Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 851]
| |
Het Indie-Beleid III
| |
[pagina 852]
| |
Christison in Batavia landde, tot November 1946 toen de overeenkomst van Linggadjati geparafeerd werd - en ook daarna nog - met de grootst mogelijke duidelijkheid gebleken. Onmiddellijk toen Christison voet aan wal zette, deelde hij openlijk mede - uiteraard op last van zijne Regering - dat hij Nederlanders en Republikeinen bijeen wenste te brengen voor onderhandelingen en onderlinge besprekingen. Toen er kort daarna moeilijkheden dreigden, stuurde de Britse Regering een man naar Indië, van wien zij zelf verklaarde, dat hij door haar als een harer beste diplomaten werd beschouwd: Lord Inverchapel, wederom met geen ander doel dan voortzetting der besprekingen, welke dreigden vast te lopen, te bevorderen. En ten derde male werd, toen de Commisie-Generaal naar Indië vertrok, wederom een ervaren Engelse diplomaat, Lord Killearn met een kleine staf, waaronder een der scherpste breinen der Engelse diplomatie, Mr Wright, die nu een belangrijke functie aan het Foreign Office bekleedt, naar Batavia gezonden, om beide partijen tot elkaar te brengen. Groot-Brittannië hechtte dus een zeer kennelijk en zeer uitzonderlijk gewicht aan het voeren van besprekingen tussen de Nederlanders en vertegenwoordigers van de Republiek Indonesia. Over de Britse politiek, welke tot deze houding leidde, zijn uitvoerige beschouwingen mogelijk en die kunnen zéér belangrijk en belangwekkend zijn; de Nederlandse Regering stond hier voor een feit, dat zij zeker in die periode niet kon veranderen. Kan men nu in gemoede menen, dat Groot-Brittannië, indien de Nederlandse Regering constant zou geweigerd hebben op zijn aandrang tot het voeren van besprekingen in te gaan, hierop in het geheel niet zou hebben gereageerd?Ga naar voetnoot1. Zelfs nu, nu wij wel onderhandeld hebben, menen velen in Nederland reden tot klacht te hebben over de wijze van optreden der Britten bij de ontwapening der Japanners, de bescherming der Nederlanders enz. Maar ten slotte hebben de Britten dan toch Batavia, Soerabaya, Bandoeng, Semarang, Medan, Padang en Palembang met hunne troepen bezet en met name in Soerabaya nog hard moeten vechten ook, voordat er van een noemenswaardige Nederlandse macht in Indonesië zelfs maar sprake was. Meent men werkelijk, dat de Britten, die aangekondigd hadden alleen Batavia en Soerabaya te zullen bezetten, meer dan dat zouden gedaan hebben, indien onzerzijds botweg hun uitnodiging tot onderhandelen ware afgewezen? Er is echter veel meer dan dat. Wij waren voor alle onderdelen van onze bewapening, voor alle troepen en materiaalvervoer, voor de benzine onzer vliegtuigen en de olie onzer motorschepen, ja voor de aanvoer zelfs van levensmiddelen voor de blanke burgerbevolking in de bezette steden geheel op de Engelse welwillendheid aangewezen. Onze schepen zaten nog in de inter-geallieerde scheepvaartpool en het was van geallieerde zijde een welwillendheid, als zij schepen uit die pool niet bestemde voor de demobilisatie van de naar huis snakkende Engelse en Amerikaanse jongens maar voor aanvoer van onze troepen en ons van hen overgenomen materiaal naar Indonesië. | |
[pagina 853]
| |
Over Amerika nader. Maar het leeuwendeel van alle onderdelen onzer legeruitrusting in Indonesië hebben we van Groot-Brittannië ontvangen. Londen had dan ook allerminst opzienbarende maatregelen behoeven te treffen, om, bij weigering tot het voeren van besprekingen, toebereidselen tot het 'herstel van rust en orde' in Indonesië onzerzijds totaal en voorgoed onmogelijk te maken. Het had alleen maar dingen, waartoe het in geen enkel opzicht verplicht was, behoeven na te laten. Maar Amerika dan? Toen in 1945 de eerste berichten over de Indonesische nationale beweging en de houding van Nederland daartegenover tot Amerika doordrongen, was de reactie daarop zo fel, dat onze daar in opleiding zijnde, mariniersbrigade gedwongen werd heen te gaan om het in parlementaire termen te zeggen. Er is zelfs in de vertegenwoordigende lichamen de eis gesteld, dat hun de Amerikaanse wapens zouden worden afgenomen, onderscheidenlijk, dat de Amerikaanse kentekenen daarop zouden worden verwijderd. In die eerste periode, welke ongeveer tot het paraferen van de overeenkomst van Linggadjati heeft geduurd, was ook de stemming van het State Department zeer ongunstig voor Nederland. De ervaringen van Marshall in het Verre Oosten; de constante voorlichting door den ervaren Amerikaansen Consul-generaal in Batavia, Walter Foote, verstrekt; doch bovenal de overeenkomst van Linggadjati en later de gebeurtenissen in India na het vertrek van de Engelsen vandaar hebben die hoogst ongunstige stemming doen kenteren. Doch de publieke opinie in de V.S. is nog altijd even wantrouwig en ongunstig te onzen opzichte. Dat is nog pas gebleken ter gelegenheid van de nu bijna berucht geworden persconferentie, welke de C.G.D. te Lake Success heeft gegeven. Daar waren rond dertig vertegenwoordigers van de Amerikaanse pers aanwezig; en alle zonder uitzondering waren in de Indonesische kwestie anti-Nederlands gezind. Dit is te merkwaardiger, omdat voor het overige Nederland zich over het algemeen in de sympathie der Amerikanen mag verheugen. De ondergrond hiervan moet gezocht worden in de wordingsgeschiedenis der V.S. De Verenigde Staten waren vroeger een Engelse kolonie; en eerst in 1783 na bloedigen strijd met de Engelse legers werd de Engelse Regering gedwongen de onafhankelijkheid dezer gebieden te erkennen, en daarna heeft het nog tot 1857 geduurd tot ongeveer alle thans tot de Confederatie behorende Staten in het huidige geheel waren opgenomen. Enige zijn pas in de allerlaatste jaren gevolgd. Van het begin van den opstand tegen Engeland af tot nu toe is elke Amerikaan opgegroeid en stelselmatig opgevoed in een diepen afkeer van elke koloniale afhankelijkheid en een hartstochtelijke liefde tot politieke vrijheid. Er heerst ook een door velen wellicht min of meer naïef geacht geloof, dat men een natie slechts hare vrijheid behoeft te geven, om te voren niet vermoede krachten in haar los te slaan. Zijn de V.S. niet in ander half eeuw tijds tot de leidende wereldmacht geworden onder het regiem der vrijheid? Het maakt daarbij weinig of geen indruk, als gewezen wordt op het gebrek aan krachten en bestuurservaring en wie weet wat al meer bij een koloniaal volk. De Amerikanen weten, dat het in hun land aanvankelijk ook zo geweest is. Dickens schetste de Amerikaanse toestanden niet onjuist in zijn Martin Chuzzlewit; en van de eerste periode na de afschudding van het Britse juk getuigt de Amerikaanse geschiedschrijver | |
[pagina 854]
| |
Alexander Johnston zelfs: 'Society in this period of transition exhibited so many repulsive features, as almost to cause the stoutest hearts to despair'. Dit verleden en dit geloof zijn de dieper liggende redenen, waarom de Amerikaanse publieke opinie welhaast hermetisch gesloten blijft voor welke betogen dan ook ten gunste van welken vorm van koloniale afhankelijkheid dan ook. Nu is er geen land, waar de Regeringsinstanties zo gevoelig zijn voor de publieke opinie als juist Amerika. En er is geen twijfel aan mogelijk of zelfs een van inzicht ietwat gewijzigd State Department kan er niet aan denken in koloniale aangelegenheden of, juister gezegd, door de Amerikaanse publieke opinie koloniaal geachte aangelegenheden iets te doen, wat tegen die publieke opinie ingaat. En men bedenke: voor de voeding van ons land, voor onzen financiëlen en economischen wederopbouw waren wij vrijwel geheel van de Verenigde Staten afhankelijk. Ik herhaal wederom: dit was een feitelijk gegeven. Ook hier ware het weer mogelijk zich op een zijpad te begeven en de vraag te gaan onderzoeken, waarom er dan niet voor gezorgd is de Amerikaanse publieke opinie beter voor te lichten. Ik zal ook hier de zeer sterke verleiding daartoe weerstaan; ik beperk mij slechts tot deze opmerking: Indien het mogelijk zou geweest zijn de Amerikaanse openbare mening op dit punt zodanig te beïnvloeden, dat ze zich te onzen gunste zou hebben gekeerd - hoe ik persoonlijk hierover denk, blijkt genoegzaam uit het bovenstaande - dan had dit moeten geschieden in de periode na de rede van H.M. de Koningin op 6 December 1942. Ook deze rede werd uiteraard gehouden om de Verenigde Staten, die zelfs op Groot Brittannië zwaren druk uitoefenden ten aanzien van Brits Indië - over Roosevelts gevoelens ten opzichte van het koloniaal systeem zijn in allerlei gedenkschriften overduidelijke gegevens te vinden - gerust te stellen ten aanzien van de Nederlandse voornemens. Daaruit blijkt, dat de Nederlandse Regering in Londen deze noodzakelijkheid zeer wel inzag. Indien er nu op dit gebied tekortkomingen te verwijten zijn, dan zou zulks aan haar adres, met name aan het adres van den heer Gerbrandy moeten geschieden. Ten slotte: de U.N.O. Is het eigenlijk wel nodig veel woorden te wijden aan de vraag, hoe de houding van de U.N.O. zou geweest zijn? Thans, nu we wel onderhandeld hebben, nu Linggadjati bereikt werd, zelfs thans hadden we in de Indonesische aangelegenheden weinig medestanders in de U.N.O. In de Veiligheidsraad konden we nu althans een zekere mate van steun ontvangen van België, Frankrijk, Groot-Brittannië, de V.S. van N.A., Canada, en nu en dan aarzelend en onzeker, zelfs van China. Daaraan hebben we het te danken gehad, dat het in de U.N.O. niet slechter voor ons is gelopen dan het gelopen is. Bij weigering om te onderhandelen zouden China, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten zeker tegen ons zijn geweest; op Canada's steun had men allerminst kunnen rekenen, en er is zelfs reden om te twijfelen of Frankrijk, dat ten slotte ook zeer langdurige onderhandelingen met Viet-Nam heeft gevoerd en daar het uiterste geduld heeft betracht alvorens tot militaire middelen zijn toevlucht te nemen, aan onze zijde zou hebben gestaan. In de Assemblée zelf van de U.N.O. waren de verhoudingen voor ons nog veel ongunstiger. | |
[pagina 855]
| |
Daar kon de Republiek op den onvoorwaardelijken steun rekenen van Sovjet-Rusland en zijn satelliet staten, India, de Arabische Staten, Egypte, Australië en van alle Zuid en Midden-Amerikaanse Staten. Deze laatste hebben het koloniale juk nog veel langer gevoeld dan bij de V.S. van N.A. het geval is; zij staan zo mogelijk nog scherper afwijzend tegenover welke koloniale verhouding dan ook. Daaruit alleen is het verklaarbaar dat een afgevaardigde van een Staat als Columbia zich zo verbeten, telkens weer opnieuw, tegen het Nederlandse standpunt keerde, zelfs na de herhaalde verklaringen onzer Regering, dat zij zich aan de beginselen van Linggadjati zou houden. Uit het voorafgaande kan met zekerheid worden afgeleid, dat een Nederlandse weigering van meet af tot het voeren van besprekingen met vertegenwoordigers van de Republiek Indonesia tot wereldreacties zou hebben geleid, welke ons volkomen en hoogstwaarschijnlijk voorgoed zouden hebben belet in Indonesia 'rust en orde te herstellen'. | |
In de republiek Indonesia zelf.Het eerste wat men hierbij heeft te bedenken, is wel, dat bij weigering van meet af en bij het zien van onze toebereidselen alle leiders van de Republiek in de hoogste alarmpositie zouden zijn komen te verkeren. Onmiddellijk zou met die eendracht, welke een gemeenschappelijk erkend gevaar wekt, alles in het werk zijn gesteld om de militaire macht zo hoog mogelijk op te voeren. Op veel grotere schaal dan thans het geval is geweest zouden getrainde Japanse vechtssoldaten en officieren in het Republikeinse leger opgenomen zijn. Getracht zou zijn wapens aan te kopen en militaire leiders te recruteren in India, de Arabische landen en Australië, wellicht zelfs wapenvoorraden over te nemen van Amerika en Engeland. Bij de stemmig welke in al deze landen bestond, zou zulk een pogen waarschijnlijk onverwachte successen hebben geboekt. Ook de stemming onder de Republikeinse militairen zelf zou veel verbetener zijn geworden. Men moet niet vergeten, dat thans, nu er wel onderhandeld werd, de aanvankelijk zeer felle gezindheid van vele Republikeinse soldaten, die door de Japanners waren opgeleid, sterk begon te verflauwen. Na de parafering van Linggadjati hebben de Republikeinse militaire bevelhebbers zeer grote moeite gehad om hunne troepen onder de wapenen te houden. Er was een stemming onder hun troepen: nu is er vrede en kunnen we naar huis gaan. Ook na het bestand was dit reeds het geval. De voor ons onaangename maatregelen van het opdringen naar de demarcatielijnen e.d.m. moeten zelfs voor een goed deel worden toegeschreven aan de noodzakelijkheid waarvoor de Republikeinse militaire bevelhebbers zich zagen geplaatst hun troepen het besef bij te brengen, dat het nog niet uit was. Al hun legerorders uit die periode wijzen daarop. Men kan er dan ook wel zeker van zijn, dat wij op een veel feller, beter georganiseerd en beter bewapend verzet zouden zijn gestoten. Maar dit niet alleen: de politiek der verschroeide aarde, welke nu reeds een schade van tientallen millioenen, zo niet veel meer nog, heeft aangericht, zou dan op veel langere termijn zijn voorbereid geworden en een nog veel erger verwoest land in onze handen hebben gelaten. En in dat verwoeste | |
[pagina 856]
| |
land zou misschien niet een geheel volk - ofschoon wij ook ten deze niet te optimistisch mogen zijn, zoals blijkt uit het feit dat de Nederlandse legerleiding in Maart 1942 niet tot een guerilla tegen de Japanners durfde overgaan, omdat zij overtuigd was, dat de bevolking zich tegen ons zou keren - maar zou zeker het meest vitale deel van dat volk in wrok en haat zich tegen ons hebben gekeerd. Wat dit betekent, blijkt wel hieruit, dat zelfs nu, nu alle waarnemers constateerden en constateren, dat er géén haat tegen de Nederlanders bestaat, na de politie-actie in de door ons bezette gebieden een niet te onderschatten aantal moorden op planters (die niettemin thans steeds gewapend zijn) en andere Nederlanders werd gepleegd. Met de zekere militaire, nationale en internationale gevolgen van een weigering tot onderhandelen dan na herstel van rust en orde voor ogen, en het maximale resultaat overwegend, dat door zulk een houding - indien ze ons zou zijn toegestaan, wat zeker niet het geval zou geweest zijn - had kunnen worden bereikt, bleef er voor de Nederlandse Regering geen andere keuze over dan besprekingen met de Republiek aan te knopen. | |
De morele zijde van het probleemWat tot nu toe gezegd werd gaat buiten alle morele overwegingen om. Het waren alle zuiver verstandelijke overwegingen, welke zelfs zouden moeten gelden voor eenieder, die de betekenis en geldigheid van morele normen voor de beslissingen van staatkundigen aard ontkent. Voor wie er zo over denkt, gelden de nu volgende overwegingen, welke voor mij zelfs een hogere geldigheid hebben dan de louter verstandelijke, uiteraard niet. Voor mij zouden ze gelden, ook als de feitelijke toestand, waarin Nederland in het Indonesische probleem verkeerde, anders en gunstiger ware geweest op het ogenblik, dat wij de macht hadden om Java en een deel van Sumatra te bezetten, d.w.z. de hoofdplaatsen en strategische knooppunten in onze handen te brengen. Dit was, zoals ik reeds zeide, omstreeks Maart 1947 het geval. Er waren toen echter meer dan anderhalf jaar verlopen sedert de uitroeping van de Republiek Indonesia. Op het ogenblik van die uitroeping zou het algemeen welzijn èn van het Nederlandse èn van de Indonesische volken gediend zijn geworden door de snelle onderdrukking, indien dit mogelijk ware geweest, van het opkomende verzet tegen het wettig gezag met daarna ruimhartige tegemoetkoming aan de aspiraties der nationale beweging. In Maart 1947 was de situatie totaal veranderd. En de vraag, of ook toen nog, in die totaal veranderde omstandigheden, het algemeen welzijn der beide volken gediend zou zijn geweest met een poging tot herstel van het Nederlandse gezag met geweld - dat is de vraag naar het moreel toelaatbare - moest toen ontkennend worden beantwoord, zolang er nog enige mogelijkheid aanwezig was om met andere middelen het beoogde doel: behoud van den band tussen Nederland en Indonesië, te bereiken. Tot de voorzienbare gevolgen nu van een gewelddadige poging tot herstel van het Nederlandse Gezag behoorden niet alleen de guerilla, maar ook de verschroeide aardepolitiek en de onvermijdelijkheid van contra-terreur tegen de terreur. | |
[pagina 857]
| |
Wat de guerilla aangaat: de Commissie-Generaal wist met volstrekte zekerheid - hoe die verkregen werd, kan thans niet en ook voorlopig niet openlijk worden medegedeeld - dat de Republikeinse troepen, bij een eventuele militaire actie onzerzijds, geen openlijke strijd zouden wagen doch alles zouden zetten op voortdurende aanvallen tegen onze verbindingslijnen. Dit betekende een wijze van strijdvoeren, waarop vooral onze Nederlandse troepen niet berekend waren en die door dagelijks kleine verliezen op den duur toch tot zware verliezen zou lijden. Later is door de feiten bevestigd, dat deze voorwetenschap der Commisie-Generaal juist was. Er is toch door de oppositie pers steeds steen en been geklaagd over de vermindering van het moreel der troepen, over hun neerslachtigheid tegenover deze methode van strijdvoeren. En dit alles is geweten aan het feit, dat nagelaten werd naar Djocja op te rukken. Daarover komen we nader te spreken. Voor het ogenblik worde volstaan met de verzekering, dat de mening, als zou aan deze strijdwijze een einde zijn gekomen, indien maar Djocja bezet zou zijn geworden, een illusie is. Het gevolg zou slechts geweest zijn, dat dezelfde strijdwijze zich over een dubbel zo groot gebied zou hebben uitgestrekt als nu het geval is geweest; dat daaraan een veelvoud zou hebben deelgenomen van de 29.000 man, welke er nu van Republikeinse zijde bij betrokken zijn geweest; dat de strijd dan zou zijn uitgebreid tot het meest fanatieke deel van de Republiek, het eigenlijke Javaanse land; en dat onze troepen dan dubbel zo lange verbindingslijnen te bewaken zouden hebben gekregen als nu het geval was. Naast de zekerheid van een langdurige guerilla en onophoudelijke aanvallen op onze verbindingslijnen, had de Commissie-Generaal eveneens de volstrekte zekerheid, dat de verschroeide aarde politiek onverbiddelijk zou worden toegepast. Ook dit is door de feiten bevestigd, al heeft de bijzonder snelle opmars der Nederlandse troepen bij de politie-actie dan ook een aantal objecten, welker vernieling was voorgenomen, kunnen redden. Naarmate echter in Midden-Java meer tijd beschikbaar was, zou daar ook nóg meer dan nu het geval was, vernield zijn geworden. Tenslotte de met zekerheid voorzienbare noodzakelijkheid van contraterreur tegen de terreur. In Nederland heeft men van deze uitermate jammerlijke zijde van het probleem welhaast geen begrip. Ik heb reeds eerder gezegd, dat indien men al mocht zeggen, dat er in de Republiek 'rust en orde heersten', hierbij een uitzondering moest worden gemaakt voor den toestand rond de demarcatielijnen. Daar deed zich inderdaad het verschijnsel van de terreur voor. Om het te begrijpen, verplaatse de Nederlander zich in den tijd der Duitse bezetting; toen zijn door de ondergrondse beweging meer dan eens boerderijen leeggeplunderd van boeren, die weigerden deze beweging met voedingsmiddelen te steunen. En lieden, die Duitse sympathieën vertoonden, ontvingen wel eens briefjes, waarin zij gewaarschuwd werden voor wat hun te wachten stond. En tegen verraders werden vaak afdoende maatregelen genomen. Welnu: de Republikeinse troepen gaan van de stelling uit, dat in den 'vrijheidsstrijd' dien zij tegen de Nederlanders menen te voeren, ieder Indonesiër aan hunne zijde behoort te staan. Wie dit niet doet, is een verrader en moet op dienovereenkomstige wijze behandeld worden. Desa- | |
[pagina 858]
| |
lieden moeten de vrijheidsstrijders helpen. Zij moeten hun van levensmiddelen en al het nodige voorzien. Ze moeten hen, als de Nederlanders komen, in hun midden als desaleden opnemen, hun wapens verbergen enz. enz. Doen ze dit niet, of nemen ze een welwillende houding aan tegenover de Nederlanders, dan behoren ook zij tot de verraders van de nationale zaak en worden represailles tegen hen getroffen. Langs de demarcatielijnen hebben de Nederlandse troepen de gevolgen van deze opvatting voor dorpshoofden, desabewoners, ja, voor ganse desa's telkens weer opnieuw kunnen vaststellen, met name in het patrouillegebied. In het eenmaal bezette gebied kan over het algemeen voldoende bescherming worden verleend. Ontbrandt echter de guerilla langs de volle lengte der verbindingslijnen, dan worden de gevolgen van deze terreur uitermate bedenkelijk. Want een dergelijke terreur kan alléén met contraterreur worden bestreden. Indien desa's op de verbindingslijnen uit vrees voor de terreur der Republikeinse troepen of zelfs uit overtuiging den tegenstander helpen, dan wordt het een zaak van leven en dood en van de veiligheid der troepen hieraan een einde te maken. Daar het volslagen onmogelijk is de ongeveer 40.000 desa's alleen op Java bijv. alle geregeld bezet te houden, blijft er geen andere mogelijkheid over dan te zorgen, dat overal waar geen veiligheid kan gewaarborgd worden de desa-bewoners nog banger zijn voor de Nederlandse dan voor de Republikeinse troepen. Hiertoe bestaat geen ander middel dan een zekere contra-terreur. Men heeft zich in Nederland zeer verontrust betoond over het optreden van Nederlandse troepen in Zuid-Celebes, waarnaar een onderzoek gaande zou zijn. Hier zoeke men den ondergrond, de dwingende reden tot zulk een optreden. Het behoeft wel geen betoog, hoe zulk een strijd den haat tussen de beide volken zou doen opvlammen. Welnu: als men al deze onvermijdelijke gevolgen van een poging tot gewelddadig herstel van het Nederlandse gezag alvorens met de nationale beweging te praten overweegt, zelfs zonder met alle andere gevolgen rekening te houden, welke zeker zouden zijn ingetreden, als men daarbij bedenkt dat de Indonesische volken jarenlang stelselmatig door de Japanners tegen ons waren opgehitst en dat er in het verleden redenen te over waren, om deze revolutie slechts in geringe mate een uiting te achten van dé revolutie; als men verder overweegt dat ons gezag over Indonesië tot taak had zichzelf overbodig te maken, dan kan men niet anders dan tot de conclusie komen, dat het algemeen welzijn der beide volken Nederlanders en Indonesiërs, gebiedend voorschreef, dat dus de moraal ook eiste, tot het alleruiterste toe alle pogingen aan te wenden om met andere middelen, d.w.z. door overtuigen en onderhandelen, te trachten tot een oplossing te geraken. Dit klemt te meer omdat ondanks alles - en dit mag het loon worden geacht voor het zeer vele goede, dat Nederland en de Nederlanders aan Indonesië hebben gebracht - er toch geen haat tegen Nederland bestond. De Engelsen, met Lord Killearn voorop, die in hun India wel degelijk werden gehaat, hebben dit met grote verbazing moeten constateren; en ook in den allerlaatsten tijd werd het weer vastgesteld door de Oost-Indonesische delegatie, welke Djocja bezocht. Dit ontbreken van haat wettigde de verwachting, dat het door bespre- | |
[pagina 859]
| |
kingen zou moeten gelukken tot elkaar te komen, mits onzerzijds oprecht bedoeld werd de beloften der Koninklijke rede van 6 December 1942 uit te voeren. Voor mij stond de morele plicht daartoe dan ook buiten twijfel, alsmede, dat welke vorm dan ook van militair optreden nooit anders dan in den vollen en striksten zin des woords, ultimum remedium mocht zijn, uitsluitend in aanmerking komend voor het geval, dat het overeengekomene niet zou worden uitgevoerd. | |
De onderhandelingenNa alles wat hierover gezegd werd, kan het aan geen redelijken twijfel onderhevig zijn, of de Nederlandse Regering handelde verstandig en naar plicht, toen zij besloot met de leiders der nationale beweging in Indonesië te gaan praten. Over het eerste deel dezer besprekingen zal ik zeer weinig zeggen, omdat ik daaraan persoonlijk geen deel heb gehad. Ik had toen tegen de Regeringshouding en meer nog tegen die van de P.v.d.A deze vier hoofdbezwaren: 1. Dat de 'nationale beweging' werd overschat in dezen zin, dat zij op zich voldoende rechtvaardiging zou zijn óók voor den opstand tegen het Nederlandse, wettige gezag; 2. Dat, op grond van een bepaalde interpretatie van het zelfbeschikkingsrecht der volken, welke m.i. het beginsel der volkssouvereiniteit zeer benaderde zo niet erkende, de beslissing over het al of niet behoud van den band tussen Indië en Nederland, op zeer korten termijn, in de handen van 'het volk' van Indonesië werd gelegd. De zgn 'tijdbom' onder het verband tussen Nederland en Indonesië, welke tot een voortdurende agitatie tegen Nederland in Indonesië moest leiden; 3. De verklaring der Regering, dat zij nooit met Soekarno zou willen onderhandelen, gevolgd door het tóch onderhandelen met hem; ofwel deze verklaring had niet moeten worden gedaan, ofwel men had er zich aan moeten houden. Achteraf gezien kan men zeggen: de verklaring had nooit moeten worden gedaan. Ook hier werd weer bevestigd: In politics never say 'never'! 4. De al te sterke klemtoon, welke bij de besprekingen werd gelegd op de vertegenwoordigers der Republiek en de te geringe aandacht voor de buitengewesten. Maar tegen het feit, dat besprekingen zouden worden gehouden ook met de Republiek heb ik nooit bezwaar gemaakt. Integendeel, ten deze heb ik mij zelfs uitdrukkelijk van den Heer Schouten gedistancieerd. |
|