demographic hebben (Coquilhatstad en Stanleystad), twee waar de toestand voor een deel goed en voor een deel slecht is (Lusambo en Elisabethstad), en twee waar de toestand bepaald goed is op een paar gewesten na (Costermansstad en Leopoldstad). In de provincie Coquilhatstad zijn er 16 gewesten op de 21 onder het | |||||||
[pagina 962]
| |||||||
minimum; in de provincie Stanleystad 17 op de 23; in de provincie Elisabethstad 10 op de 17; in de provincie Lusambo 10 op de 21; in de provincie Leopoldstad 3 op de 20. Talrijke streken werden bovendien nog bedreigd door een overdreven trek uit de dorpen naar de centra, zowel de kleine als de grote. Zo b.v. oefent Leopoldstad haar aantrekkingskracht uit op gans de provincie Leopoldstad, terwijl Elisabethstad, Jadotstad en de mijncentra van Opper-Katanga hun aantrekkingskracht uitoefenen op de provincies Elisabethstad en Lusambo. In 1935 leefden 5% der inlanders buiten hun hoofdijen; in 1944 was deze verhouding gestegen tot 14%, en de beweging gaat verder door zowel bij de heidenen als bij de christenen, want het is verkeerd te denken, dat de scholen de voornaamste rol spelen in die verhuizingen; ook jonge mannen, die nooit op school zijn geweest, verlaten hun dorpen. De oorzaken zijn menigvuldig en moeilijk te verhelpen. Het geval van Ruanda is helemaal niet te vergelijken met wat er in Belgisch Kongo gebeurt; hier hebben op enkele jaren honderdduizenden (400.000 naar men zegt) de streek verlaten om zich te gaan vestigen in Uganda; de hongersnood der laatste jaren heeft die uitwijking in de hand gewerkt, maar de voornaamste oorzaak is eerder van socialen aard.
Gevolgen voor de missie. Een streek waar de meeste werkkrachtige mannen en bijna al de jongens verdwenen zijn, is een doodse streek; daar heerst niet de gewenste atmosfeer noch om het christendom te verkondigen noch om het te doen gedijen, indien het reeds verkondigd werd. In zulke dorpen kan de missionaris zijn christenen niet meer volgen zoals het hoort; onmiddellijk na de school, of zelfs zonder ooit naar school te zijn geweest, vertrekken de meeste jongens naar de centra; zij zullen na enkele jaren voor een tijdje terugkomen, maar vertrekken dan meestal opnieuw. Hoe kan men aan zulke zwervers een degelijke vorming geven en de nodige steun? Vooral omdat ze meestal vertrekken zonder de missionaris verwittigd te hebben, zodat deze geen aanbeveling kan meegeven noch de missionaris van het centrum op tijd verwittigen. Het huwelijk van die jongens stelt gewichtige problemen: welke waarborg geeft zulk een huwelijk, indien de vrouw op het dorp blijft, terwijl de man verschillende jaren aan een stuk ver van het dorp gaat werken? En zo de vrouw haar echtgenoot naar de stad vergezelt, welke gevaren brengt dat niet voor haar mee? In sommige missieposten is de toekomst van de Kerk eenvoudigweg bedreigd. In plaats van de post normaal te kunnen ontwikkelen, moet men hem laten wegkwijnen, omdat de bevolking zelf verdwijnt ten gevolge van geboortedaling en verhuizing. Een ander belangrijk gevolg van deze massale uitwijking is de plotselinge aangroei van de bevolking in de centra, wat speciale moeilijkheden meebrengt voor het apostolaat op die plaatsen. Moeilijk apostolaat eerst bij de vlottende massa, die slechts tijdelijk in de centra verblijft; pas na lange tijd komen deze mensen in contact met de missionaris van de plaats; dan is het soms reeds te laat, want ze hebben geleerd het zonder de godsdienst te stellen; en is dit contact verwezenlijkt, dan gaan ze weer terug naar hun dorp of verhuizen naar een andere plaats! Aldus gaan vele christenen | |||||||
[pagina 963]
| |||||||
voor de Kerk verloren, en worden de heidenen praktisch niet meer bereikt. Voor de heidenen, die zich blijvend vestigen in de centra, is de bekering dikwijls veel lastiger dan in de dorpen, juist omdat ze hier gemakkelijker dan in de dorpen een vernis van beschaving kunnen krijgen en zich daarmee vergenoegen. Het is bovendien veel moeilijker voor deze stadsheidenen aan de bekeringsvoorwaarden te voldoen wegens de algemene losbandigheid van die centra, waar praktisch niets de inlandse gewoonten heeft vervangen. Ook voor de christenen, die hier blijven wonen, is de deugd moeilijker te beoefenen, en daar waar het missiepersoneel niet talrijk genoeg is om ze op tijd terecht te wijzen en te helpen, zal de zedeloosheid meestal de oorzaak zijn van onverschilligheid en afval. Die geweldige uitwijking, die de bevolking van de centra verdubbelde en verdriedubbelde, plaatste vooral tijdens den oorlog de missionarissen voor een onmogelijke taak. De christenen werden verwaarloosd, omdat er geen priesters genoeg waren om zich met hen bezig te houden; de jeugd verlangde naar onderwijs en kon bij gebrek aan voldoende schoollokalen niet opgenomen worden, en ging dus zoeken bij de protestanten. De aangroei is in sommige centra zo vlug, dat het bijna onmogelijk is het aantal missionarissen op die plaatsen in even snel tempo te doen toenemen, en vooral de nodige kerken en scholen op tijd te bouwen. En nochtans blijft de school het voornaamste middel om de jeugd, ook de heidense jeugd, in handen te krijgen en langs hen het contact met de ouders. | |||||||
Verslapping van het christelijk levenOorzaken. Die verslapping is eigenlijk geen vermindering van het geloof; men kan eerder zeggen, dat het geloof bij onze christenen heeft gewonnen aan intensiteit en diepte, en dat het heidens bijgeloof veel heeft verloren van zijn kracht. Maar we mogen niet vergeten, dat onze christengemeenten voor een groot deel bestaan uit christenen, die tien of twintig jaar geleden gedoopt werden; het neophietenvuur is er dus uit en in tijden van beproeving (onvruchtbaarheid van de vrouw, ziekte, enz.) komt de 'oude mens', d.i de heidense mens, weer aan de oppervlakte; de menselijke zwakheid doet dan meestal de rest! Bovendien hebben we nu ook te doen met talrijke christenen, waarvan de ouders, en soms zelfs de grootouders reeds christen waren; ze werden dus als pas geboren kinderen gedoopt en moesten hun geloof niet veroveren. Het christendom heeft diepere wortels geschoten in deze zielen, die veel minder vatbaar zijn voor de bijgelovige praktijken; maar bij hen staan we voor hetzelfde probleem als in onze christene landen: gevaar voor onverschilligheid; en dat gevaar is veel groter in een land, waar de algemene atmosfeer nog heidens is. In de centra heeft men daarbij nog de aantrekking en de invloed van een louter materialistische beschaving; ook de tegenwoordigheid van de protestanten veroorzaakt gemakkelijk een algemene onverschilligheid tegenover al de godsdiensten van buitenlandse oorsprong; voeg daarbij nog het voorbeeld van de talrijke blanken, die aan onze zwarten door woord, pers en daden leren, dat men beschaafd kan zijn zonder godsdienst, en | |||||||
[pagina 964]
| |||||||
zelfs dat de godsdienst een uitvinding is van de missionarissen om de zwarten uit te buiten! Tenslotte komt nog de algemene geest van ontvoogding, die een natuurlijke vrucht is van de bestaande evolutie op alle gebied. Vroeger voelden ze beter hun eigen hulpeloosheid aan en keerden ze zich spontaan naar de missionaris, bij wie ze steun en hulp konden vinden. Nu heeft het onderwijs en de algemene materiële vooruitgang hen meer bewust gemaakt van hun eigen kracht en persoonlijkheid; ze voelen minder nood aan vreemde hulp. Die verschillende oorzaken kunnen alleen door een intensief apostolaat bestreden worden; het was nu juist het ongeluk van deze oorlogsjaren, dat de missionarissen niet talrijk genoeg waren, noch in de centra noch in het binnenland, om hun christenen op tijd te helpen en tot de godsdienstpraktijk terug te brengen vóór het te laat was.
Uitingen. Volgens Mgr. Vanderhoven, Apostolisch Vikaris van Boma, komt die verslapping in het christelijk leven hoofdzakelijk op drie manieren tot uiting (naar de 'Troisième Conférence Plénière des Ordinaires des Missions du Congo Belge et du Ruanda-Urundi'): In het onregelmatig volbrengen van de godsdienstplicht zoals mishoren op Zondag en het naderen tot de sakramenten (biecht en communie). Dat wil niet zeggen, dat ze altijd schuldig zijn, wanneer ze van de mis en de sacramenten wegblijven, maar vooral dat ze dezelfde inspanning niet meer doen als vroeger om op een zekere afstand naar de mis te gaan en de sacramenten te vragen. Ze zullen zich te gemakkelijk vergenoegen met de al te zeldzame dorpsbezoeken van de missionaris. In de grote centra is de toestand veel erger, want hier is er geen kwestie meer van afstand. Volgens de bevindingen van Professor Guy Malengreau in een groot centrum, kwam slechts 10% van de katholieken naar de Zondagmis (cfr. artikel in 'La Revue Nouvelle'). We zien ook aan de statistieken, dat het aantal communies niet steeg in verhouding met het aantal christenen; dat komt zeker voor een deel voort uit het feit, dat de missionarissen niet in verhouding met het vermeerderde aantal katholieken talrijker werden, maar ook door een verminderde vurigheid bij vele christenen. In het zedelijk leven door onechtelijke samenwoning, veelwijverij of ten minste bigamie, en vrije liefde. In de centra zijn tot 90% van de 'gezinnen' onregelmatig of ontrouw; natuurlijk heerst hier ook de plaag der prostitutie op grote schaal ten gevolge van de wanverhouding tussen het aantal mannen en vrouwen. In het binnenland is er een heropleving waar te nemen van de kleine veelwijverij. Onverschilligheid van enkelen in zake godsdienst, die soms gaat tot verwaarlozing van elke christelijke praktijk en van alle betrekkingen met de missionarissen. Echte afvalligheid is eerder zeldzaam en schijnt niet toegenomen te zijn. Het is eerder een materiële en tijdelijke afval ten gevolge van bizondere omstandigheden zoals het samenleven met een protestant of met een heiden, of ten gevolge van losbandigheid. Zulke afvalligen komen gemakkelijk terug, zodra de oorzaak van hun afvalligheid verdwenen is. | |||||||
[pagina 965]
| |||||||
Die onverschilligheid vindt men vooral in de centra en bij de 'évolués', doch ook in de dorpen. Kortom, het is een feit dat de uiterlijke praktijk van de godsdienst een merkelijke achteruitgang heeft ondergaan, en dat het gezag en de invloed van de missionarissen op hun christenen niet meer zo groot zijn als vroeger.
De 'évolués'. Het bestaan van de 'évolués', zowel in de dorpen als in de centra, beschouwen we hier als een feit. Ze zijn de vrucht van ons onderwijs, van onze industrie en van onze handel, en in het algemeen van het contact met onze Europese beschaving. Het feit dat er een hogere stand wordt gevormd en ook dat die 'évolués' nog vol gebreken zijn, is een normaal verschijnsel in een maatschappij, die haar eerste stappen zet in de richting van de beschaving. Dat feit stelt evenwel de missie voor een dubbel probleem. De missie is mede-verantwoordelijk om de 'évolués' in de goede richting te helpen, d.w.z. in de sociale richting, die hen hun plicht en verantwoordelijkheid doet begrijpen tegenover hun eigen volk; de missie moet bovendien blijven bijdragen tot hun verdere evolutie. Dat is van het hoogste belang, want er bestaat een echt gevaar, dat de évolués tot een geprivilegieerde kaste zouden opgroeien, die met minachting neerziet op het gewone volk en alleen bekommerd is om te genieten van wat ze zelf hebben gekregen. We moeten hen dus leren, dat ze als eerste inlandse dragers van de beschaving speciaal aangewezen zijn om bij te dragen tot de beschaving van de massa. De missie moet ook bijdragen tot hun verdere evolutie, want de invloed, die van de évolués uitgaat op de massa, zal steeds groter zijn, en vroeg of laat zullen zij de leiding van Kongo in handen krijgen. Het komt er dus op aan hen op die taak voor te bereiden, er echte beschaafden van te maken, niet alleen op de hoogte van de techniek maar ook met een hogere geest bezield; anders zou de politieke ontvoogding van de évolués alleen leiden tot de politieke onderdrukking van de massa. De missie moet dus kost wat kost de groep der évolués in het christendom bewaren. Praktisch zijn het allemaal gedoopten (katholiek of protestant), en toch vindt men in hun midden het grootste aantal apostaten. Er heerst bij zeer velen onder hen een volledige onverschilligheid tegenover de godsdienst, en dikwijls een niet verborgen vijandschap tegenover de missionarissen. Als oorzaak van die toestand willen wij er slechts drie aanstippen. a. De verwaarlozing van de évolués door de missie. Dat was dikwijls bij gebrek aan het nodige personeel om zich met hen bezig te houden, maar ook omdat men niet tijdig het belang heeft ingezien van de évolués voor de toekomst van de Kerk in Kongo. Nu nog zijn te veel missionarissen geneigd om dit belang te onderschatten. b. Hun zwakheid op zedelijk gebied verwijdert hen van de missionaris, juist omdat ze zich in gebreke gevoelen. Die zwakheid is bij hen zo veelvuldig, omdat zij dikwijls lang moeten wachten voor ze kunnen trouwen, omdat ze in de centra waar ze meestal leven veel gelegenheid vinden tot zwakheid, en omdat ze over het nodige geld beschikken. c. Het voorbeeld van de blanken, die ze nemen als maatstaf van de | |||||||
[pagina 966]
| |||||||
beschaving, waarnaar ze verlangen; het zijn eilaas de slechte voorbeelden, die ze onthouden en die het meest treffen. Willen we echter, dat de toekomst van Kongo in christen handen blijve, dan kunnen we geen belang genoeg hechten aan het apostolaat bij de évolués.
Veelwijverij. De veelwijverij, vooral de kleine, is eerder vermeerderd dan verminderd. In 1939 werd de belasting geïnd voor 672.339 supplementaire vrouwen, d.w.z. 10.674 meer dan het vorige jaar zonder al de vrouwen te rekenen, die niet officieel opgeschreven staan. Sedertdien is de toestand eerder nog slechter geworden, en ook vele christenen hervallen in de oude gewoonte. In sommige streken, zoals de Uele, zijn 60% van de jongelui veroordeeld tot het celibataire leven, omdat enkele veelwijvers al de vrouwen hebben weten te bemachtigen. Men zal gemakkelijk begrijpen, welke gevolgen dat kan hebben op de mogelijkheid van bekering van de veelwijvers zelf, van de jongelui die als gedwongen vrijgezellen in ontucht leven, en van de meisjes, die aan de veelwijvers werden uitgehuwd. Welke gevolgen ook voor de christen jonge mannen, die bij gebrek aan beschikbare vrouwen niet kunnen huwen, en voor de christen meisjes, die praktisch gedwongen in de harem worden opgenomen.
Het ProtestantismeGa naar voetnoot1. Het protestantisme blijft vooruitgang maken in Belgisch Kongo. In het 'Annuaire des missions protestantes au Congo Belge' (1946) vinden we de volgende cijfers voor het jaar 1944. (Belgisch Kongo en Ruanda Urundi): 1.284 missionarissen (mannen en vrouwen); ongeveer 600 zijn Amerikanen, 425 Engelsen, 100 Zweden, 15 Belgen, enz. 22.243 inlandse helpers (dominees, katechisten, onderwijzers, enz.) 361.582 christenen, 254.456 katechumenen en 258.755 sympathisanten, d.i. een totaal van 874.793. In hun meer dan 10.000 scholen hebben zij 337.458 leerlingen in de lagere scholen, 7.225 in de middelbare, 840 in de normaalscholen, 554 in de vakscholen en 2.220 in de scholen voor dominees en onderwijzers. Voor hun geneeskundig werk beschikken zij over 42 geneesheren en 101 blanke ziekenverpleegsters, 42 hospitalen en 63 dispensaria (+ 49 dorpsdispensaria) met samen 2.092 bedden. In 1944 behandelden ze 467.610 nieuwe gevallen en hadden een totaal van 3.180.790 consultaties.
Gevolgen voor de Katholieke Kerk in Kongo. De godsdienstige eenheid van Kongo is voor goed verloren. In 1944 vormden de protestanten (christenen, katechumenen en sympathizanten) 6% van de totale bevolking van Belgisch Kongo samen met Ruanda-Urundi. In sommige streken is dat percentage natuurlijk veel hoger. De protestanten blijven weliswaar | |||||||
[pagina 967]
| |||||||
een minderheid, maar een minderheid, die men niet over het hoofd kan zien. Onder de évolués is de proportie protestanten zeer groot, en de invloedrijkste onder de évolués zijn dikwijls protestanten. Want beter dan de katholieken hebben de protestanten sinds lang het belang ingezien van de évolués voor de toekomst van Kongo; hun onderwijs is altijd meer gericht geweest op een élite dan op de massa. Het gevaar voor de toekomst is dus groot, want we herhalen nogmaals, dat we de 'évolués' moeten beschouwen als de toekomstige leiders van Kongo. Zal die leiding katholiek zijn of protestant? Het schandaal van de onenigheid in het christen kamp bevordert verder de godsdienstige onverschilligheid. Ook de katholieken ondergaan dien invloed. Het feit dat het katholicisme eerder met België wordt vereenzelvigd, en het protestantisme met Engelsen en Amerikanen, brengt te veel de godsdienst terug tot een voorwerp van 'palaber' tussen blanken; dat kan zeker niet het prestige van het christendom verhogen in de ogen van de zwarten! Ook de gedwongen concurrentie tussen protestanten en katholieken, vooral op schoolgebied, werd noodlottig. De katholieke missionarissen zijn te dikwijls gedwongen een nieuwe streek te bezetten om haar te vrijwaren voor het protestantisme, en dat terwijl ze reeds hun handen vol hebben. In de scholen worden de programma's te veel berekend op wat de jeugd zal aantrekken (bv. het Frans) dan op wat de streek ten goede zal komen (bv. een onderwijs, dat meer gericht is op de landbouw); men neemt dikwijls jongens in de scholen op, alleen omdat men weet dat ze anders naar de protestantse scholen zullen gaan. En tenslotte, en dat is misschien wel het voornaamste, is de geest zelf van het protestantisme, de geest namelijk van het 'vrij onderzoek' noodlottig voor onze zwarten. Het ontaardt bij hen zeer vlug tot eng nationalisme en echte xenophobie. De geschiedenis van het Kibangisme (met haar geestelijk kind, het Mpadisme) is het duidelijke bewijs van deze bewering. Het is natuurlijk, dat de katholieken die leven in een streek waar de protestanten talrijk zijn, deze verderfelijke invloed zullen ondergaan. | |||||||
De ineenstorting van de inlandse maatschappijHet is een algemeen erkend feit, waar we niet verder over zullen uitweiden. Dat zou ons te ver leiden, en het vraagstuk werd trouwens reeds behandeld in het artikel van Pater J. Van Wing 'De sociale toestanden bij de inlanders in Belgisch Kongo' (K.C.T. STREVEN, April 1946). Het volstaat ons te constateren, dat er in de centra geen spraak meer is van een echte inlandse maatschappij, en dat ze in de dorpen meer en meer uiteenbrokkelt. Het ware echter overdreven te spreken van een algemene anarchie; de toestand verschilt van streek tot streek, en het is gelukkig nog te vroeg om te spreken van de verdwijning van de klans. De gevolgen voor de missionering zijn zeer groot, want de wanorde die aldus ontstaat, slaat ook terug op de christenen. Weliswaar vinden zij in het christendom de nieuwe steunpunten, die het evenwicht kunnen herstellen, maar, zoals we reeds bekenden, is het christendom nog niet diep genoeg ingeworteld om nu reeds de voldoende basis te zijn van een nieuwe | |||||||
[pagina 968]
| |||||||
maatschappij. Slechts plaatselijk was men in staat om de inlandse gewoonten in christelijke zin te doen evolueren; dat is zeker nog niet mogelijk in de meeste streken van Kongo. We moeten daarbij opmerken, dat het vraagstuk van de inlandse maatschappij niet uitsluitend afhangt van de missie, maar wel van de algemene inlandse politiek van de Staat. Toch is het goed, dat de missie hier stelling zou nemen voor een zo ver mogelijk doorgedreven aanpassing aan het inheemse. We moeten van de inlandse maatschappij bewaren, wat we ervan kunnen bewaren; de nieuwe christelijke maatschappij moet voortkomen uit een aanpassing en niet uit een assimilatie. | |||||||
Noodzakelijkheid van nieuwe methodesNa deze objectieve studie van de toestand in zake bekering, vooruitgang en moeilijkheden, mogen we ons afvragen of we, om een echte crisis te voorkomen, onze methodes niet moeten veranderen, of liever vervolledigen. Daardoor is het nodig eerst duidelijk de karakteristieken van de vroegere missionering voor ogen te houden. Ze was bijna uitsluitend gericht tot de 'wilden' van het binnenland. Dat was toen normaal, want vroeger was het belang van de centra zeer gering. Ze was vooral gericht tot de massa als zodanig; ze kon dus moeilijk de nodige diepte bereiken, die nochtans nodig is om een nieuwe christelijke beschaving te grondvesten. Toch is die houding te rechtvaardigen doordat men eerst de massa moet bereiken vooraleer men invloed kan hebben op de instelling zelf. Het onderwijs was meer opgevat (ten minste in de praktijk) als een voorbereiding op verdere studies dan als een voorbereiding op het leven; en na de school werd de opvoeding van de jeugd grotendeels verwaarloosd. Voor het eerste punt was het grotendeels het gevolg van het opgelegde programma, en voor het tweede is de reden hoofdzakelijk te zoeken in het gebrek aan personeel. Eventueel nieuwe methodes moeten bovendien rekening houden met de volgende nieuwe feiten: het ontstaan van de centra en van een echt proletariaat; van een hogere stand (de 'évolués'); het ineenstorten van de oude inlandse kaders. Welnu de toekomst van Belgisch Kongo en van de Katholieke Kerk in Kongo zal voor een groot deel afhangen van de stadsbevolking en van de nieuwe leidende stand. Beide zullen toonaangevend zijn. Het zwaartepunt van de missionering moet dus verplaatst worden naar de centra, naar de nieuwe arbeidersstand en naar de 'évolués'. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat men het binnenland moet gaan verwaarlozen; dat blijft tenslotte toch het gezondste deel van de bevolking. Maar het is hoog tijd dat we naast het binnenland ook wat meer gaan denken aan de naar de stad verhuisde bevolking; het schijnt ons van kapitaal belang om de christenen, die voortdurend naar de centra verhuizen, in het christendom te bewaren, en om de steeds bijkomende heidenen te bekeren, nu ze nog betrekkelijk gemakkelijk te bekeren zijn. Daarnaast moet het onderwijs, ook het middelbaar en hoger onderwijs, | |||||||
[pagina 969]
| |||||||
speciaal verzorgd worden vooral op gebied van zedelijke vorming; en na de school moet het apostolaat bij die élite intensief worden doorgezet. Aan de ontwrichte inlandse maatschappij moeten nieuwe kaders worden gegeven, een élite van inlandse leken, die hun priesters zullen bijstaan. Aan die élite, vooral aan de katechisten en onderwijzers, moet dus een speciale zorg gedragen worden. Als we daarin lukken zal de verdere vorming van de christen-massa vanzelf bevorderd worden. Dan hoeven we ook niet veel te veranderen aan het essentiële van onze vroegere methodes: het regelmatig en zo veelvuldig mogelijk dorpbezoek, de bevordering van de Zondagsviering, ook daar waar de missionaris niet kan komen, de jaarlijkse massaretraites, de opvoeding van de jeugd. Dat zal de beste manier zijn om het wankelend gebouw van de inlandse maatschappij te schragen en stilaan tot een nieuw, doch verchristelijkt, leven te brengen. We zouden dus voor de toekomst, zonder in het minst het overige te verwaarlozen, de nadruk moeten leggen op de drie volgende punten:
Dat hebben trouwens de meeste missionarissen reeds ingezien, en op vele plaatsen is men beslist in deze drievoudige richting opgegaan. | |||||||
Algemeen besluitEen echte crisis bestaat er op dit ogenblik niet in de katholieke Missiën van Belgisch Kongo. Wel beleven we thans een moeilijke overgangsperiode, gekarakteriseerd door een vertraging in de bekeringsbeweging en een zekere verslapping in het godsdienstig leven, verbonden aan allerlei moeilijkheden van het ogenblik. Die periode zal echter beslissend zijn voor de toekomst, en we moeten dus zonder aarzeling nieuwe wegen inslaan, daar waar de feiten ons aantonen, dat de oude methodes niet meer voldoen. De vroegere methodes hebben zeker niet uitgediend, maar ze moeten vervolledigd: nova et vetera! De nog jonge katholieke Kerk van Belgisch Kongo staat voor een mooie toekomst, indien we die moeilijkheden weten te overwinnen. En als men ons vraagt, hoe het mogelijk zal zijn het aangegeven programma uit te werken, dan moeten we bekennen, dat we slechts één uitweg zien: meer, veel meer missionarissen! De inlandse clerus biedt ons reeds een kostbare hulp, maar het kleine aantal der inlandse priesters kan in de twintig eerstvolgende jaren de nodige oplossing niet geven. We moeten ons dus eens te meer richten tot het moederland. België moet inzien, dat de toekomst van de Katholieke Kerk in Kongo in zijn handen ligt. Het katholieke België is het werk in Kongo begonnen en heeft de zware verantwoordelijkheid dat werk tot een goed einde te brengen. De oogst is groot, maar de werklieden zijn weinig talrijk! |
|