Kroniek
Materialisme?
In het maandblad Debat, dat zich aandient als een 'Vrije tribuun voor problemen van onze tijd', maar waarin voornamelijk kommunistische stemmen zich laten horen, publiceert L. Flam (3e jg.n.1.) een bijdrage getiteld: 'Met het Materialisme begon de Philosophie'. De schrijver wil bewijzen, dat al de philosophische denkers vóór Sokrates en Platoon, de zgn. vóórsokratici, materialisten waren en als dusdanig voorlopers van het dialectisch materialisme. Enkele fragmenten van de Ionische wijsgeren (Thales, Anaximandros, Anaximenes), van de philosophen van het zijnde (Parmenides en de Eleaten) en van het worden (Herakleitos), van de Pythagoreeërs, van Empedokles en Anaxagoras, tenslotte van den atomist Demokritos worden als doorslaggevende argumenten aangevoerd.
Wie enigszins vertrouwd is met de talrijke fragmenten, die van de vóórsokratici zijn overgebleven, met de kommentaren van de latere Griekse schrijvers, en met de moderne literatuur over dit onderwerp, zal zich afvragen, hoe men deze reeks denkers materialisten kan noemen. Van af Thales, die naast zijn beroemd 'alles is water', ook het 'alles is vol goden' uitsprak, tot aan Demokritos, die alles uit atomen liet ontstaan, maar tevens de lucht met een onbepaald aantal weldoende of kwaadwillige geesten bevolkte, zien we geheel de vóórsokratische philosophie doordrongen met de idee van het 'goddelijke'.
Dat de voorsokratici hun wijsgerig denken voornamelijk vestigden op de natuur, is waar. Maar daarom waren zij nog geen materialisten. De natuur, was voor hen en is voor de Grieken steeds gebleven iets goddelijks, hetzij een geest haar bezielde, hetzij een eeuwig, onveranderlijk en bewust beginsel als oorzaak van de orde en de schoonheid van de natuur werd verondersteld. Dat zij daarbij dien geest zich nog vrij stoffelijk voorstelden, als een subtiel vuur, als een onzichtbare luchtkegel, sluit niet uit, dat zij achter de zichtbare, tastbare phenomenen naar een metaphysisch beginsel zochten. Al de metaphysische begrippen, die in de latere grote philosophische systemen van de Grieken als hoekpijlers werden ingebouwd: de 'logos', de geest ('Nous'), het zijnde, het denken, werden in de vóórsokratische periode gevormd. En men doet aan het historisch perspectief geweld aan, wanneer men een breuk wil zien tussen de a 'idealistische' philosophieën van Platoon en Aristoteles en de 'materialistische' van de vóórsokratici. Heel de Griekse heidense wijsbegeerte, van af Thales (ca. 600 v.C.) tot aan de sluiting door Keizer Justinianus van de laatste philosophische scholen van Athene (529 n.C.) wordt gedragen door de idee van het goddelijke, waarvan de stoffelijke zichtbare natuur maar een verschijning is. Het lag in den aard zelf van de Grieken de natuur als iets goddelijks te beschouwen; tot een juist inzicht in de verhouding tussen God en de natuur zijn ze echter nimmer gekomen.
Dit kenmerk van den Grieksen