Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVijf eeuwen stedelijk StrafrechtMet diepe belangstelling hebben we de groots opgevatte studie gelezen van Dr Louis MaesGa naar voetnoot(1). Meer dan honderd jaar moesten verlopen, vooraleer het voor zijn tijd zeer degelijke werk van Cannaert (Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaanderen. Gent 1829-1835), waarin het strafrecht, voornamelijk dit van Gent, monographisch werd behandeld, door de studie van Dr Maes werd voorbijgestreefd en overvleugeld. De bronnen voor de studie van het Mechels strafrecht vormen een 'mare magnum': het zijn: De zogenaamde a 'Corebrieven' die de locale 'voorgeboden' en de daaraan beantwoordende bestraffingen bevatten: Ze vormen de basis voor de rechtsprocedure en de rechtspraak te Mechelen voor de XIVe eeuw en de volgende jaren. We vermelden hier die van 1301, 1305 en vooral die van c.a. 1310. Vervolgens zijn van belang de schoutsrekeningen, die in ononderbroken reeks van 1365 af tot het einde van het Ancien Régime, de toepassing bevatten van de juridische princiepen in de annotaties van de geïnde boeten, van de composities, enz. Ten slotte consulteerde de schrijver nog een groot aantal registers op het Stadsarchief van Mechelen, nopens de uitgesproken vonnissen, de heksenprocessen; waaronder ook de belangrijke Correctieboeken, om niet te vergeten de eerbiedwaardige reeks der Stadsrekeningen, waarvan 466 stuks (van 1311 tot 1795) op het Stadsarchief berusten. Kan men dus van het geraadpleegde materiaal onomwonden zeggen, dat het, quantitatief gezien, van reusachtige omvang is, qualitatief moet de bewerking van deze stof er niet voor onderdoen. Dr Maes is er in geslaagd in deze vormeloze massa gestalte te geven aan de leidende princiepen, die het Mechels strafrecht vijf eeuwen lang, van 1300 tot aan de Franse Revolutie, hebben beheerst, en vast te stellen welke invloeden van buiten uit het hebben beïnvloed en gewijzigd. Het Mechelse stadsrecht is in de grond zuiver Germaans van aard en geest. In de loop der tijden zijn er invloeden van het Canoniek en het Romeins recht waar te nemen. De belezen auteur is er in geslaagd door een op de spits gedreven, juridisch verantwoorde, logische indeling van de stof, ons een zeer klaar beeld te geven van het Oude Recht zoals het te Mechelen vigeerde: de inrichting van de schepenbank, met haar bevoegdheden en haar procedure (de accusatoire en de inquisitoire), wordt scherp gescheiden van het Misdrijf en van de Bestraffing ervan. Deze beide laatste punten vooral boeien ons door de rake phenomenologische typering, door de scherp- | |
[pagina 878]
| |
zinnige analyse van de verschillende begrippen, door de weergave der princiepen, die aan deze waardebepalingen naar Middeleeuwse normen, ten grondslag liggen. De stof zelve is ongemeen boeiend. We huiveren onwillekeurig bij de beschrijving van gruwzame praktijken bij de tortuur en bij de tenuitvoerlegging der uitgesproken straffen: de onthoofding, de opknoping, de wurging, de radbraking, de verbranding op de brandstapel of in de olieketel, het levend begraven, het afhouwen der ledematen, het uitsteken der ogen, het afsnijden van neus en oren, de geseling, het schandslepen, het paardzitten, de galeistraf, de strafbedevaarten en nog andere dergelijke straffen meer.. Door de schildering van deze straffen en van het misdadig leven dat er de oorzaak van is, geeft de schrijver ons een cultuurhistorisch beeld zonder weerga van een realistisch-ruwe en tevens mystisch-sublieme tijd, van zijn vroom-godsdienstig en tezelfdertijd demonisch karakter; met één woord, er wordt ons een periode geschilderd welker geesteshouding nog steeds niet volledig is bevroed geworden; we maken er kennis met geestesstromingen, die ons thans totaal vreemd zijn, met heksenwaan en 'Vagantentum', met de bittere tijd van politieke verdrukking en van verscheurende godsdiensttwisten. De traditionele wreedheid der Middeleeuwse rechtspleging werd in vele werken niet steeds gezien in het licht van de tijdgeest, van het collectief, internationaal karakter der gedachtenstromingen, waarvan deze rechtspleging vaak een uitvloeisel was. Te veel werd tot hiertoe voortgegaan op verkeerde en gevestigde tradities, dit vooral voor sommige juridisch niet te verantwoorden bestraffingen, waarbij de schuld wordt gelegd op sommige instanties, terwijl deze bestraffingen meer van het standpunt van de tijdgeest zouden moeten bekeken worden. Zo bewees Dr Maes dat slechts 40 ketters te Mechelen door de Inquisitie werden ter dood gebracht; twaalf gevallen staan vast, vijftien zijn gemengd; naast een goed deel ketterij werd echter ook een goed deel misdadigheid van gemeen recht gestraft; dertien zijn twijfelachtig. Verder is bewezen dat slechts vier zogezegde heksen hun leven op de brandstapel lieten, terwijl twee andere tijdens de foltering bezweken. Enkele opmerkingen wilden we hier nog in het midden brengen. Bevatten de archieffondsen van de Tresorerie der Graven van Vlaanderen te Gent en vooral die van de Rekenkamer te Rijsel geen gegevens voor de geschiedenis van het strafrecht te Mechelen? De schrijver steunde vooral op de gehomologeerde Costuimen, waarom niet op het 'cahier primitief'? Bij de gehomologeerde versie immers ging wel een en ander van het archetypus verloren. Dr Maes vergeleek, terecht, het Mechels strafrecht met de Germaanse stamrechten, het Canoniek recht, het Romeinse recht en zelfs het Franse en Duitse Middeleeuwse strafrecht. Toch hadden we graag gezien dat hij ook onze oudste stadsrechter er vaker bij te pas had gebracht. Cannaert b.v., wordt o.i. te weinig aangehaald. Voor het begin der XIVe eeuw, wanneer voor Mechelen de bronnen schaarser zijn, ware het wel wenselijk geweest de rechtsboeken van andere steden aan te halen. De prachtige collectie, die we in de 'Recueil des anciennes Coutumes de la Belgique' bezitten, bevatten soms, in het gedeelte gewijd aan de bronnen, aanzienlijke fragmenten van het | |
[pagina 879]
| |
strafrecht onzer oudste steden, die voor de rechtsgeschiedenis van groot belang zijn. Men vergelijke b.v. Cte Th. de Limburg-Stirum, Coutumes d'Audenarde. Brussel, 1886, tome II, p. 37 seq. (Keurboek van Oudenaarde van 1328) of: De Pelsmaeker, Registres aux sentences des échevins d'Ypres. Brussel, 1914 (vooral over de XIVe eeuw) of de aanzienlijke fragmenten van het 'Boue metten Haire' (XVe eeuw in Coutumes des deux villes et pays d'Alost, eveneens van Cte de Limburg-Stirum? Ten slotte moet er nog gezegd worden dat Dr Maes, in fine, een 200-tal pagina's reserveert voor het afdrukken van teksten of résumé's van teksten: nergens vonden we vermeld of de auteur voor deze uitgave de regels voor het uitgeven van Middelnederlandse bescheiden van het Historisch Genootschap van Utrecht of van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis heeft gevolgd. Te weinig aandacht werd en wordt nog steeds door historici aan de wijze van uitgeven besteed. De gepubliceerde teksten geven aldus niet steeds integraal de originele tekst weer, wat wel eens aanleiding geeft tot verkeerde tekstinterpretaties. Wij besluiten: een magistraal werk, groots van opzet, glashelder en logisch van uitwerking, een model eventueel voor latere monografieën over een dergelijk onderwerp! J. Van Cleemput |
|