Er waren, zoals een beeldstatistiek en een grote kaart van Nederland ons leert, slechts enkele bizondere gymnasia, die het waagden voor het staatsexamen op te leiden. De wet op het M.O. van Thorbecke, in 1863 tot stand gekomen, mocht zo goed als geen instemming vinden onder de katholieken. Ofschoon dit wantrouwen uit de toenmalige toestanden verklaarbaar is, heeft 'Kerkrade', zoals de statistiek zegt, het aangedurfd al spoedig een 3-jarige H.B.S. op te richten, die in 1872 in een H.B.S. met 5-jarige cursus is omgezet. Dit is de eerste katholieke H.B.S. in Nederland, opgericht door de Directeur van Rolduc, Everts. Zo ging het afgelegen Rolduc zijn leerlingen trekken uit alle delen van het land en verkreeg het zijn nationale betekenis.
Dezelfde statistiek leert ons, dat het voorbeeld van Rolduc vooreerst geen navolging vond. De achterdocht tegen de opvoedkundige waarde ener H.B.S. - er werd zelfs van de preekstoel tegen gewaarschuwd, - verminderde niet. Sommigen waren van mening, dat deze studierichting ten dode was opgeschreven. Toen echter de feiten anders uitwezen, en katholieke ouders klaagden, dat zij voor hun kinderen uit de middenstand geen voldoende opleiding in katholiek milieu konden vinden, hebben de Jezuïeten eindelijk Rolduc's voorbeeld gevolgd en stichtten zij te Nijmegen in 1900, de tweede katholieke H.B.S. van het land. Op de tabellen vinden we dit aangegeven. Dan schijnt het hek van de dam. Want daarna, grotendeels door de bemoeinissen van Dr Moller, verrijzen links en rechts H.B.S. en Lycea, die volgens een andere tabel, slechts 4% der gezamenlijke leerlingen der middelbare scholen opvangen. Op dit gebied valt dus nog een grote achterstand in te halen.
Men verlieze echter daarbij niet uit het oog, dat vele jongens gaan studeren op seminaries en congregatiescholen en dat men deze, wat het cultuurpeil der Nederlandse katholieke bevolking betreft, niet mag uitschakelen.
Er is een statistiek aanwezig, die we met een zekere achterdocht hebben bekeken. Het is die, waarop in procenten staat uitgedrukt, hoeveel leden van religieuze of seculiere gemeenschappen uit bepaalde kringen: arbeiderstand, middelstand, hogere stand en intellectuele stand (?) voortkomen. Een absoluut getal zou ons meer aanspreken, omdat het een objectieve weergave zou zijn van de verhoudingen. Bovendien zal het de statistici - zeker in een grotere gemeenschap - niet makkelijk gevallen zijn, van elk der levende leden na te gaan uit welk milieu hij afkomstig is en hem in de aangegeven categorie op de juiste wijze in te delen. De grenzen tussen de verschillende standen - ook van de intellectuele - vervagen bij hun uiteinden.
De statistiek kan van waarde zijn, om te controleren in welke milieu's de priesterroepingen voor- of achteruit gaan, maar dan dient zij uiterst nauwkeurig te zijn. Voor de waardeschatting der geestelijke gemeenschappen is zij onverschillig, want de beste en de eerste apostelen kwamen bijna allen uit de arbeidersstand en de Amerikaanse bisschoppen gaan er groot op, dat zij in proletariërs-kringen geboortig zijn.
Dit zijn enkele indrukken, die we bij een bezoek aan 'Schoolstad' hebben opgedaan. De Franse katholieken, die te Parijs deze tentoonstelling geheel of gedeeltelijk hebben bewonderd, sloegen de handen in elkaar over hetgeen de katholieken in Nederland hebben tot stand gebracht, De niet-katholieken, die in de Hout-