| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
De Katholieke Kerk, Godsdienstleer en Apologie. Derde deel. - N.V. Zonnewende, Kortrijk. - Het Spectrum, Utrecht, 1200 bldz.
De apologetische onderwerpen, die reeds eerder als deel 26-40 van de bekende K.K.-serie verschenen, zijn hier in één aantrekkelijk uitgegeven band verenigd. Dit boek heeft zichzelf dus reeds aanbevolen. Het is een goede apologie, die voor ontwikkelde leken van groot nut kan zijn. Voor ontwikkelden vooral, want in het algemeen is de behandeling nogal zwaar in haar degelijkheid, al verschilt de toon der onderwerpen volgens de verschillende geaardheid der medewerkers. Dit verschil geeft de vertogen ook een ongelijke waarde.
Gaarne hadden wij in deze serie nog naast: 'De Heilige Kerk' een behandeling aangetroffen over 'De invloed der zonden in de Kerk', dit grote probleem voor katholiek en niet-katholiek, dat zo stief moederlijk is bedeeld in onze geloofsverkondiging.
Ondanks deze desiderata blijft dit werk een kostbaar bezit, dat zijn weldoende invloed zeker zal hebben.
J. de Rooy S.J.
Z.E. KARDINAAL SUHARD,. Opbloei of Verval der Kerk. Geautoriseerde Vert. - Mosmans, Den Bosch, 1948, 86 pp.
In 1947 richtte Kardinaal Suhard van Parijs een herderlijk schrijven tot zijn kudde dat door zijn breedheid van opzet, zijn wijdheid van uitzicht, zijn actualiteit, zijn diepe peiling der problemen, zijn aanwijzingen van de in te slane wegen, zijn gedurfdheid ook in menig opzicht, de allures heeft van een encycliek. De hedendaagse noden der Kerk, vooral in Frankrijk, maar nog meer de noden der wereld, de krachten van het Katholicisme voor de toekomst, de mogelijkheden van het Apostolaat, dit alles wordt er op treffende wijze in belicht. Geen pessimisme, maar een sterk Christelijk optimisme klinkt eruit op, doch tevens een krachtig vermaan tot Christelijke beleving en tot aanpassing aan de schreiende noden der mensheid. Zowel een al te bereidwillig modernisme als vooral een al te eng integralisme worden erin veroordeeld en een Christelijk humanisme, een 'humanisme van het kruis' wordt erin aanbevolen en bevestigd. Het is een document van hoge waarde, dat in de gehele katholieke wereld weerklank zal vinden. (De term 'incarnatie' der kerk zou wellicht beter vertaald of tenminste verklaard kunnen worden).
J.v.H.
Mgr K. CRUYSBERGHS, Luceat lux vestra. - Goede Pers, Averbode, 1947, 285 blz., Fr. 90.
Dit is reeds de derde priesterretraite, die onze onvermoeibare Vlaamse Chrysostomus, onze guldenmond, in het licht geeft. Wat er aan theologie, aan kerkelijk recht, kerkgeschiedenis en ascese in verwerkt ligt, is wederom ongewoon overvloedig en degelijk. En wat nog merkwaardiger is, heel die theologische rijkdom staat tot het laatste detail stevig ingeworteld in de realiteit van het dagelijkse priesterleven. Aldus zullen deze overwegingen niet alleen het geestelijk leven van onze priesters verrijken, maar hun ook aansporing en toonbeeld zijn bij het zoeken naar een meer aangepaste en levensechte predikatie. Het hoofdstuk over het priesterlijk ccelibaat is niet meer een gewone instructie, maar groeide tot een volledige en waardevolle studie over het onderwerp uit. Een détailkritiek: wat op blz. 95 over de extra-temporele aanwezigheid van Christus' offer in de H. Mis gezegd wordt, behoort zeker niet tot datgene wat 'onomstoot- | |
| |
baar vast staat', maar is een op dit ogenblik juist fel gecontroverseerde stelling (o.m. bij ons tussen Steur en Fortmann). Aan priesters en kloosterlingen ten zeerste aanbevolen.
L. Monden
Pater FABIANUS, Capucien, Kerkboek voor het katholieke meisje. Gebeden en beschouwingen voor onze meisjes bij verkering en keuze van een levensstaat. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1947, 423 blz., geb. Fr. 46.
Een fris boekje dat, door zijn openhartige wenken en sobere keuze van gebeden, ongetwijfeld tot de verdieping en de vroomheid van de aankomende meisjes inzonderheid van haar die geen verdere godsdienstige opleiding mochten genieten, zal bijdragen. Uiterst geschikt voor Nederland, wensen wij dat dit boekje aan de Belgische bisdommen moge worden aangepast.
A.D.G.
G.H. CHESTERTON, Waar het om gaat, (The Thing). Vertaald door Daniel Houtman. - Sheed and Ward, Brussel, 1947, 292 blz., Ing. Fr. 110, geb. Fr. 135.
In 1922 was Chesterton toegetreden tot de Rooms Katholieke Kerk. Geheel zijn volgend werk zou vanzelfsprekend katholiek zijn: maar in 'The Thing' verzamelde hij, over en rondom zijn bekering, drie én dertig polemisch-journalistieke opstellen. 'Waar het om gaat': meteen begrijpen we den Nederlandsen titel.
Het gaat namelijk om het Katholicisme; tegelijk en afhankelijk daarvan, om de rede en de oprechtheid, de menselijkheid en het evenwicht, den bloei der samenleving, de toekomst van Engeland. Het gaat om alles, want het Katholicisme staat juist in het midden. In het midden weliswaar van een doolhof; doch alle wegen, hoezeer kronkelend, komen uit op Kerk en geloof.
Lees nu stuk voor stuk, zie den onvermoeibaren journalist met zijn veelzijdige kennis en belangstelling, zijn ongeëvenaarde vaardigheid en doorzicht. Zijn duizenden paradoxen, zijn ononderbroken spel met vernuft en hart, zijn even prettig als goedhartig polemiseren, zijn rake treffers die pijnloos iemand neerslaan: alles lost zich op in een nooit Talenden zin voor orthodoxie, voor eenvoud en volheid van leven, voor christelijke naastenliefde zelfs; daar men ieder dolende, bevooroordeelde en vijand voorlichten moet en geleiden.
Bewonder dan, in 'Waar het om gaat', den sprankelende journalist, den altijd gevatten causeur, den nooit afgevangen debater die, langs uw sterksten kant, zoveel meer onverwacht u aanvalt. Bewonder meer nog den oprechten en diep zienden mens, die zijn journalistiek in apologetika moet omzetten, die een duizendvoudige werkelijkheid verrassend één, eenvoudig en diep weet voor te stellen. Nuchterheid en mystiek vervloeien in elkander; hij kan het forum tot een kerk maken, en de kerk plaatst hij op de markt. Bewonder het meest den intens levende gelovige, die, door het zich imponerend christendom gevangen, kinderlijk en onversaagd zijn leven-gevende-overtuiging durft belijden, zoveel luider en dringender naargelang hij de mensen meer geërgerd, meer onverschillig, meer bevooroordeeld, verder zag afdwalen.
Em. Janssen
Daniel ROPS, Gewijde Geschiedenis. Het uitverkoren volk. - Vert. D.J.P. Gribling, H. Nelissen, Amsterdam, 1947, 303 pp. geb. f. 7.90.
Daniel Rops is een trilogie aan het schrijven over de 'Histoire Sainte', welke in Frankrijk een overweldigend succes kent. En met rede. Geen ander boek geeft met zoveel kennis van feiten en tegelijk met zoveel bovennatuurlijke interpretatie de gewijde geschiedenis. Hier gaat de ontwikkelingsgang der openbaring hand in hand met de ontwikkelingsgang van het Joodse volk door de loop der eeuwen, van Abraham tot Christus, vol leven en geschiedkunde en menselijke vérgezichten.
Het merkwaardige is, dat de schrijver geen vakexegeet is maar een bekend modern litterator met
| |
| |
een blijkbaar zeldzame veelzijdigheid. De moderne gegevens van de onmetelijk uitgedijde wetenschap der exegese verwerkt hij haast spelenderwijze. Daardoor werpt hij den lezer ook midden in de moderne problematiek rondom de bijbel, maar laat hem er niet in verdrinken door tegelijk het bovennatuurlijk karakter van feiten en personen te belichten en van de gehele geschiedenis van het Joodse volk: werkelijk een Histoire Sainte.
De vertaling is goed verzorgd, maar niet bijzonder. Een enkele maal is zelfs een stuk gebrekkig vertaald. De uitgave geeft blijk van de papiernood in Nederland. De geest echter die door dit boek waait, zal zich niet door deze tekorten laten bedwingen, maar zijn lezers meeslepen. Hopelijk zal spoedig de vertaling van het tweede deel volgen.
Ch. N.
Romano GUARDINI, De Heer. Beschouwingen over den Persoon en het leven van Jesus Christus. Nederlands van Gabriël Smit. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 920 pp. f. 15.
Guardini is een schrijver, die zich niet makkelijk laat vatten in kategorieën. Dit boek - zijn meest bekende werk - is ontstaan uit een reeks voordrachten over 'De Heer'. 'Deze beschouwingen vormen geen wetenschappelijk betoog noch theologie, zij pogen niet anders dan naar vermogen de opdracht te vervullen, die de Heer zelf gegeven heeft: Hem, zijn boodschap en zijn werk te verkondigen.'.
Naast de vele verrassende aspecten, die Guardini met zijn klaar verstand en zijn groot psychologisch aanvoelen, in en rond de persoon van Christus weet te belichten, komen door de loop van het hele werk toch enige vaste lijnen naar voren. De meest frappante is wel de plaats, die hij aan Christus geeft in de menselijke geschiedenis, d.i. afhankelijk van de vrije beantwoording der mensen aan Zijn leven. Zij verwerpen Hem, vrijwillig, en die verwerping groeit tot Zijn dood toe; tegelijk laat Guardini zien de mogelijkheid, wat had kunnen zijn en moeten zijn, als de mensen anders had den gereageerd, en hij beschouwt de reflexen hiervan in Jesus' zieleleven. Zo ziet hij de kruisdood als de tweede erfzonde, die opnieuw, door de boosheid van de mensen, de structuur van het Godsrijk wezenlijk bepaalt. De vrije wilsbeschikking van de mensen wordt in dit historische gebeuren zo zeer benadrukt, dat het soms lijkt, of God er onmachtig tegenover staat, en geen andere uitweg kan vinden dan de kruisdood, die de zonden toch nog overwint.
Zoals Guardini tot en met de kruisdood Christus zeer sterk plaatst in de geschiedenis, maar in de zin van er onder, en afhankelijk ervan, zo plaatst hij de verrezen Christus ook in de geschiedenis, maar nu er boven, als beheerser en enig middelpunt, en deze beschouwing is dikwijls grandioos. Toch zoeke men niet teveel speculatieve theologie; zoals hijzelf zegt, wil hij die niet geven. Dat neemt niet weg, dat Guardini graag het mysterie wil laten zien, en - dit lijkt ons de zwakste zijde van dit boek - hij doet dit op een nog al problematische wijze. Dan benadert hij graag de verschijning van Christus vanuit menselijk niveau, en wil de lezer haast suggereren, dat hij het geloof van sommige dingen erg moeilijk vindt. Wellicht zou hier een dieper speculatief inzicht of een eenvoudiger en kinderlijker geloofshouding veel ontroerender en ook dieper het Mysterie in 'De Heer' hebben onthuld als een waarlijk mysterie.
Deze tekorten nemen niet weg, dat wij hier met een meesterwerk te doen hebben, zoals voldoende bekend is. De rijkdom aan inzicht en de schat ook van vroomheid, die de schrijver in deze beschouwingen heeft neergelegd, kunnen de stille en meditatieve lezer slechts dichter bij Christus, onzen Heer, brengen, zowel door het hart te ontroeren als de geest te verlichten.
De vertaling is buitengewoon, de uitgave op ondoorschijnend dundrukpapier, is in alle opzichten uitstekend.
Ch. Niederer
R. GUARDINI, Le Seigneur. Trad. P. Lorson S.J. 2 dl, Paris, Alsatia, 1945.
De verschijning van deze Franse vertaling mag als een zeer verheu- | |
| |
gend feit begroet worden, omdat aldus Guardini's meesterwerk een nog ruimere verspreiding zal vinden. Deze vertaling is zeer getrouw, doorzichtig en haast voor iedere beurs toegankelijk (450 Franse Frs voor de twee delen).
P. de Meester
Prof. Dr Monald GOEMANS O.F.M., Het christendom en de vrouw. - Geert Groote Genootschap, Mariënburg, 's Hertogenbosch, 67 blz.
Dit boekje is prettig geschreven en rijk aan inhoud, zodat we een kort maar duidelijk inzicht krijgen in de aard en taak der christelijke vrouw. Een beetje uit de toon valt de taalkundige verklaring van het dispuut op het Concilie van Macon.
J. de R.
Konstantin VOKINGER, Bruder Klaus, sein Leben. - Verlag Josef von Matt, Stans, 1947, 231 bldz.
Een wetenschappelijke verantwoorde biographie over Nicolaas von Flüe, 1417-1487. Alles, wat enig licht over deze merkwaardige heilige kon werpen, is naarstig onderzocht en met kritische zin gebruikt.
Dr Nic. Perquin S.J.
Elsa STEINMANN, Vom Lobgesang der Welt, Die Geschichte des neuen Paradieses. - Beniger und Co., Einsiedeln, 1947, 80 pp.
De geschiedenis van het paradijs aan de kinderen verteld ik geloof, dat deze dichterlijke visie dicht genoeg bij de kinderen gebracht is om door hen verstaan te kunnen worden. Misschien zou een smaakvolle vertaling ook de jeugd van Nederland goed kunnen doen.
Dr Nic. Perquin S.J.
Piet van VEEN, Johannes de Dooper. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 133 blz. f. 2.15, Fr. 34; geb. f. 3.15, Fr. 50.
- David, Koning van Israël. ibid. 1947, 155 blz., f. 3.15, Fr. 50; geb. 4.15, Fr. 66.
- Elias, Het louterend vuur. ibid. 1947, 141 blz. f. 3.10, Fr. 52; geb. f. 4.10, Fr. 68.
'Een gebruinde arm maait de lage takken terzijde', zo begint Johannes de Dooper; 'Hij ontwaakt door een knekelige hand, die met zachte bemoedigende rukjes aan zijn schouder plukt', lees ik op bladzijde 45 van David; 'Eliseüs grift het gelaat van zijn meester, een beeld, zwevend op de cadans van regelmatige stappen, in zijn geest', aldus op bladzijde 138 van Elias.
Met deze drie vrij willekeurig gekozen voorbeelden menen wij ineens aard en doelstelling van de drie boekjes die van Veen in de laatste tijd snel op elkaar liet verschijnen voor de belangstellenden te kunnen illustreren. Het zijn geen verhandelingen van wetenschap, men zoeke er niet de oplossing van vraagstukken of moeilijkheden. Levende persoonlijkheden, markante karaktertekeningen, geplaatst in hun werkelijke omgeving, waarvan de veelal schaarse gegevens door een kleurrijke, maar toch beheerste fantasie worden aangevuld, dat is de doelstelling van de schrijver. Hij beschikt daartoe zeer zeker over een dichterlijke verbeelding en vaardigheid van uitdrukking. Vooral voor hen die de grote bijbelse figuren in onderwijs of voordrachten aan een groter publiek hebben te brengen, lijken mij deze werkjes een zeer geschikt hulpmiddel.
L. Rood S.J.
Dr W. MULDER, Parochie en Parochiegeestelijkheid. 3e herz. Dr. - Dekker en Van De Vegt N.V., Utrecht. - Nijmegen, 1947, 319 pp., gen. f. 7.95, geb. 9.25.
Het werk van Dr Mulder is het werk van een jurist. Men vindt er, nauwkeurig, helder en vollediger dan in enig ander werk de bepalingen van het kerkelijk wetboek, van de Nederlandse Synoden, van latere voorschriften, zelfs van burgerlijk recht, die betrekking hebben op de parochie en de kerk, de eredienst, kerkhof en begrafenis, school, armenzorg, kerkgoederen, rechten en plichten van pastoor, kapelaans, parochianen, godsdienstige verenigingen
| |
| |
enz., enz. Het is dan ook op de eerste plaats bestemd voor degenen, die zelf in de parochiële zielzorg werkzaam zijn, als een practische handleiding.
Dit stevige en evenwichtige juridische geraamte is intussen voor de zielzorger een betrouwbaar en beproefd houvast, dat een der zekerste waarborgen biedt bepaalde overdrijvingen, die een enkele maal voorkwamen, te vermijden.
P.H.
Dom Odon LOTTIN, Principes de Morale, I exposé systématique, II Compleménts de doctrine et d'histoire. - Editions du Mont-Cesar, Leuven, 1947, 344 en 277 blz., Fr. 225 en 175.
D. Lottin staat zo gunstig bekend, dat wij zijn werk met vreugde ter hand namen en met stijgende waardering gelezen hebben. Ten zeerste mogen we het aanbevelen aan alle studenten en professoren in de Moraaltheologie.
Het eerste deel is een sober, streng filosofisch geconstrueerde uiteenzetting van de Algemene Moraal. Zowel de casuistiek als het Kerkelijk Recht, die in vele handboeken om praktische redenen worden opgenomen, zijn hier achterwege gebleven.
Het tweede deel dat geschiedkundige problemen behandelt zal meer specialisten interesseren. D. Lottin verwijst er dikwijls naar zijn eigen werken en met rede: totnogtoe was hij één der weinigen die de moed hadden de oude auteurs te gaan uitpluizen. Hoe nuttig zijn opzet was, blijkt reeds uit de voorzichtigheid en klaarheid van zijn leer en de serene toon van zijn betoog.
Dit boek wil een moraaltheologie zijn. Meteen raken we een punt dat in de laatste jaren zo fel besproken werd: kan het als dusdanig worden beschouwd? Heeft D. Lottin de filosofie weten te herleiden tot haar eigen rang 'ancilla Theologiae' te zijn? Het overwegend element in zijn werk is zuiver filosofisch. Het zwaartepunt van het boek - en van de Moraal - is zeker 'La vie vertueuse': dit hoofdstuk dat overwegend filosofisch is, verwijst niet naar de gegevens van de Revelatie, moei lijke theologische vragen worden in enkele bladzijden behandeld en voor belangrijke dogmatische punten wordt verwezen naar het tweede deel 'Compléments de doctrine et d'histoire'.
Het doel van D. Lottin was het ook een leesbaar boek te schenken aan Katholieke leken: we menen niet dat hij met behoud van de scolastische terminologie, soms nog in Latijnse vorm, hierin geslaagd is; voor studenten in de Theologie is zijn werk een uitstekend leesboek, geen handboek. De praktijk immers eist een zekere casuistiek, zelfs om de leer uit te diepen, meer nog het veronderstelt de kennis van enkele elementen die ons alleen door andere wetenschappen worden geleverd. Dom Lottin om de soberheid van zijn exposé niet te schaden heeft ze niet alleen van kant gelaten maar schijnt ze principieel te verwerpen: ze volledig ignoreren brengt ons ongetwijfeld tot grove misstappen in de praktijk. (Zie: D. I, bl. 106, nota 2).
Uit deze enkele aanmerkingen zal de lezer gemakkelijk uitmaken hoe waardevol het werk van D. Lottin voor de Moraaltheologie is. Mocht de schrijver zelf de verlangens van zoveel studenten en intellectuelen vervullen, ons een diep-christelijke Moraal uiteenzetten in een boek dat hij kan schrijven, een 'Principes de Théologie morale'.
J. Beyer
Gustaaf THILS, Naar een nieuwe voorstelling van de katholieke Zedenleer. - De Kinkhoren, Brussel-Amsterdam, 1947, 110 bldz., Fr. 40.
De gevierde auteur geeft ons in deze omgewerkte vertaling van zijn 'Tendances actuelles en Théologie morale' (Gembloux - Duculot - 1940) indrukken en gedachten ten beste over de tekorten in de behandeling van de katholieke zedenleer zoals we die vinden in de meeste handboeken.
Het zijn de gronden zelf van de theologische moraal die levendig bewust moeten worden voor de moralisten, opdat hun uiteenzettingen christelijk zouden worden, met een greep op het werkelijke leven van de christelijke mensen.
| |
| |
Hoofdstuk na hoofdstuk worden verschillende aspekten van dien nood belicht, aan de hand van kritieken, gesprekken, brieven en bedenkingen zowel van priesters als van leken. De pogingen die de laatste jaren werden gedaan om dien nood te verhelpen worden jammer genoeg niet genoeg in het licht gesteld.
De priesters die voor de uiteenzetting van de katholieke zedenleer moeten instaan, zullen goeddoen dit kalme betoog te lezen om te zien in welke richting de leer dient verlevendigd te worden. Op p. 98 is er blijkbaar een onnauwkeurigheid geslipt in het aangehaalde gezegde over de formele oorzaak van het geloof.
André Snoeck
| |
Taal en letterkunde
Albert KUYLE, IX Gedichten. - De Koepel, Nijmegen, 1947.
Altijd was Albert Kuyle een klein realistisch symbolist: met één détail schetste hij, brandend gevoelig, een complex werkelijkheid. Nu is de strijdbare jongere de berustende oudere geworden; avontuurlijkheid verzwond voor huiselijk wel en wee; zoveel schoner de latere levensjaren. Zoek dan, in deze bundel van huiselijke poëzie (ja maar op een hoger plan) het plastisch-rake proza van vroeger, tot duisterheid toe beknopt, meer gedempt en innig, doorsidderd van een meer smachtende symboliek (Gagel, de Goudsmid, Klein Lied). Zoek de verraste verrukking van den gerijpten man, die de bandeloos-vurige jeugddromen verwezenlijkt en overtroffen vindt in het beproefde en gezegende huwelijksbestaan (Emmanuel, Avond, voornacht). Zoek den sociaal voelende mild in zijn moraliserende scherpte (Aschwoensdag). Zoek den betrekkelijk beperkte van horizon, die, door te veel flikkeringen heen, helderheid begeert en ruimte (Gebed). Het is de oude Albert Kuyle en toch een andere: de taalvirtuoos als een goudsmid, die zich half (nog niet geheel) afkeert van begoochelende flonkering; de schijnbare verkleinde en getemde, in werkelijkheid verinnigde en verhevene; de dichter van gesproken- veel meer dan van gezongen verzen (zelfs in Klein lied); de hunkerende op een nauwe wereld veel meer dan de ziener in een groots heelal. Wie hem beter begrijpen wil, den kunstenaar en den mens, leze heel aandachtig, De Goudsmid, Klein Lied, Avond. Zegt de laatste strophe van Avond niet alles:
Hoe is het dan zoo goed geworden op den duur:
De dagen als een kudde van ons beiden
die grazend rondgaat op een kleine weide
en die zich vredig neerlegt in het avond-uur.
Em. Janssen
M. van MAASWIJK, Zwerftocht naar Arifina. - 'Helmond' Helmond, z.j., 173 blz., geb. f. 3.90.
De techniek van deze romantisering ener Japanse gevangenschap is van bijzondere soort. De schrijver praat voortdurend met zijn vrouw, die hij aan het einde der bange en harde reis hoopt weer te zien. Hij praat over zijn belevenissen, die interessant genoeg zijn. Hij heeft meegewerkt aan den Birma-weg, is daar ziek geworden en heeft zijn ziekte en zijn betrekkelijke gezondheid door een grote hoeveelheid kampen heengesleept. Onderhand philosopheert hij over alles en nog wat. Niet al te diepzinnig, hij bedoelt het ook niet, maar menselijk en met de gedachtenwereld van een schrijver, die voor het schrijven van essais op de wereld gekomen is. In deze techniek heeft hij een beetje te hoog gegrepen. Zijn kunnen staat niet op de hoogte van zijn pogen. Maar men volgt hem toch met belangstelling in zijn gesprekken met zijn lieve vrouw, in zijn beschrijvingen van het wrede leven der politieke gevangenschap en dwangarbeid en in zijn levenswijsheden.
P.d.B.
MIKRO, Toiings. Nederlandse bewerking uit het Zuid-Afrikaans door Dr K. Antonissen. - Pro Arte, Diest, 1947, 162 blz.
| |
| |
Een rijke greep uit het gemoedsleven van de kleurlingen der Zuid-Afrikaanse Unie. Het uitwendig gebeuren heeft hoegenaamd geen belang, alleen de zielsgeschiedenis. Zo is het boek de Zuid-Afrikaanse tegenhanger van 'Warden een koning' en van 'De grote stille knecht'. Het verwierf in 1936 den Herzogprijs van de 'Suidafrikaanse Academie vir Taal, Lettere en Kuns'.
M. Huybers
Dr Jur. A.L. VERHOFSTEDE, Beatrijs, Eerste integrale reproductie van het handschrift. Bijdrage van P.J. Van Mierlo, Beschrijving van de Codex door Dr G.J. Lief tinck, Bibliographie door Dr Rob Roemans. - De Vlijt, Antwerpen, 1947, 78 blz. 16 reproducties, Fr. 75.
Hiermee wordt dus de tekst zelf van het enig bekende handschrift phototypisch gepubliceerd. Het was een aardig idee van Dr Verhofstede om aldus aan de belangstellenden de gelegenheid te bieden, deze mooiste van onze Maria-legenden ook eens paliographisch te kunnen bekijken: de lezer kan zich nu zelf vergewissen, van de al of niet diplomatische weergave van de tekst der legende.
De waarde van deze uitgave wordt nog verhoogd door de uitvoerige en gecommentarieerde bibliographie van Dr Roemans, door een uitgebreide beschrijving van het manuscript van de hand van Dr Lief tinck, conservator van de handschriften van de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden, en ten slotte door de degelijke beschouwingen van Dr van Mierlo, die tegen de steeds meer aanwaaiende opinie, o.i. terecht de verzen 365-1038 (het slot) als oorspronkelijk beschouwt, als niet toegevoegd door een latere auteur.
Een bundeltje verklarende noten maken de tekst voor iedereen leesbaar.
S. Noë
J. Van ACKERE, Dichterschap en levensvlam bij Keats en Baudelaire. - De Garve, Antwerpen, 1947, 188 blz., Fr. 78, portvrij.
De titel van dit essay werd met zorg afgewogen. Omdat volgens Paul Valery de dichters Keats en Baudelaire de quitessens van de poëzie zouden vertegenwoordigen, plaatst de auteur ze bij elkander, - en omdat dezelfde Valery de verstikking vreest der geestelijke waarden door de wetenschappen, behandelt de Vlaamse essayist de dichtkunst op haar meest intense momenten, als levensvlam. Beseft hij het hachelijke van zijn onderneming? en toont hij zich, van het begin af, niet te afhankelijk?
Rondom enkele kenmerkende gedichten als uitgangspunt, zou de poëtische persoonlijkheid van beide dichters telkens in haar hevigste momenten, intuitief worden hersteld. Wij lezen het boek en stuiten op de kenmerkende gedichten breedvoerig gecommenteerd. Maar lichtpunten zijn het niet in het gehele opstel, dat volgens analytische gegevens werd geconstrueerd. De auteur kon zijn methode niet aan. Bereikte hij tenminste zijn doel? Zijn poging om gedichten te penetreren, ernstig en leerzaam, blijft nog steken. Alles wat hij ons daar omheen voorstelt, berust op een degelijke en nauwkeurige studie; maar Keats en Baudelaire, zo ons bijgebracht, zijn niet meer oorspronkelijk gezien. En ons grootste bezwaar geldt de agnostische onderstelling als zou, zelfs voor deze groten, de dichtkunst waarlijk de levensvlam zijn geweest.
Blijft een aarzelend essay over, waarvan de aarzeling verdoken ligt onder onverantwoorde superlatieven en willekeurig besliste uitspraken. Het werk nochtans van een ernstig en oprecht studerende, die zich hoge eisen stelt en geen inspanning ontziet, voor wien dit eerste nog betrekkelijke resultaat het uitgangspunt moet zijn van een verderen, meer diepgaande arbeid. Dan pas zal hij opmerken hoe schielijk de schuwe poëzie hem nog ontschoot.
Em. Janssen
Albert CHABANON, La Poétique de Péguy. - 6e druk. Robert Laf-font, Parijs, 1947, 260 blz. Fr. 250.
De Franse dichter Péguy handelde en creëerde: zijn actie en productie namen een té geweldige vaart, maar hij was een geboren kunstenaar en
| |
| |
dichter. Zo creëerde hij zijn 'Mystères', telkens de weelderige voorstelling, in sterk gerhythmeerd proza, van bepaalde gestalten en bestemmingen; zo zijn "Tapisseries", soortgelijke voorstellingen in versmaat. Het rhythmische proza bracht de versmaat aan; dezelfde bezieling liep steeds door,- en inhoud en vorm, constructie en amplificatie vormen één drang, één schepping, één evolutie, met alles in zich behalve de rust, het besnoeien, verfijnen en afwerken.
De 'poëtiek van Péguy' vertoont, van het vormelijk standpunt uit gezien, het verbazende levenswerk: een adembenemende verovering van wereld en stoffelijkheid, tegelijk van hemel en vergeestelijking; het creëren en vastleggen, onafscheidelijk, van één traditie en één geloof; het rechtlijnig opgaan, traag en machtig, naar het even vanzelfsprekend als geheimzinnig offer. In overweldigende kunstvormen houdt deze poëtiek den alles meesleurende levensgang vast: het is alsof één man, ook artistiek, het werk van geslachten praesteerde. Maar niets werd voltooid. Wij weten niet hoe ze zich had kunnen ontwikkelen, zuiveren, imponeren; dit alleen weten we: in het zo gemengde, zo bekorend en bevreemdend werk van deze dichter is een alleroorspronkelijkste, allerspontaanste en geheel overtuigende poëzie aanwezig, en Albert Chabanon heeft deze met zekere hand, delikaat en overtuigd, onweerlegbaar blootgelegd. Wij kennen geen andere technisch literaire studie over één dichter, waarin zoveel valt te leren.
Em. Janssen
VILLON. Ballades de Villon. Balladen van Villon, vertaald door Bert Decorte. - Het Kompas, Antwerpen, 1947. 61 blz., Gen. Fr. 45, geb. Fr. 65.
Dit fraai verzorgde bundeltje bevat dertien balladen van den groten Middeleeuwsen lyricus, met, tegenover den Fransen tekst, de bewerking in Nederlandse verzen. De bewerking: een heel vrije vertaling namelijk, die een omdichten moet heten. Is zij geslaagd? De Franse landloper, genieter, brasser, hunkerende kunstenaaar komt, in jolijt en weemoed, vaster, bekoorlijker, meer overweldigend voor dan de Vlaming die, getrouw aan zijn geest, los en gemakkelijk, onvergeeflijk slordig soms, van ver hem navolgt. Villon doet, mutatis mutandis, aan den lyricus Bredero denken; den speelsen handigen zangerigen Decorte bevindt men in zulk gezelschap nog wat licht.
Em. Janssen
LYRIEK DER NATUURVOLKEN. Verzameld, ingeleid en van aanteekeningen voorzien door W. Muensterberger. In Nederlandsche verzen overgebracht door Hella S. Haasse. Geïllustreerd door Jettie Olivier. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1947, 100 blz., geb. f. 5.95.
Aan deze bundel lyriek gaat een inleiding vooraf waarin de lezer kort op de hoogte wordt gebracht, hoe hij zich tegenover deze lyriek van natuurvolken te stellen heeft. Daartoe geeft de inleider een korte schets van de geschiedenis der volkenkunde, gevolgd van een korte uiteenzetting van de dichtkunst der primitieven. Edoch, er valt niet veel te prijzen in deze korte schets der volkenkunde; zij is zo summier, dat sommige uitspraken nog ternauwernood juist zijn te noemen; erger zijn echter sommige kleinerende en onjuiste uitspraken over missionarissen en missionering. Deze subjectieve meningen horen niet thuis in een boek, dat een wetenschappelijk air aanneemt. De uiteenzetting, die volgt op deze 'schets' en waarin de dichtkunst der primitieven behandeld is, is van beter gehalte. Kort en duidelijk worden enige karakteristieke eigenschappen belicht, waarop de liederen zelve volgen, geillustreerd door Mej. Olivier, die in haar tekeningen toont de juiste sfeer dezer ongekunstelde zangen zeer zuiver te hebben aangevoeld. Over deze verzameling liederen, niets dan lof. Er bevinden zich zeer mooie gedichten onder. Om deze liederenschat is de bundel het aanschaffen dubbel waard.
J. Heesterbeek
John D. SHERIDON, De School in Paradise Alley. Uit het Engels bewerkt door F. van Oldenburg Ermke. - Thymfonds, Den Haag, 233 blz.
| |
| |
Een aardig Iers verhaal over een schoolmeester in een achterbuurt van Dublin. Ierse mensen en Iers leven zijn nooit saai of vervelend, maar altijd vol fantazie en humor. De vertaling of bewerking is uitstekend; het Engelse Father was beter niet door Pater vertaald.
J.v.H.
| |
Kunst en cultuur
Prof. Edgar DE BRUYNE, Etudes d'esthétique médiévale, III Le XIIIe siècle. - De Tempel, Brugge, 1947, X-400 blz., Fr. 500.
Samen met de twee vorige delen - I. De Boèce à Jean Scot Erigène en II. L'époque romane - vormt dit boek een groots opgevatte geschiedkundig-philosophische studie over de aesthetiek der middeleeuwen. Aan wie mocht denken dat de aesthetiek, als wijsgerige studie van het mysterieuze verschijnsel der schoonheidservaring, een vinding is der laatste tijden, brengt dit meesterlijke werk een waarlijk overstelpende verrassing. Vanaf Boëthius tot Duns Scotus wordt ons hier met vaste hand de 800-jarige ontwikkeling geschetst van deze vaak naïeve en phantastische, maar ook vaak diep-menselijke en philosophisch-rijke, steeds interessante en niet zelden passionerende aesthetische bezinning.
Het derde deel is gewijd aan de aesthetiek van Bernardus, Willem van Auvergne, Alexander van Hales, Robert de Grosseteste, Albertus de Grote, Bonaventura, Thomas van Aquino en Duns Scotus, en stelt door de gebonden evolutie harer voorgeschiedenis de tevens eenvoudige en geniale synthese van S. Thomas, op een schitterende wijze in volle licht.
Ofschoon geenszins vulgariserend werden deze 'Etudes' - die eigenlijk een echte 'Historie' zijn - toch zo opgevat en geschreven, dat ze ook voor niet-specialisten zeer toegankelijk zijn: een rijke overvloed van teksten uit middeleeuwse dicht- en prozawerken illustreert doorlopend de uiteenzetting, zodat hierdoor de systematische bezinning steeds in nauw verband wordt gesteld met de concrete aesthetische en artistieke beleving en verder met den gansen geest der respectieve tijdperken.
L. Vander Kerken
J. TIELROOY, Ernest Renan. Een groot Humanist. Zijn Leven en Werken. - Querido, Amsterdam, 1948, 179 blz.
Het leven van een groot Humanist te schrijven is een kolfje naar de hand van J. Tielrooy. Hij verstaat het vak en schreef voor dezen reeds meerdere soortgelijke werkjes. Een man als Renan zal ieder zien en beoordelen naargelang van eigen standpunt, en de standpunten van Renan en Tielrooy liggen niet zo heel ver uiteen. Zo rijst uit deze biografie het beeld op van een ideaal geleerde en humanist. Wel hadden wij gaarne gezien, dat er ook gewezen werd op het verschil tussen Renan's naïf geloof in de heilbrengende wetenschap van toen en het verminderde vertrouwen in diezelfde wetenschap, dat onze eeuw kenmerkt. Ook doet het vreemd aan Tielrooy unverfroren te zien neerschrijven, dat de historische bronnen van het Christendom, de Evangeliën, de Handelingen der Apostelen en de brieven van Paulus, zo goed als alle historische waarde missen voor de tegenwoordige historici, terwijl eer het omgekeerde het geval is en zij aan historisch gezag sinds Renan cum suis gewonnen hebben. Een Amsterdams professor moest beter weten. Wegens de vele misleidende oordelen en uitspraken in dit werkje blijve het gereserveerd voor lezers, die er geestelijk tegen opgewassen zijn.
J.v.H.
Max J. FRIEDLAENDER, Von Kunst und Kennerschaft. - Bruno Cassirer und Emil Oprecht, Oxford-Zürich, 1946, 261 blz.
Aan geen enkel kunsthistoricus heeft de kennis van onze oude Nederlandse schilders zoveel te danken als aan Max Friedländer. Dit nieuwe boek van hem kunnen wij als het ware zijn geestelijk testament noemen. Hij opent ons de schat
| |
| |
van zijn rijke ervaring en beschikt, om ons zijn inzichten mee te delen, over een onuitputtelijke rijkdom aan voorbeelden, vooral geput uit de oude en 17-eeuwse Nederlandse school. Deze voorbeelden zijn meer dan interessante practische toepassingen, zij openen vaak het oog voor een hele kunstopvatting, en laten ons dieper dan menig lang theoretisch tractaat doordringen tot het begrip van een kunsthistorische periode. De grote kwaliteit van dit boek is wel zijn concreetheid. Uitgenomen in de eerste hoofdstukken, waar het zich even, en minder gelukkig, op het terrein van de kunstphilosophie begeeft, beweegt het zich uitsluitend op het gebied van Friedländer's ontzagwekkende practische kennis en ervaring.
Het is onmogelijk in een beperkte bespreking ook maar een vage samenvatting te geven van een boek, waarvan bijna iedere bladz om de rijkdom aan inhoud diende geciteerd en besproken te worden. De hoofdstukken die handelen over de objectieve kennis van een kunstwerk, zowel technisch als aesthetisch (b.v. Format und Maszstab, Von der Linienperspektive, Die Bewegung, Naturwahrheit, Kunstwerk und Stil, Individualität und Typus, Ueber Kom-position) zijn niet minder boeiend en leerrijk dan die, welke het standpunt van de critische onderzoeker ontwikkelen, al zal menig lezer deze laatste veel spannender vinden, omdat zij even de sluier oplichten naar de toch altijd enigszins geheimzinnige wereld van de 'Kennerschaft'. (We vermelden hier o.a.: Ueber den Wert der Autorbestimmung, Von den objektiven Indizien der Autorschaft, Analysierende Prüfung, Werkstattbetrieb, Fälschungen). Maar tenslotte komt er een punt, waar de grote kenner zijn wetenschap niet meer meedelen kan: de lange vertrouwdheid met meesterwerken geeft hem een intuïtief inzicht en een zekerheid, die moeilijk nog met redenen te omkleden zijn, door geen methodes of vak-knepen te achterhalen, een vast oordeel waarnaar de oningewijden niet zonder argwaan opkijken als naar een verhevener soort charlatanisme, en die de kenner even eenzaam doen staan in zijn intieme omgang met de grote schilders, als die meesters zelf in het geheim van hun kunst.
De geschiedenis van dit boek is een stuk geschiedenis van deze tijd: over de Nederlandse grens gesmokkeld, werd het door de Gestapo, bij het begin van de oorlog, weldra gevonden en vernield. Intussen echter was de Engelse vertaling reeds in voorbereiding: deze kende een groot succes in de Angelsaksische landen. Eerst na de oorlog kon opnieuw aan de uitgave van het origineel worden gedacht.
A. Deblaere S.J.
Dr J. HELBIG, De glasschilderkunst in België. Repertorium en documenten. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 243 pp., gen. f. 33.25.
Dit boek van Dr J. Helbig is een belangrijke hulpbron voor de kunsthistoricus, en een onmisbaar werk voor allen, die belang stellen in de kunst der gekleurde ramen.
De schrijver heeft zijn werk zeer practisch ingedeeld. Een interessante inleiding vraagt op de eerste plaats onze aandacht voor deze schone kunstuiting, die in België zo rijk en bloeiend was, dat haar faam zich over heel Europa verspreidde, en vooral Engeland vele opdrachten gaf aan de Vlaamse kunstenaars. Vervolgens licht een zeer uitvoerige literatuuropgave ons in, over alles wat er geschreven werd in betrekking tot de glasschilderkunst in België en daarbuiten. Deze lijst maakt een zeer volledige indruk. Daarna volgt een kostbaar register van de glasramen, waarin vermeld worden de plaats waar het kunstwerk zich bevindt, de datum van uitvoering, schenker, kunstenaar, en literatuur over den kunstenaar. Tenslotte is er een overvloedige documentatie in goed uitgevoerde illustraties. Het boek is groots opgezet en royaal uitgegeven, waardoor men, met veel vreugde ook, in deze wetenschappelijke uitgave werkt. Het brengt ons grote verrassingen, omdat men opnieuw kan constateren, hoeveel onze voorouders over hadden voor hun schone kerken. Maar tegelijk beseft men beter de ramp van de beeldenstorm, en van de latere vandalen der 19e eeuw, die zoveel hebben verwoest, verwaarloosd of
| |
| |
verkocht, dat eens een heerlijk nationaal bezit was. De taal van de inleiding doet ons er nu en dan aan herinneren, dat dit boek uit de voormalige Zuidelijke Nederlanden stamt. Maar wij zijn den schrijver en de uitgever zeer dankbaar voor hun kostbare arbeid.
C. de Groot
F.R. BOSCHVOGEL, Antoon van Dijck. - Lannoo, Tielt; Klemarm, Wateringen, 1947, 182 pp.
Ondanks de eenvoud en pretentieloosheid van dit boekje, straalt er toch een hartelijke bekoring uit, door de bewondering en sympathie, waarmee dit leven van een van Vlaanderen's grootste kunstenaars werd beschreven. Dit werkje bedoelt geen wetenschappelijke verhandeling te geven, ofschoon de historische feiten goed verantwoord zijn.
Het leven van onze grote mannen blijft ons boeien, omdat zij ons steeds weer leren, in voor en tegenspoed, het vaan van ons idealisme hoog te houden. Antoon van Dijck was een van deze groten, en hij heeft in Boschvogel een welbespraakte bewonderaar gevonden. Deze nobele Dietse gestalte, met zijn edele kunstenaarsgaven en menselijke zwakheden won inderdaad door deze biographie aan sympathie.
C. de Groot
A. van MIJLBEKE, Artur Quellien. - Lannoo, Tielt; Klemarm, Wateringen, 1947, 157 pp.
Artur Quellien, de grote Vlaamse barokke beeldhouwer, heeft in A. van Mijlbeke een biograaf gevonden van zijn eigen stijl. In een barokke overvloed van woorden, wordt ons hier een 'vie romancée' gegeven van den kunstenaar, die het vermaarde stadhuis van Amsterdam hielp maken tot het 'achtste wereldwonder'.
Wanneer ik wijs op de barokke taalschat van den schrijver, bedoel ik dit geenszins in de ongunstige betekenis van het woord. Trouwens, ik meen te mogen vaststellen, dat bij de ware kunstkenners de barok al lang is gerehabiliteerd. 't Is begrijpelijk dat de schrijver de vruchtbare uitbundige figuur van Quellien tracht te benaderen in een rijke overvloed van woorden en beelden, en ofschoon dit werkje wel niet bedoeld zal zijn als de grote gewichtige monografie over dezen beeldhouwer, weet de auteur vaak zijn onderwerp met een geest vol leven te bezielen. Wel ontbreekt ook hier niet de romantische fantasie, maar men leest het boekje met interesse, omdat het steeds boeiend is.
De uitvoering van de illustraties is minder fraai. Langs deze zijde kunnen wij, door dit boekje, Artur Quellien minder goed benaderen.
C. de Groot
| |
Sociologie en politiek
Norman ANGELL, The Steep Places. - Hamish Hamilton, London, 1947, 207 pp.
Ofschoon dit boek van de bekende schrijver over The Great Illusion voor Engelse lezers is bestemd, zijn de gedachten, die het geeft, ook voor niet-Engelse van waarde. Het is gericht tegen de wassende vloed van het Communisme. De schrijver onderzoekt, hoe het komt, dat fanatieke en sterk georganiseerde minderheden hun best doen om hun macht op te leggen aan schijnbaar hulpeloze meerderheden en de vrijheid van het woord onderdrukken. We zien dit gebeuren in Duitsland, Rusland, de Baltische Staten, Polen, de Balkan, Italië, Frankrijk, China en elders. Ontwikkeling alleen heeft daar tegen niet gebaat. Want de Duitser, wien kennis en wetenschap niet kan ontzegd worden, is onmachtig geweest om een psychopaath te verhinderen zijn macht aan geheel de natie op te leggen, daarbij als werktuig misbruikend de leraars, de pers, de radio en zelfs de wetenschap. De Duitser kende alles en begreep niets. En het gevaar is, dat ook andere volken al te gemakkelijk blind zullen zijn voor deze onheilvolle stroming. Daarom waarschuwt de schrijver tegen al te makkelijk aanvaarde slogans omtrent
| |
| |
de natuur van sociale rechtvaardigheid, vrijheid en democratie. En zo komen ter sprake: Socialisme, kapitalisme, het Britse Rijk, de betrekkingen tussen Engeland en Amerika, de expansie van Rusland en de kwestie Palestina. Een leerzaam boek, dat rijpelijk stof biedt ter overdenking.
K.J.D.
Dr M.L. BODLAENDER, Politeia, Grote Mannen over de Staat en Maatschappij, van Napoleon tot Roosevelt. - Elsevier, 1947, Amsterdam, 339 blz.
Afgezien van de dwaze opheldering van de verzamelaar, dat Napoleon 'als de monnik van Frankrijk (bedoeld is generaal Monk, die de Stuarts herstelde) werd aangewezen', hebben we tegen dit boek, dat het hoogst eenzijdig is samengesteld. In tegenstelling met het eerste deel, dat zich tot de kopstukken der echte denkers beperkte, stuiten we hier op een allegaartje van 'grote mannen' die voor 99% gezocht worden onder de revolutionnairen van diverse pluimage. De verderfelijke invloed door Fichte, Hegel, Marx, Engels, Nietzsche, Sorel, Lenin, Stalin (om van Hitler en Mussolini, die ook al onder de grote mannen worden gerangschikt niet te spreken) op staat en maatschappij uitgeoefend, behoeft toch wel niet meer bewezen te worden. Dat Napoleon met een onbeduidend verhaal over 18 Fructidor de rij opent en Franklin D Roosevelt ze met een zg. 'philosophie der regeering' sluit terwijl men zich afvraagt, wat Churchill met een praatje over Keizer Wilhelm II en koning George V in deze omgeving doet, neemt de schijn niet weg, dat de samensteller, Dr M.L. Bodlaender, zijn hart verpand heeft aan de verderfelijke Teutonische baanbrekers voor revolutie, geweld, en staatsverheerlijking.
Om het evenwicht voor de lezers te handhaven, hadden we als tegengift verwacht de gedachten te vernemen van meer christelijke en tevens grote denkers als Donoso Cortes, Balmes, of zelfs een uittreksel uit sommige encyclieken van Paus Leo XIII, Pius XI en Pius XII, aan te treffen.
Maar de samensteller heeft dit overbodig geacht, hetzij uit onwetendheid, hetzij uit partijdigheid. Achteraf is dit maar gelukkig. Deze schrijvers zouden zich geschaamd hebben in dit gezelschap te paraderen en het geeft ons de gelegenheid om zonder aarzelen deze bloemlezing te verwerpen.
K.J.D.
James BURNHAM, Machtsvorming der Bewindvoerders. Hoe in de huidige maatschappij de bewindvoerders de macht in handen krijgen. - H.P. Leopolds Uitg., s'Gravenhage, 1947, 276 blz., geb. f. 6.50.
Lenin heeft een boekje geschreven over het imperialisme als laatste gave van het kapitalisme. De geschiedenis staat echter niet stil en luidt volgens Burnham een nieuw tijdperk in, waarin de heerschappij in handen komt van hen, die het zakenleven en de regering administreren. In een tijdperk van geleide economie groeien bovendien de twee soorten administratoren naar elkaar toe. Zodat de bewindvoerders van staat en zakenleven dezelfde personen worden, die de algemene macht in handen krijgen.
Burnham is een Trotzkyist, die gelooft aan een soort deterministische geschiedsontwikkeling. Maar hij valt zijn mentor af, als hij de bewindvoering beschouwt als een vorm van samenleving, die boven het socialisme staat. Er is feitelijk weinig onderscheid meer tussen een schijnbaar kapitalistische en een schijnbaar socialistische samenleving. Althans de tendens gaat naar het vervagen van de verschillen, omdat in beide systemen eenzelfde soort van bewindvoering en eenzelfde soort van bewindvoerders heersen. Van de invoering van het socialisme zal het volk niet veel profiteren, omdat niet het eigendom, maar de bewindvoering de vette kluifjes krijgt. Het boek is in 1940 uitgegeven en zijn voorspellingen zijn niet uitgekomen. Het is jammer, dat de schrijver het niet heeft overgewerkt, want zo is er veel verouderds in, al zit in de hoof dstelling, ook een dikke kern van waarheid.
P.d.B.
| |
| |
J.B. Van den BRUEL, De mens in de productie, Industriële en maatschappelijke verhoudingen in de onderneming. - Economische Bibliotheek, Standaardboekhandel Antwerpen, 1948, 358 blz. ing. Fr. 200, geb. Fr. 250.
Wat moet de sociale dienst in de onderneming, vooral in de grote onderneming zijn en hoe moet hij ingericht worden en werken? De schrijfster zet het hier uiteen na jaren ervaring en studie. In haar critisch onderzoek naar de plaats die deze dienst in de onderneming moet innemen en naar zijn eigen taak, neemt ze scherp positie en klaagt zij de verwarde en meermalen averrechtse opvattingen aan die, ofwel aan de sociale dienst een veel te enge en daarom geheel ondergeschikte rol toekennen, ofwel hem van zijn waar doel afleiden om hem te maken tot het werktuig van paternalisme. De sociale dienst moet zijn: 'het orgaan, het middel, waarvan de werkgever zich bedient om zijn verplichtingen tegenover zijn medewerkers na te komen. Daarom kan de sociale dienst alleen taken te vervullen hebben, welke uit eigen rechten en plichten van den werkgever voortvloeien.'
Hieruit volgt verder dat de zogenaamde 'personeelsdienst' met de sociale dienst moet vereenzelvigd worden. Eenieder zal met belangstelling kennis nemen van het betoog dat de stelling van de schrijfster staaft. Moge het bewustzijn verlevendigen dat altijd in den werknemer de mens moet in acht genomen worden en ontzien worden. Op dit meer polemisch deel volgt een gedetailleerde beschrijving van al hetgeen de sociale dienst moet verwezenlijken. Die beschrijving neemt ruim ene helft in van het gehele boek en is vooral voor de werkgevers en de maatschappelijke assistenten bedoeld. Anderen zullen het doorlopen en blijven staan bij een of andere bijzonderheid - b.v. het aanwerven van het personeel, het voorkomen van de arbeidsongevallen, de taak van den arts - die hun duidelijker laat inzien hoe de mens in den werk nemer moet in acht genomen worden opdat hij, in en door zijne dagelijkse taak, niet naar ziel en naar lichaam verminderd en bedorven maar integendeel veredeld wordt.
K. du Bois
Drs Th. J. PLATENBURG, Nationaal Landbouwbeleid. Ingeleid door Ir. Staf, Directeur-Generaal van Landbouw. Uitgave van de K.N.B.T.B. Raamweg 28, s'Gravenhage, 400 blz.
De schrijver meent, dat het landbouwprobleem in breder verband gezien moet worden. Hij bestudeert eerst de boerenstand als cultuurfactor. Onder het hoofd van de landbouw als economische factor worden ook de vraagstukken van arbeidsvoorziening, arbeidsbemiddeling, coöperatie en annexatie behandelt. En eindelijk vraagt hij zich af wat er met de restbevolking van het platteland moet gebeuren, als de landbouw moet beschouwd worden als een gesloten bedrijf. Ik zou liever gehad hebben als hij hier resoluut het standpunt ingenomen had, dat het meeste met de werkelijkheid overeenkomt. De bevolking, die zich aan den landbouw wijdt, is sinds eeuwen relatief dalende en met de voortschrijdende mechanisatie, zal dat proces zich verder voortzetten. Er zullen altijd minder mensen nodig zijn om de nodige levensmiddelen op te brengen: de landbouwbevolking zal blijven dalen. Bovendien zit er veel waars in de bewering der communisten, dat ook het verschil tussen landbouwarbeid en industriearbeid, zoals ook het verschil tussen platteland en stad geringer zal worden. In het algemeen maakt de schrijver de indruk, dat hij de landbouweconomie een beetje verwaarloost om aan de landbouwsociologie haar volle pond te geven. Zou hij zich meer en intenser met economische aangelegenheden hebben beziggehouden (waar blijft het vraagstuk van de grond en pachtprijzen), dan zou waarschijnlijk zijn sociologie ook minder idyllisch geworden zijn.
P.d.B.
| |
| |
| |
Geschiedenis
Francis HACKETT, Hendrik VIII. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1947, 592 blz.
In katholieke handboeken van geschiedenis wordt er gemakkelijk een loopje genomen met 'den Engelschen Blauwbaard' Hendrik VIII. Is hij niet de man geweest, die omwille van een vrouw Engeland losscheurde van Rome en de Anglikaanse Kerk oprichtte met den Koning als opperhoofd? De grote verdienste van deze spannend geschreven en toch niet 'geromanceerde' biographie is wel, dat de auteur dezen Koning als een mens afschildert, die zich 'menschlich allzu menschlich' voordeed. Ofschoon de schrijver op handige wijze de hele politiek van Hendrik VIII in zijn verhaal verwerkt en ze zelfs als doorslaggevend voorstelt bij verscheidene der zes opeenvolgende huwelijken, toch gaat de volle aandacht naar die zes vrouwen. Trouwens de namen der zes 'uitverkorenen' zijn de titels der hoofdstukken.
In deze objectief geschreven en waardevolle biographie moeten wij toch een voorbehoud maken voor sommige uitspraken, als bijvoorbeeld deze: 'Het was niet zoozeer de heiligheid en de onverbreekbaarheid der huwelijksbanden, die Clemens (VII) wilde hooghouden... Het Pausdom had dozijnen huwelijken ontbonden... Niet aan beginselen was dit tijdperk onderworpen, doch aan staatsnoodzaak' (blz. 285). Het is wel waar, dat de Paus, grotendeels om politieke redenen, met zijn antwoord meer dan wenselijk was, heeft gedraald, maar dat de pauselijke beslissing zelf door staatsnoodzaak werd ingegeven is nooit bewezen, evenmin als het ontbinden van enig geldig en voltrokken huwelijk.
M. Dierickx
L.J. ROGIER, Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en de 17e eeuw. Derde Deel (Supplement). - Urbi et Orbi, Amsterdam, 1947, 79 blz. en 3 kaarten, Fl. 5,90.
Over de twee dikke banden van dit standaardwerk, die den auteur een 'doctoraat honoris causa' en een professoraat aan de katholieke universiteit te Nijmegen bezorgden, schreven wij een uitvoerige en lovende kroniek in 'Streven' (XIV. 8, Mei 1947, pp. 721-729). Wij zijn gelukkig te kunnen aankondigen, dat het register met de kaarten, in een afzonderlijk derde deeltje uitgegeven, eindelijk ook verschenen zijn.
M. Dierickx
H.C.G.J. van der MANDERE, Het 12-jarig Bestand en de Vrede van Munster. - N.V. Born, Assen, 1947, geb. f. 3.90.
Naar aanleiding van het feit, dat drie eeuwen geleden, op 30 Januari, de onafhankelijkheid van ons land door Spanje werd erkend, is dit werk geschreven. Vooraf gaat een uitvoerige behandeling van de wijze, waarop in 1609 het Bestand werd gesloten. Met grote nauwkeurigheid worden de moeilijkheden, die zich bij de onderhandelingen voordeden, uiteengezet, de tussenkomst van Frankrijk bij het Bestand en de tegenwerking van hetzelfde land bij de Vrede. Het verzet tegen de vrede van Zeeland en Utrecht wordt verklaard, terwijl tenslotte de bepalingen uitvoerig worden besproken. De laatste passus (blz. 173): 'De dertigjarige oorlog door Keizer en Paus begonnen, om het wereldlijk en geestelijk overwicht over de af zonderlijke Staten te behouden, eindigde met beider totale nederlaag: de Paus protesteerde, maar niemand luisterde naar hem', vinden we minder gelukkig. Want de keizer is tot de oorlog gedwongen door de opstand in Boheme. De Paus heeft geen oorlog gevoerd, hoogstens, en terecht, geldelijke bijstand verleend, althans in de aanvang. Dat hij protesteerde tegen de vrede had zijn oorzaak in het willekeurig beschikken over kerkelijke goederen, waarvoor het zijn plicht was op te komen. Zijn vertegenwoordiger Fabius Chigi, te Munster heeft zijn best gedaan de vrede te bevorderen, al is hij er niet in geslaagd een rechtvaardige vrede te verkrijgen.
K.J.D.
| |
| |
H.Ch.G.J. van der MANDERE, Dertig Jaar Wereldstrijd (1914-1945). - N.V. Born, Assen, 1947, 668 pp., geb. f. 16.75.
Reeds in 1945 heeft van der Mandere in het licht gegeven 'Kleine Geschiedenis van den Grooten Oorlog', een uitstekend overzicht van de tweede wereldoorlog. In bovengenoemd werk van bijna 700 bladz. heeft dezelfde schrijver dit verhaal aangevuld met wat er de eerste wereldoorlog inbegrepen vanaf 1914 aan voorafging. De schrijver is uitstekend in zijn stof ingewerkt. Hij heeft niet verzuimd de onthullingen te benutten, die tot nog toe, ook over de pas verlopen jaren zijn verschenen. In dit boek worden veel ongeweten en half-bekende feiten, episoden en bizonderheden vooral van de periode 1939-1945 meegedeeld, die men elders vergeefs zal zoeken. Wie een helder begrip wil krijgen van de gebeurtenissen, die zich vooral tijdens de tweede wereldoorlog hebben afgespeeld, zal met spanning de ontwikkeling volgen van het gekonkel, de grootheidswaanzin, de trouweloosheid en de onderlinge achterdocht der as-mogendheden. Vele illustraties verhogen nog de aantrekkelijkheid van dit vlot geschreven werk. Tegen het eerste hoofdstuk hebben we het bezwaar, dat het veel te ver teruggrijpt, nl. de tijd van Karel V. Met evenveel recht zou het met de Volksverhuizing of nog vroeger kunnen beginnen. Bovendien leidt de beknoptheid, waarin ruim vieren-halve eeuw in 36 blz. worden samengeperst, tot onnauwkeurigheid. Het 'grand dessein' wordt zonder meer aan Hendrik IV in de schoenen geschoven. De parallel tussen Lodewijk XIV en Hitler is verrassend door haar nieuwheid, doch minder aannemelijk dan die, welke tussen Napoleon en Hitler zou kunnen getrokken worden. Dat Willem III met instemming van Paus Innocentius XI zijn schoonvader, Jacob II, van de troon verjoeg, is een bewering van Ranke en Brosch, die echter allang afdoende door Pastor is weerlegd. Dat de Franse Revolutie de traditie van Lodewijk navolgde is evenmin een 'zonderling reflex' als dat Stalin zich een navolger van Petrus de Grote toont. Overigens kunnen we dit boek, al is het
wat duur, sterk aanbevelen.
K.J.D.
Kanunnik J.E. JANSEN O. Praem., Turnhout en de Kempen in het raam der vaderlandsche en Kerkelijke geschiedenis. - Turnhout, Brepols, 1946, 400 p., kunstlederband, Fr. 450.
Met warme bewondering en liefde en met grote kennis van zaken geschreven wil dit boek, waaraan de prachtige stempelband, de keurig aangebrachte titel met tekening, de talrijke en zo verscheiden illustraties en de aangename letter een haast monumentaal karakter verlenen, "een heemkundige synthesis geven, een algemeen beeld van Turnhout in het kader der Kempen, verruimd door een blik op land- en kerkgeschiedenis' (Voorrede). Naast de politieke gebeurtenissen, door den auteur reeds in een vroegere studie uitvoerig behandeld, beslaan de sociale, economische, culturele, folkloristische en godsdienstige factoren nu een aanzienlijke plaats in de uiteenzetting, die jammer genoeg door slordigheden in taal en voorstelling ontsierd wordt.
Ofschoon eerst en vooral van localen aard blijft het werk toch ook voor een ruimeren lezerskring genietbaar en bevat het voor deskundigen menig interessant detail.
J. Andriessen
A. van DIJK O.F.M., Cornelius Musius, een Delftse martelaar van 1572. - Utrecht-Brussel, Het Spectrum, 1947. Serie Batavia sacra, 71 pp., f. 2.85.
Een helder overzicht van de gebeurtenissen van de laatste dagen van deze Nederlandse martelaar. De hoofdconclusie van de schr. is - en door juiste bestudering van de verschillende bronnen maakt hij hiermede een eind aan een lang dispuut - dat deze misdaad niet alleen niet met medeweten, maar zelfs met een latere afkeuring van Willem van Oranje gebeurd is.
P.G.
| |
| |
J. FRANCING, Kruisheer, Geschiedenis van de orde der kruisheren. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1948, (Batavia Sacra Reeks), 102 blz., geb. f. 3.75.
Een overzicht over de geschiedenis van deze echt Nederlandse orde bezaten wij nog niet. Vandaar dat wij P. Francino alvast dankbaar kunnen zijn voor deze eerste schets. Moge ze uitgroeien tot een lijvig boek, waarin naast de uiterlijke kloostergeschiedenis ook de spiritualiteit van de orde en haar geestelijke invloed haar plaats vindt.
P.G.
Dr W. PRICK, Bisschop Nelis, vriend van Brabants katholieken 1736-1798. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1948, (Batavia Sacra Reeks), 108 blz., geb. f. 3.50.
In dit deeltje van de reeks Batavia Sacra wordt de persoon en de betekenis van de laatste Bisschop van Antwerpen behandeld. Zijn bisschopsleven is één strijd geweest, eerst tegen Jozef II, daarna tegen de invallende Fransen. Maar ook veel opbouwend werk heeft hij gedaan op godsdienstig en sociaal gebied en als vriend der verdrukte hollandse katholieken. Enigszins te betreuren is het, dat de held van dit boekje pas in het derde bedrijf - vanaf blz. 47 - optreedt.
P.G.
| |
Varia
Kramers' Frans Woordenboek. Frans-Nederlands, Nederlands-Frans. Bewerkt door Dr F.P.H. Prick van Wely, 18e Dr. - van Goor, s'Gravenhage-Batavia, 1948, 1244 pp.
Dit uitstekende woordeboek is wederom bijgewerkt met gegevens uit de laatste jaren. Geheel nieuw is echter de lijst van onregelmatige en sterke werkwoorden in het Nederlands, iets dat zeker in Noord-, maar vooral in Zuid-Nederland zal worden geapprecieerd.
De uitgave is uitstekend verzorgd wat druk, papier en inbinden betreft, zodat men dit woordenboek niet enkel voor zijn studiejaren aanschaft, maar voor heel zijn leven.
Ch. N.
Kramers' Spaans Woordenboek. Spaans-Nederlands, Nederlands-Spaans. 1e druk, 625 pp. 1948, f. 7.90 bij denzelfden uitgever, is een nieuwe gast in de serie van Kramers' handwoordenboeken.
De omvang is echter kleiner, en hoewel wetenschappelijk geheel verantwoord - het is een uittreksel uit het grote handwoordenboek van van Dam - heeft het niet die standing van zijn collega's uit de serie. Het grote voordeel van deze uitgave is echter, dat het in een door vele liefhebbers van het Spaans gevoelde lacune voorziet. Een normaal voor dagelijks gebruik bestemd Spaans woordenboek bezaten wij nog niet. De uitgave werd verzorgd door H.C. Barrau. Voor het steeds groeiend getal van beoefenaars van het Spaans wijzen wij nog op de volgende uitgaven van van Goor:
D.W.A. van der KEMP, Spaanse spraakkunst voor de handel, 1947, 3e druk, 146 pp.; en de 2e druk van het handige leerboek:
Dr François LOUIS, Se habla español, Paractisch leerboek voor de Spaanse taal. Conversatie en Spraakkunst, 1947, 163 pp.; tenslotte op:
Paula COELLO, La España de hoy, Spaans leesboek voor beginners, 1947, 103 pp.
Ch.N.
CORNELIS WINKLER, Herinneringen. 1855-1941. Autobiografie. - Van Loghum Slaterus' Uitg. Mij, Arnhem, 1947, geb. f. 5.75.
Elke medicus van de huidige generatie heeft heel veel over Winkler gehoord; vooral zij, die in Amsterdam of Utrecht studeerden vonden daar nog de geest en de invloed van Winkler. Want in afwisselend Professoraat heeft hij daar in een 40-jarige arbeidstijd de neurologie (en de psychiatrie), in 1885 nog een zeer
| |
| |
jonge wetenschap, opgebouwd. Als bijna onnavolgbaar-onvermoeid werker heeft hij talloos velen de weg gewezen tot nader onderzoek van de hersenanatomie e.d. Deze Herinneringen, door hemzelf tijdens zijn emeritaat geschreven, en beginnend in zijn vroege jeugd, geven hiervan, en van zijn eigen vorming, een sober relaas, onopgesmukt en toch rijk. Rijk niet het minst door de vele tientallen persoonlijke herinneringen aan allerlei geleerden van zijn tijd, die hij alle door en door kende! De medicus, die ook maar iets voelt voor historie en wetenschap zal door deze Herinneringen geboeid worden als door een roman; het contact van Winkler met Lombroso, Von Monakov, Pawlov en vele anderen doet al die personen leven; bovendien doet zijn eerlijke critiek, o.a. op Freud, weldadig aan.
C.R. Zijerveld arts.
Dr A.C.J. de VRANKRIJKER. Naerdincklant, Gooische studies over: Koptienden, boekweit en bijen, kerken en klooster, wevers-heiligen. - de Kern, Den Haag, 1947, 179 blz. geb. f. 6.50.
Het land van Naarden, of het Gooi, is al eerder het onderwerp geweest van studies van Prof. Enklaar en Dr de Vrankrijker. Men verwachtte toen niet, dat al betrekkelijk gauw een aanvullende studie het licht zou zien, daar de stof vrijwel uitgeput was. Onder de oorlog is echter onverwacht het koptienden archief opgedoken. Het is vlot geschreven en bevat veel wetenswaardigs voor de belangstellende in geschiedenis en heemkunde. Talrijke foto's, vignetten en een kaart verhogen de waarde van het werk.
C. Kock
Het Amsterdamse bos, van cultuursteppe tot bospark. Samengesteld door de Ned. Natuurhist. Vereniging, afd. Amsterdam en de Ned. Jeugdbond voor Natuurstudie, distr. Amsterdam, met een voorwoord door Burgemeester Mr A.G. d'Ailly. - Breughel. Amsterdam, 172 blz., 1947, geb. f. 4.40.
Ten tijde van werkloosheid begonnen, beantwoordt het Amsterdamse bos toch aan een zeer grote behoefte, immers geheel Nederland, maar zeker de omgeving van Amsterdam is zeer arm aan recreatiegrond en natuurschoon. Het bosplan wil nu bewijzen dat het ook anders kan. Het wil tevens de stadsmensen weer dichter bij de natuur brengen en hen opvoeden tot natuurgenieters en allereerst hen leren de natuur, de bomen en de vogels te respecteren. Dit boek dat onder de algemene leiding van D. de Jonge is samengesteld, wil een handleiding zijn bij de kennismaking van dit bosplan. De redacteur is er in geslaagd de bedoeling van de bosplangedachte duidelijk uiteen te zetten, terwijl een krans van medewerkers op dit gebied van flora en fauna, het boek tot een gids voor de natuurliefhebbers maken. Keurige foto's en tekeningen verluchten het boek. Een kaart geeft algemene trekken van het bos en zijn omgeving.
C. Kock
F.M. GESCHER, Naar de uiteinden der aarde, per slede en door de lucht. Een halve eeuw Pool-ontdekkingen. - Dekker en van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1947, 332 blz., geb. f. 8.90.
De schrijver heeft reeds meerdere boeken voor de aardrijkskunde geschreven en ook het onderhavige werk getuigt van de vakman, die zijn gegevens op de juiste wijze weet te schiften en rangschikken. Een boek, dat een overzicht geeft van de onderzoekingsreizen naar de beide polen, was in Nederland nog niet verschenen en bijzonder worden hier naar voren gebracht het Nederlandse aandeel in de ontdekking door de tochten van Heemskerk en Barends tot die van Sjef van Dongen. Ook de walvisvangst in de zeeën van het hoge Noorden en Zuiden, heeft de voordelen ondervonden van het openleggen van de 'uiteinden der aarde'.
De schrijver weet heel goed de spanning in de verhalen tot zijn recht te doen komen en ook het foto-materiaal maken het tot een boek dat op onze jongensbibliotheken uitstekend op zijn plaats is.
C. Kock
|
|