Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 826]
| |
Het onbegrepen Spanje
| |
[pagina 827]
| |
standelijke ontoereikendheid van velen, om dat volk in zijn ware gedaante te zien. Het is voor een vreemdeling niet gemakkelijk in de mentaliteit van den Spanjaard door te dringen. De Spanjaarden zelf laten u voortdurend horen: 'de hele geschiedenis door zijn wij de miskenden, de vervolgden geweest', en dan pakken zij uit met de 'leyenda negra', de 'zwarte legende', die vijandige historici om hun meest beminden koning Filips II hebben geweven. Neen, zij zelf vinden het min of meer natuurlijk, dat zij nu weer door de andere volkeren niet begrepen worden. Laten wij toch een eerlijke poging wagen, om de psyche van het Spaanse volk, zijn temperament en karakter, zijn eigen aard en eigen streven althans enigszins te realiseren. Dan zullen wij ook in staat zijn over den huidigen toestand in Spanje een rechtvaardig oordeel te vellen.Ga naar voetnoot1. | |
I. Het Spaans karakterEvenmin als men in België spreekt van de Belgische taal, spreekt men in Spanje van de Spaanse taal. Onder de verscheidene gesproken talen is het Kastiliaans de enige officiële taal. Het Katalaans staat even ver van het Kastiliaans als het Portugees; evenals dit heeft het een betrekkelijk rijke literatuur; vroeger werden vele boeken, zes, zeven kranten en verscheidene tijdschriften in het Katalaans uitgegeven. Met het Baskisch is het niet zo gunstig gesteld: tegenover een vier millioen Katalanen staan er slechts anderhalf millioen Basken, en, naar een Bask mij verzekerde, spreken slechts 30% onder hen Baskisch; ook heeft het Baskisch nooit letterkundige werken van waarde kunnen voortbrengen. Het verschil tussen de verscheidene volkeren van Spanje is nog groter dan dit der talen. De stoere, koppige, ietwat enge, diep-gelovige Bask, de zeer bedrijvige, naar socialisme en communisme overhellende Katalaan, de lichte, vrolijke, tamelijk indolente Andaloesiër, de in zich zelf gekeerde, fiere, op zijn verleden terende Kastiliaan, de ondernemende, rijke, erop los levende Asturiër en Galiciër, het zijn zo uiteenlopende typen, dat men ze onmogelijk tot het type 'Spanjaard' kan herleiden. Maar zoals het Kastiliaans eigenlijk het Spaans is, zo is ook de Kastiliaan de meest typische vertegenwoordiger van de Iberiër. Als men dit schiereiland van de kust binnendringt, stoot men al gauw op heuvelachtig gebied, en komt men weldra langs valleien en bergpassen op de centrale Spaanse hoogvlakte; hier strekt zich het oude Kastilië uit, hier klopt het hart, de ziel van het eeuwige Spanje. Dor en kaal is die onafzienbare vlakte; weinig bomen, weinig groen en aan de horizont de naakte rotsen der Sierra. Zoals alle landen met landklimaat kent Kastilië grote hitte en grote koude. 's Zomers staat de zon te branden in een staalblauwen | |
[pagina 828]
| |
hemel en weegt als lood op al wat leeft, terwijl 's winters de ijzige wind van besneeuwde Sierra's over de vlakte jaagt. De lange, strenge winters, de korte en brandende zomers hebben het spreekwoord doen ontstaan: 'Nueve meses de invierno y tres meses de infierno': 'negen maanden winter en drie maanden hel'. De Kastiliaan kent de betovering niet van het tere groen en de lokkende vogels in de lente, of de vrede van de herfstavonden, hij kent niet de geheimzinnige nevels en de zachte tinten van de avonddeemsteringen; hij kent enkel de bijtende kou en de brandende hitte, de grote droogte plots afgebroken door tropische stortregens. Hij is hard en taai, onmeedogend en extremist, hij is de man van de klare gedachten, de vlijmscherpe formulering, de fanatieke overtuiging; hij ziet geen schakeringen en begrijpt geen tolerantie. Hij is niet de aangewezen persoon om de waarheid te ontdekken, maar om voor een idee te strijden en te sterven zal men moeilijk een moediger type aantreffen. Trouwens het bewustzijn een eigen wereldzending te hebben, zit hem diep in de ziel gebrand. Heeft hij niet zeven eeuwen tegen de Moren gestreden en ze ten slotte weer over de straat van Gibraltar teruggeworpen? Heeft hij niet Amerika, Afrika en het Verre Oosten ontdekt en er met de eigen vlag ook het katholiek geloof geplant? Is het niet zijn verdienste, dat nu heel Zuid- en Midden-Amerika, Mexico en zelfs de Philippijnen deel hebben aan de christelijke kultuur van West-Europa? Wij, van benoorden de Pyreneeën, kennen niet genoeg de intieme banden die heel de Spaans-sprekende wereld - ver over de honderd millioen - samenbinden. De Spanjaarden laten zich smalend uit over de kolonisatie van Engelsen, Fransen en Nederlanders, die in hun koloniën zelden eigen volksplantingen hebben gevestigd, en nagenoeg nergens hun eigen christelijke kultuur, gedragen door de eigen taal, onder de inlandse bevolking hebben verspreid. Geen volk ter wereld, geloof ik, leeft zo in de geschiedenis. Nog steeds worden grote uitgaven van de zestiende-eeuwse schrijvers verspreid; geen ascetische auteur wordt zo gelezen als de grote H. Teresia van Avila, en Cervantès' Don Quijote de la Mancha is de meest verspreide roman. De zestiende eeuw was de tijd van het wereldrijk van Filips II: op alle continenten wapperde toen de Spaanse vlag; in de letterkunde en de kunsten, in de philosophie en de theologie hadden zij grotendeels de leiding. In dit land van absolutisme en innige eenheid van Kerk en Staat ontstond in het begin der negentiende eeuw het woord 'liberalisme' en werd in 1812 de eerste liberale grondwet uitgevaardigd. Sindsdien is het Spaanse volk heen en weer geslingerd geweest tussen monarchie en republiek, tussen liberale, reactionnaire en dictatoriale regimes: drie maal hebben zijn hun koning verdreven, elf grondwetten gemaakt. Terwijl de andere volkeren in de negentiende en de eerste helft der twintigste eeuw hun krachten onverdeeld wijdden aan industrialisatie en sociale verheffing van de arbeidersklasse, hebben de Spanjolen hun tijd verspild aan ijdele partijtwisten, revoluties en anticlericalisme. Indien ooit uit de geschiedenis een les te halen is, dan ligt hier de gevolgtrekking voor de hand: een soort Angelsaksische democratie, waarin elk de vrijheid en de overtuiging van zijn evenmens eerbiedigt, is voor den Spanjaard onmogelijk. Hij is de man van de extremen. In plaats van rustig over een probleem | |
[pagina 829]
| |
te discussiëren, grijpt hij naar de wapens. Spanje is het land van grote heiligen en grote misdadigers, van auto-da-fés en inquisitie, van gewelddadige uitdrijvingen van Moren en Joden, van militaire regimes en bloedige burgeroorlogen. | |
II. De burgeroorlog of 'cruzada'Na den eersten wereldoorlog, die Spanje slechts onrechtstreeks beroerde en een schijnbloei schonk, had dit land met grote moeilijkheden te kampen. Het Katholicisme was staatsgodsdienst, maar de clerus was niet opgewassen tegen zijn taak, en hield zich bitter weinig bezig met de sociale noden van het arbeidend volk; in het onderwijs heerste en heerst nog altijd een anticlericale geest; in de politiek stonden de katholieken zeer verdeeld. De tegenslagen in Marokko, de verworden partijpolitiek, de economische crisis boden Primo de Rivera in 1923 een welkome gelegenheid om zijn dictatuur te vestigen. De autocratische maatregelen en de uitblijvende verbetering van den economischen toestand verwekten echter grote ontevredenheid tegen het regime en tegen de monarchie. Sinds Jan. 1930 werd Primo de Rivera gedwongen heen te gaan, en toen bij de gemeenteraadsverkiezingen van April 1931 de republikeinen in de grote steden een lichte meerderheid behaalden - ofschoon zij op het platteland een geduchte nederlaag leden - verkoos Alfonso XIII uit te wijken. Hiermee kregen de extremisten en anticlericalen de handen vrij. Reeds de volgende maand werden ongeveer 200 kerken en kloosters door het gepeupel verwoest. De niet georganiseerde katholieken stonden plots onvoorbereid voor een uiterst gevaarlijken toestand, en leden bij de Cortès-verkiezingen van Juni een algemene nederlaag. Dadelijk werd de scheiding van Kerk en Staat uitgeroepen en voor een reeks antikerkelijke wetten gestemd. In Jan. 1932 werd de Jezuïetenorde ontbonden. 10.000 religieuzen en 38.000 kloosterzusters werden door de laïciserende wetten getroffen; de waarde der aangeslagen goederen beliep toen 3 milliard frank. In zijn encycliek 'Dilectissima nobis' van 5 Juni 1933 protesteerde Z. Heiligheid Pius XI heftig tegen deze anticlericale maatregelen, zo in strijd met de katholieke traditie van het Spaanse volk. Deze antikerkelijke wetgeving had tenminste het ene grote voordeel de katholieken wakker te schudden en ze tot drie machtige groeperingen samen te brengen. In de verkiezingen van Oct. 1933 behaalde de Acción Popular onder leiding van Gil Robles samen met de twee andere rechtse partijen 207 zetels tegen 98 voor de linksen en 167 voor het centrum. In Oct. 1934 kwam Gil Robles zelfs aan het bewind, maar dadelijk werd dit beantwoord met een algemene staking, een oproer in Katalonië en Asturië en een brandstichting in een zestigtal kerken, maar... de orde werd hersteld door Generaal Francisco Franco, die door de regering belast werd met het opperbevel over alle Spaanse strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht. Op één dag was hij klaar met het oproer in Katalonië; in Asturië duurde het 17 dagen. Intussen werkten de katholieken aan het organiseren van de katholieke actie bij de studerende jeugd en het verjongen en vernieuwen van de rechtse partijen. Uit Sovjet-Rusland begonnen grote sommen geld en wapens | |
[pagina 830]
| |
toe te vloeien. De verkiezingen van Febr. 1936 werden sterk beïnvloed door den toenmaligen premier, den vrijmetselaar Portel Valladeres; ofschoon de rechtsen en het centrum 413.000 stemmen meer behaalden dan alle linkse partijen samen, kregen zij slechts 205 zetels tegen 268 voor de linksen. Nu stond de weg open voor een 'wettelijke' terreur. Van Febr. tot Juli 1936 werden 334 katholieken gedood en 1517 gewond, 10 grote katholieke kranten geschorst, 196 kerken en kloosters in brand gestoken: op vele plaatsen kon geen vooraanstaand katholiek zich nog veilig op straat wagen. De linksen, die met lede ogen de beginnende organisatie der katholieken hadden aangezien, wisten goed, dat zij nu een laatste kans hadden: zij zetten alles op alles. Maar ook de katholieken zagen duidelijk in, dat weldra een rode dictatuur hun alle vrijheid zou ontnemen. De spanning steeg met den dag: wie zou het eerst toeslaan? Het is nagenoeg zeker, dat de linksen den 1 Augustus hadden gekozen. Op 17 Juli 1936 echter deden een groep rechtse generaals een staatsgreep, zoals dat meer in Spanje en Zuid-Amerika gebeurt. Ongelukkig voor Spanje gelukte deze slechts op sommige plaatsen en mislukte in de belangrijkste steden. Wat nu in Spanje gebeurde, tart alle beschrijving. Met welke passies, welk fanatisme en ook welken heldenmoed hier werd gestreden, grenst aan het ongelooflijke. De verdediging van het Alcâzar te Toledo is van een epische grootheid. Die 1100 mannen en 570 vrouwen en kinderen, volledig van de buitenwereld afgesloten, gedurende weken zonder nieuws van den vooruitgang der Nationalen, gebombardeerd en beschoten zonder ophouden, en toch stand houdend, al stortten de muren boven hun hoofden in, koppig weigerend te capituleren, totdat zij 72 dagen later eindelijk werden bevrijd, dat is van een legendarische schoonheid. Dat er aan de zijde der Roden geen heldhaftigheid en idealisme was, zal niemand beweren; maar dat er de gruwelijkste schanddaden werden gepleegd, staat onbetwistbaar vast. Met een furie en een fanatisme, zoals alleen Spanjaarden die kunnen hebben, gingen zij te keer tegen al wat katholiek was. In 23 bisdommen werden bijna alle kerken verwoest. Ik heb zelf gezien, hoe in Manresa de kerken met den grond zijn gelijk gemaakt en tot pleinen omgeschapen. In Madrid werden tussen 18 Juli 1936 en 1 Mei 1937, 63.200 mensen vermoord - de lijsten zijn bewaard -, in Barcelona in totaal 50.000, in Valencia 30.000. Vóór 1 Febr. 1937, dus in zes maanden, werden 16.750 geestelijken vermoord; in de rode zone verdwenen aldus een kleine helft der priesters en tien bisschoppen. En details over de bestialiteit, waarmee velen werden afgeslacht - een beter woord is er niet - zullen wij den lezer besparen. Die barbaarse burgeroorlog met zijn ellende en zijn hongersnood, waarvan de Spanjaarden nog steeds gruwen, en dien zij onder geen beding nog ooit willen meemaken, zou reeds in het begin van 1937 zijn geëindigd, ware daar niet de buitenlandse hulp geweest: de Russische en ook de Franse aan de zijde der Roden, de Duitse en Italiaanse ten voordele der Nationalen. Zo duurde het bijna drie jaar, eer de troepen van Generaal Franco Madrid konden binnenrukken. Om den katholieken geest in het huidige Spanje te begrijpen, moeten wij nog even stilstaan bij het religieus enthousiasme in deze 'Cruzada' | |
[pagina 831]
| |
of kruistocht, zoals velen den burgeroorlog noemen. Toen Franco het volk opriep om voor Kerk en vaderland te strijden, stroomden van alle zijden vrijwilligers toe. Alleen Navarra reeds, dat toch maar 320.000 inwoners telde, bood van het eerste ogenblik af 40.000 vrijwilligers. De 'Don Quijote', de sluimerende heldhaftigheid in de ziel van elken Spanjaard, werd wakker geschud. Een requeté schreef: 'De geest van de officieren en soldaten bij Somosierra is uitstekend. Ik dacht, dat veel van wat men vertelde slechts een sprookje was; maar met verbazing moest ik ervaren, dat alles werkelijk zo is; ik heb het immers met eigen ogen gezien. Ik was er zelf bij, wanneer te midden van den strijd, de requetés plots het vuren staakten, de Roden gingen door met schieten als duivels; maar de requetés, onbeweeglijk, bidden samen een Onze Vader, terwijl de officier voorbidt. Wanneer het “Amen” heeft weerklonken, knetteren weer de machinegeweren, en weer zingen onze geweren het doodslied over de Rode rijen... Bij de inname van Somosierra hebben zij met ontblote borst de hele berghelling bestormd'. Een moeder zei, toen zij vernam dat twee van haar drie zoons gesneuveld waren: 'Het vaderland heeft twee van mijn jongens als offer gevraagd. Als het nodig is, geef ik ook den derden. Gods Wil geschiede!' Hier hebben wij de Spanjaarden op hun schoonst: heldhaftig tot het vermetele toe, hun leven met liefde gevend in een heroïschen strijd. | |
III. Spanje en de WereldoorlogGedurende den tweeden Wereldoorlog heeft Spanje weliswaar niet den oorlog verklaard aan de Geallieerden, maar het heeft de Asmogendheden gesteund zolang het niet duidelijk was, dat Duitsland den oorlog ging verliezen. Deze pro-Duitse houding zit terecht vele mensen dwars. Toch is het probleem een tikje meer ingewikkeld dan op het eerste zicht lijkt. In April 1939 eindigde de Spaanse burgeroorlog, in Augustus daarop brak de tweede wereldoorlog uit. Spanje was moe en geruïneerd. Serrano Suner, van October 1940 tot September 1942 minister van Buitenlandse Zaken, zegt met reden: 'De Europese oorlog kwam, toen hij ons het minst paste'. Tot Mei-Juni 1940 kregen de Spaanse politici bedenktijd, maar dan stelde zich de vraag van het al- of niet-deelnemen van Spanje aan dezen krankzinnigen en nuttelozen oorlog concreet en brutaal. En hoe? 1. Gedurende den Spaansen burgeroorlog hadden Italië en Duitsland een gewaardeerde hulp geboden aan Franco's leger; op het Iberisch Schiereiland sneuvelden 4.000 Italianen en 10.000 werden gewond; en de Duitse stukas met de ervaren Duitse vliegeniers verzekerden op critieke ogenblikken het meesterschap in de lucht. Het Volksfront echter in Frankrijk had zoveel mogelijk de Roden gesteund; Engeland had Franco geniepig tegengewerkt, en wij weten allen welk een beslissende rol Rusland vóór en gedurende den burgeroorlog in Spanje heeft gespeeld. Men moet toch een beetje realist zijn, als men vraagt, dat het uitgeputte Spanje, na een oorlog waarin 450.000 Spaanse soldaten sneuvelden en 750.000 burgers omkwamen, d.i. 5% van de hele bevolking, het laatste restje van zijn krachten in heldhaftigen strijd zou verteren... ten gunste van de mogendheden die zijn vijand hadden gesteund. | |
[pagina 832]
| |
2. Er is ook een psychologische factor. De Spanjaarden kunnen het maar niet verkroppen, dat zij van de glorie van leidende natie in de zestiende eeuw zijn neergehaald tot een derde rangs mogendheid, en nog wel - naar zij beweren - door Frankrijk en Engeland. De haat tegen de Fransen schijnt de Spanjaarden ingeboren, en de Fransen schenken hun die royaal terug onder den vorm van een hooghartig misprijzen. Sympathie voor Engeland is totaal uitgesloten zolang de Britse vlag wappert boven dat stuk Spaansen bodem, dat Gibraltar heet. Duitsland echter is de hele geschiedenis door nooit de vijand van Spanje geweest; vóór den oorlog gingen vele Spanjaarden aan Duitse universiteiten studeren. En Italië is voor Spanje een zwakke zusternatie; de Spanjaarden voelen zich zelfs een tikje superieur tegenover de lichte Italiaantjes. Als men met deze factoren rekening houdt, moet men toegeven, dat de sympathie van het Spaanse volk natuurlijkerwijze naar de Asmogendheden ging. 3. En dan de ontwikkeling van den oorlog zelf! Is er één kleine natie geweest, die den oorlog aan den Duitsen kolos heeft verklaard, voor zij werd aangevallen? Waarom aan Spanje een heldhaftigheid vragen, die niemand heeft getoond? Trouwens op enige maanden tijd bezet het zegevierend Duitse leger heel West-Europa van de Noordkaap tot aan de Pyreneeën. Het 'machtige' Frankrijk wordt in iets meer dan een maand onder den voet gelopen, en Engeland dag en nacht door de stuka's gebombardeerd. Italië kwam ondertussen in den oorlog. En van interventie vanwege de U.S.A. was er de twee eerste oorlogsjaren volstrekt geen sprake; alleen de brutale aanval van de Japs op Pearl Harbour deed de Amerikaanse natie als één man opveren ter verdediging van zijn eer en zijn macht. Met andere woorden, toen heel Europa, buiten het dappere en taaie Albion, voor Duitsland op de knieën lag, hoe kon het uitgeputte Spanje aan een zegevierend leger met een hoogstaand moreel het hoofd bieden? Neen, de enige ernstige vraag die men stellen kan, en stellen mag, is: Hoe heeft Franco het klaar gespeeld om, niettegenstaande de drie zoëven vermelde factoren, die Spanje naar de Asmogendheden dreven, toch neutraal te blijven? Want gevaren waren er meer dan de buitenstaanders vermoedden. Toen Suner in September 1940 te Berlijn een bezoek aflegde, vroeg hem von Ribbentrop op de man af: Wanneer komt Spanje in den oorlog? En als practisch besluit van het bezoek vroeg Duitsland aan Spanje militaire basissen op de Kanarische Eilanden. Op het einde van dezelfde Septembermaand '40 kwamen te Hendaye Hitler en Franco samen; gewoonlijk ontbood Hitler de satellietstaten naar Berchtesgaden; dit maal ging hij tot aan de Spaanse grens om Franco te ontmoeten. En toch zonder resultaat. Twee maanden later werd Suner plots naar Berchtesgaden ontboden, samen met Ciano; er bleken wel grote beslissingen op komst. Hitler hield een gesprek van vier uur met Suner: wegens atmosferische moeilijkheden kon de rechtstreekse aanval op Engeland niet doorgaan, men moest het Britse Rijk op een ander punt treffen, daarom zou men de Middellandse Zee sluiten te Suez en te Gibraltar. Van de 230 Duitse divisies stonder er 186 inactief en gereed om in te grijpen om het even waar. Door een handige diplomatie kon Suner vooralsnog het dreigende | |
[pagina 833]
| |
gevaar afwenden en uitstel krijgen. Eén zaak was de Spanjaarden echter duidelijk: indien zij ook maar de minste aanleiding aan de Duitsers gaven om over de Pyreneeën te komen, dan rukten die zegevierende legers door naar Gibraltar en vandaar naar Spaans Marokko. Suner schrijft: er was maar één middel om dat onheil te keren; een oprechte vriendschap met Duitsland. En zo kwam het, dat Spanje om neutraal te kunnen blijven allerlei concessies aan de Duitsers moest doen, zoals trouwens ook Zweden en Turkije en zelfs Zwitserland gedaan hebben. Ook bezweken de fiere Spanjaarden voor de bekoring, om den gehaten Rus, dien zij pas na drie jaar uit Spanje hadden kunnen verdrijven, nu eens op eigen bodem te bevechten, en zij stuurden het blauwe legioen naar het front van Leningrad. De Spaanse neutraliteit is, volgens het woord van W. Churchill zelf, zeer voordelig geweest voor de Geallieerden. Indien Spanje zich, zoals Italië, in 1940 aan de zijde van de Duitsers had geschaard, dan had dit de toestand in de Middellandse Zee grondig gewijzigd en misschien zelfs den definitieven uitslag van den oorlog beïnvloed, want de States stonden nog ver buiten den oorlog. Op het proces van Neuremberg bleek uit het dagboek van Jodl, chef van den Hogeren Duitsen Legerstaf, dat de Spaanse weigering om Gibraltar op de Engelsen te veroveren, voor de Duitsers een lelijke streep door de rekening was. Wat de Spanjaarden zelf aangaat, nog altijd zijn zij den Caudillo grenzeloos dankbaar, hen buiten het onzinnig Europees en wereldconflict te hebben gehouden. | |
IV. Economische en sociale toestandenHoger hebben wij reeds gezegd, dat de Spanjaarden in de negentiende eeuw aan innerlijke politieke strijd en zelfs burgeroorlogen, een kostbaren tijd hebben verspild, dien de landen aan de overzijde der Pyreneeën besteedden aan een moderne industriële uitrusting en het geleidelijk oplossen van de rijzende sociale problemen. Spanje voerde grondstoffen en vruchten uit, en importeerde afgewerkte producten, juist zoals koloniale gebieden. Onder de republikeinse regeringen 1931-1936 kregen de arbeiders meer en meer voordelen, maar de lonen werden zo hoog opgevoerd, dat er weldra 800.000 werklozen waren, en de export ernstig bedreigd was. Gedurende den driejarigen burgeroorlog werden fabrieken en spoorlijnen gebombardeerd, viaducten en tunnels buiten gebruik gesteld. Daarenboven was er muntinflatie, door het overdadig uitgeven van bankbiljetten, en tot overmaat van ramp ging de hele goudreserve, 700 millioen dollar naar het buitenland, waar ze nog altijd is. De velden waren voor een groot deel verlaten, hele dorpen of stadsdelen lagen in puin, het rollend spoorwegmateriaal was tot een derde geslonken, en zware buitenlandse leningen drukten op de staatsfinanciën. De successie welke Franco kreeg, was werkelijk niet benijdenswaardig. Indien de nieuwe regering in het buitenland grote leningen had kunnen aangaan, indien zij dadelijk nieuwe machines en nieuwe vervoermiddelen had kunnen importeren, dan ware wellicht Spanje er in enige jaren bovenop gekomen. Maar... in April eindigde de burgeroorlog, in Augustus | |
[pagina 834]
| |
van hetzelfde jaar brak de wereldoorlog uit. Van een buitenlandse lening was natuurlijk geen sprake. Door een handige evenwichtspolitiek wist het Franco-regime zowel uit Amerika als uit Duitsland het ontbrekende graan te betrekken om althans den hongersnood te weren, en Spanje trachtte op eigen krachten aan zijn herstel te werken. Toen de wereldoorlog eindelijk uitgevochten was, ageerde de U.N.O. tegen Spanje en ontzegde het alle buitenlandse hulp. Ook het plan Marshall laat Spanje onvermeld. Nu pas, acht jaar na den burgeroorlog, heeft dit land de laatste maanden enige handelsverdragen kunnen afsluiten. Als men dan ziet hoe in Spanje wordt gebouwd, grote moderne fabrieken worden opgericht, steden als Miranda en Burgos de laatste jaren hun bevolking zagen verdubbelen, als men de welgevulde winkels, de stijgende export van grondstoffen en fruit, maar ook van textielwaren, conserven en andere fabriekswaren nagaat, dan kan men slechts bewondering hebben voor hetgeen in Spanje in deze hachelijke periode is gepresteerd. En wat nog meer verwondering wekt, terwijl de Franse frank en de Italiaanse lire voortdurend zakken, weet de Spaanse peseta zich min of meer te handhaven. Maar hoe is het gesteld met de lonen in Spanje? Iedereen in Spanje geeft toe, dat zij niet beantwoorden aan de levensduurte. Een gewone dagloner (niet een vakman) verdient 20 à 30 peseta's, d.i. in onze munt ongeveer 60 à 90 fr. of 5 à 7 gulden. Hier moeten wij onmiddellijk aan toevoegen, dat alle salarissen veel te laag staan, zowel van den militair als van den bediende, en zowel van den ambtenaar als. van den hoogleraar. Toch zegt men algemeen, dat de lonen twee, drie jaar geleden fatsoenlijk waren, dat echter met de zeer opgelopen prijzen en de steeds stijgende levensduurte het leven van de gesalarieerde middenstand en van de arbeiders zwaar is. Nochtans moet men er rekening mee houden dat de werklieden in Spanje allerlei extra-voordelen genieten; zo b.v. krijgen zij een loon voor de Zondagen en de 13 feestdagen, ook een dertiende maand wordt uitbetaald, soms een veertiende, zij hebben 14 betaalde verlofdagen, er zijn gezinstoelagen, en zo meer, waarover dadelijk. Zelfs wordt in meer en meer fabrieken een deelname van de werklieden in de jaarlijkse winsten ingevoerd. Persoonlijk hadden wij nochtans den indruk, dat Spanje, veel meer dan ons land, nog een kapitalistische staat is, waarin groothandelaars en groot-nijveraars millioenen verdienen, en waar ook de grootgrondbezitters hun ontzaglijke fortuinen in de Madrileense hotels komen verkwisten. Toch is het in de buitenlandse pers telkens herhaalde verwijt, dat het Franco-regime de arbeiders uitzuigt ten voordele van de kapitalisten sterk overdreven. De geweldige schaarste aan deviezen dwingt Spanje er toe, de lonen laag te houden, om te kunnen exporteren; de hoge arbeidslonen in België - de hoogste misschien van heel West-Europa - brengen de Belgische export in gevaar. Laten wij echter onze aandacht wijden aan de sociale wetten die de laatste jaren in het 'achterlijke' Spanje zijn tot stand gekomen, en die voor vele staten een voorbeeld kunnen zijn. De gezinstoelagen zijn zo hoog, dat een vader van 7 kinderen een dubbel loon ontvangt. Jong-getrouwden kunnen een lening van 7.500 pesetas aangaan, die zij maandelijks met 1% amortizeren; bij de geboorte van | |
[pagina 835]
| |
elk kind wordt 25% van de resterende schuld kwijtgescholden; met het vierde kind vervalt de hele lening. Aan de kinderrijke gezinnen zijn een hele reeks voordelen door de wet toegekend, zoals gedeeltelijke of gehele vrijstelling van belastingen, reductie op treinen en bussen, voorkeur bij werkverschaffing of voor schoolonderricht der kinderen, lagere tarieven in de hospitalen, enz. Speciale steun is voorzien voor werkongevallen, ziekte en werkloosheid. Om te voorzien in den woningnood heeft de Staat een grootscheeps plan uitgewerkt tot het bouwen van arbeiderswoningen, en hij steunt alle privaat initiatief in die richting. In vijf jaar werden 53.612 goedkope woningen gebouwd, en 30.000 andere zijn in aanbouw. Wat weer wijst op een gezonde gezinspolitiek: elke woning moet ten minste drie slaapkamers met elk twee bedden hebben. In Valladolid, een stad die amper 80.000 inwoners telt, werden 1144 goedkope woningen gebouwd. De Staat steunt met man en macht het oprichten van vakscholen, want zoals in alle landen ontbreken in Spanje geschoolde vaklui. Alle initiatief wordt aangemoedigd, en de vakscholen, of het nu vrije of staatsscholen zijn, genieten de belangstelling en den steun van de regering. Bij bevel van 23 Sept. 1939 zijn alle nijverheden en alle arbeidscentra verplicht, een aantal leerjongens in de vakschool te onderhouden, dat tenminste 5% van hun personeel bedraagt. In vijf jaar tijd zijn 30 nieuwe vakscholen opgericht. Nog een woord over het landbouwprobleem. Men schermt gemakkelijk met de achterlijke landbouworganisatie van Spanje, en de uitbuiting van de plattelandsbevolking door de groot-grondbezitters. Totaal uit de lucht gegrepen is dit zeker niet, maar toch... Op mijn reizen door Spanje heb ik tientallen keren grote irrigatiewerken kunnen bewonderen, terwijl hij die door Frankrijk reist grote uitgestrektheden vruchtbare grond kan zien braak liggen. De Republikeinse Regeringen waren tot een groots opgezette grondverdeling overgegaan, met het funeste gevolg, dat die kleine boeren in de arme streken van Andalousië en Extramaduro tot ellende vervielen. De huidige regering gaat voorzichtiger en systematischer te werk. Einde 1944 had zij reeds bijna 12.000 kolonisten geplaatst op een totale oppervlakte van nagenoeg 80.000 hectaren vruchtbare grond. Het 'Instituut voor kolonisatie' geeft voorschotten tot 80% van de kosten der hoeven; mits een jaarlijkse intrest van 3% wordt de boer na 20 jaar eigenaar van zijn hoeve. Wij besluiten: Wie de hopeloze economische en sociale toestand van Spanje kent, toen Franco in 1939 den burgeroorlog eindigde, kan slechts in bewondering staan voor het gepresteerde. Zeker, veel is nog te doen, maar, zoals een Spanjaard mij zei: men is op den goeden weg. Gun Franco 20 jaar, gun hem ook normale internationale verhoudingen, laat hem erkend worden door de grote naties, zodat de republikeinse regering in het buitenland gedwongen wordt het gestolen goud terug te geven, en iedereen zal kunnen zien hoe het taaie Spaanse volk op enige jaren een achterstand van decenniën kan inlopen. | |
V. Intellectueel levenZoals Spanje op industrieel en sociaal gebied bij de Boven-Pyreneese naties merkelijk ten achter staat, evenzo is het op intellectueel gebied | |
[pagina 836]
| |
volstrekt niet op de hoogte van de andere volkeren. Toch heeft de Spaanse wetenschap in deze eerste helft der twintigste eeuw reeds mannen van internationaal formaat voortgebracht zoals b.v. de denkers Unamuno, Ortega y Gasset en Maranon, de theologen Madoz en Bover, de historici Leturia en Altamira. Thans doet het nieuwe Spaanse regime een bewonderenswaardige poging om de intellectuele achterstand van Spanje in korten tijd in te lopen. Zoals het in een dictatuur past, is heel dat streven samengebundeld in één organisatie: de 'Consejo Superior de Investigaciones Cientificas', 'de Hogere Raad voor Wetenschappelijk Onderzoek'. In de wet van 24 Nov. 1939, op 22 Juli 1942 aangevuld, lezen wij over het doel en de structuur van den Hogeren Raad de volgende interessante stellingen: Het doel is 'het herstel van de klassieke en christelijke eenheid der wetenschappen, die in de XVIIIe eeuw werd vernield'. De verscheidene wetenschappen moeten weer een harmonisch en hiërarchisch geheel uitmaken; men moet eerst streven naar algemene kultuur en sociale zin, daarna naar specialisatie. 'Het wetenschappelijk onderzoek', zo gaat de tekst verder, 'vereist als grondvoorwaarde betrekkingen en ruilingen met de andere wetenschappelijke centra van de wereld. Het verblijf van onze professoren en studenten in het buitenland en het verblijf van buitenlandse professoren en studenten in Spanje, evenals de samenwerking op internationale wetenschappelijke congressen eisen een systeem van jaargelden, reisbeurzen, studiebeurzen en uitnodigingen'. Bij artikel 4. worden 6 'patronaten' voor de zes groepen wetenschappen opgericht, onderverdeeld in 60 secties of 'Instituten'. Dit alles lijkt wel een weinig te veel georganiseerd en opgedrongen; als men echter naar de vruchten oordeelt, moet men toegeven, dat de Spaanse wetenschap, dank zij den milden steun van den Staat, de laatste jaren met reuzenschreden is vooruitgegaan. In de periode 1940-1946 heeft de 'Consejo Superior' 491 boeken uitgegeven; en zijn 58 tijdschriften bieden alle geleerden de mogelijkheid om wetenschappelijke bijdragen dadelijk te publiceren. Als men weet, hoe moeilijk het is in België, Nederland, Frankrijk, Italië en zelfs Engeland (om nu Duitsland onvermeld te laten), dit is in alle naties die de leiding hebben van de christelijke kultuur, om wetenschappelijk werk of bronnen te publiceren, zal men de prestaties, den geest en den milden steun van den 'Consejo Superior' dubbel waarderen. Nu in heel West-Europa de wetenschap wordt geamerikaniseerd, nu op de boekenmarkt enkel nog plaats schijnt te zijn voor vulgarisatiewerken en aan strikt wetenschappelijke organismen de staatssteun karig wordt toegemeten, geeft Spanje blijk van echt intellectueel interesse en effectieve bezorgdheid om de christelijke kultuur, het erfgoed en het voornaamste bezit van het oude Europa. | |
VI. Het Franco-regime, een dictatuur?Tegen het huidige regime in Spanje worden vooral twee opwerpingen gemaakt, twee principiële moeilijkheden. Wij willen deze bijdrage sluiten met ze te onderzoeken, en zo mogelijk te beantwoorden. | |
[pagina 837]
| |
De eerste objectie ligt voor de hand: 'Franco is een dictator'. En dan is er altijd onder verzwegen: nu de Führer en de duce voor goed van het politiek toneel verdwenen, moet ook de caudillo het veld ruimen. Dat Spanje een dictatuur heeft, is duidelijk. Franco benoemt eigenmachtig de ministers; hij benoemt het grootste deel der vertegenwoordigers bij de Cortès, het wetgevend organisme; hij benoemt de goeverneurs en de alcaldes (burgemeesters). Elken vreemdeling die in Spanje reist, vallen de vele soldaten en politieagenten in de steden op; er is politiecontrole op de treinen, de kranten staan onder censuur, enz. Toch doet men verkeerd, het Franco-regime voor nazi-fascistisch uit te schelden. Vooreerst, in Duitsland en Italië was de dictatuur een blijvend regime; in Spanje is Franco slechts aan het bewind, zolang de noodtoestand duurt. Hij herhaalt sinds jaren, dat het herstel der monarchie de eindterm moet zijn van de 'Movimiento Nacional', in Juli 1936 begonnen, iets wat de Spaanse natie op het referendum van begin Juli 1947 met overgrote meerderheid heeft bevestigd. Daarenboven werd er vooral in Duitsland, maar ook in Italië een materialistische en heidense levensopvatting verbreid, Spanje echter wil een integraal katholieke Staat zijn. Maar wat verstaat men onder de woorden 'dictatuur' en 'democratie'? Om nu andere punten voorbij te gaan, moet men b.v. het huidig parlementair stelsel met zijn principe: één stem per hoofd, als essentieel beschouwen? In Spanje zijn de Cortès samengesteld volgens een nieuwe en tevens in de Spaanse geschiedenis gefundeerde methode: zij bestaan uit vertegenwoordigers, door de syndicaten als corporaties fungerend, vrij gekozen, uit de burgemeesters van alle provinciehoofdsteden, en uit de hoge hiërarchie, die de voornaamste organen van de natie vertegenwoordigt: de Kerk, het gerecht, de universiteiten, het leger, de marine, enz. Voor het ogenblik beroert er een hevige polemiek de Spaanse onderwijswereld; een deel vooruitstrevende katholieken wil een radicale wijziging: staatssubsidies voor het vrij middelbaar onderwijs, en erkenning der diploma's van de vrije faculteiten van hoger onderwijs; een conservatieve groep wil liever den status quo handhaven. Zijn niet alle universiteiten katholiek, zeggen zij, en heeft het vrij middelbaar onderwijs niet 70% der leerlingen! Welnu tot nog toe heeft de regering zich volledig buiten het debat gehouden. Of typeert het niet, dat vrijzinnige denkers als Ortega y Gasset en Maranon onder de Rode Republiek uitweken maar onder het Franco-regime naar Spanje zijn teruggekeerd? Al moeten wij dus de zg. 'dictatuur' van Franco wel wat nuancéren, toch blijft, dat het in den grond een autoritair regime is. Voor mensen die gewoon zijn aan democratie, al is die dan ook tamelijk ontaard, is en blijft een dictatuur antipathiek. De grote vraag is echter niet, of ons dit regime bevalt of niet, maar wel: Welk regime past voor het ogenblik het best in Spanje? Verwoede democraten of fanatieke antifranquisten kunnen de volgende beschouwingen eens overdenken. 1. De Spanjaarden zeggen zelf: wij zijn veel te heetbloedig voor een democratie; als men hier iedereen vrij laat, komt er vanzelf strijd en burgeroorlog. Een Spanjaard is van nature extremist, zelfs fanatiek. Voor | |
[pagina 838]
| |
redenering is hij moeilijk vatbaar, voor geweld buigt hij. Het was de tragische fout van Alva te menen, dat de Nederlanders ook zo waren: bij ons is het juist andersom. 2. Het uitgesproken particularisme, de grote diversiteit van de volkeren op het Iberisch Schiereiland eisen weer een sterk centraal regime; de Basken en de Kataloniërs wachten slechts op een gelegenheid om zich onafhankelijker te maken van Madrid, of zich zelfs af te scheuren van Kastilië. Alleen een ijzeren tucht kan de uiteenlopende krachten van het vurige Spanje samenbundelen tot één Staat. De houding van de Katalanen en van de katholieke Basken die voor de Rode republiek streden, is sprekend genoeg. 3. Ten anderen heeft bijna anderhalve eeuw ondervinding niet aangetoond, dat een liberaal, parlementair regime niet aangepast is aan de Spanjolen? Driemaal hebben zij hun Koning verdreven, elf constituties gemaakt, herhaalde malen de Kerk vervolgd, vier maal de Jezuïeten verbannen. Tussen December 1931 en Juli 1936, dus in 56 maanden, kwamen en... gingen er in Spanje 28 ministeries. Neen, democratie staat voor Spanje gelijk met wanorde, economische stilstand of achteruitgang, anticlericalisme: een neerhalen van het 'grote' Spanje tot een derderangs-mogendheid. 4. De buitenlandse toestand dwingt Franco er gebiedend toe, scherp toe te zien en het land onder politiecontrole te houden. Wanneer het machtige Rusland, enige jaren terug door Spanje op Spaansen bodem verslagen, steeds weer nieuwe middelen beraamt om vasten voet te krijgen op het schiereiland en den burgeroorlog te ontketenen, wanneer aan de overzijde van de Pyreneeën duizenden uitgeweken Spaanse communisten en anarchisten militair worden gedrild, gereed om op het eerste teken Spanje binnen te vallen, wanneer de emigranten in het buitenland comploteren, en naar den steun van de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk dingen, dan is Franco wel gedwongen zich schrap te zetten en scherpe politiemaatregelen te nemen. 5. Ten slotte, de huidige 'democratische' regeringen in Italië en Frankrijk, de twee Latijnse zusternaties, zijn werkelijk geen aanbeveling voor het democratisch regime. Bij de laatste politieke stakingen in Frankrijk, in December 1947, zeiden de Spanjaarden met een zeker leedvermaak: de Fransen, die altijd hier de Roden hebben gesteund, zullen nu misschien begrijpen, waarom wij ons tien jaar geleden bevrijd hebben van de communisten. Een zei mij: eindelijk beginnen de naties zachtjes aan in te zien, dat men met communisten niet moet onderhandelen, maar ze moet bestrijden en vernietigen. Misschien - en een glimlach speelde om zijn mond - worden de leiders der vredelievende volkeren nog eens zo wijs als Franco! Wie onbevooroordeeld al deze factoren rustig overweegt, komt onvermijdelijk tot het besluit: de Angelsaksische democratie is niet aangepast aan den aard en het karakter der Spanjaarden. Het Franco-regime - of dit ons nu sympathiek of antipathiek is - is ongeveer het beste wat voor het ogenblik in Spanje mogelijk is, van louter politiek standpunt uit gezien. Er is trouwens nog een tweede reden waarom Katholieken zich eens goed moeten bedenken vooraleer zij tegen Franco agéren. | |
[pagina 839]
| |
VII. Godsdienstig levenDe tweede opwerping die men in het buitenland voortdurend maakt is: Waarom die nauwe samenwerking van Kerk en Staat? Waarom moet de clerus zich compromitteren met het Franco-regime? Zoals het voor ons, die allen met de bacillen van het liberalisme besmet zijn, moeilijk is, den geest en de atmosfeer van het 'Ancien Régime' te realiseren, zo is het eveneens geen gemakkelijke taak, de verhoudingen van Kerk en Staat in Spanje te begrijpen en rechtvaardig te beoordelen. Laten wij even opmerken, dat Europa, wij konden bijna zeggen de hele beschaafde wereld van toen, gedurende vijftien eeuwen, van het Edict van Milaan in 313 tot aan de Franse Omwenteling, geleefd heeft onder een staatsregime, gebouwd op de innige samenwerking van Kerk en Staat. Die integraal christelijke kultuur heeft blijvend haar stempel gezet op de beschaving van West-Europa. Het gaat zo maar niet op, een dergelijk staatsbestel lichtzinnig te veroordelen. Wie de leer van de Kerk bestudeerd heeft, weet zeer goed, dat zij de eenheid en samenwerking van Kerk en Staat als grondprincipe huldigt. Men behoeft het Kerkelijk Wetboek slechts te doorbladeren, om voortdurend op canons te stoten welke die opvatting vertolken. Maar laten wij liever den Paus zelf aan het woord, die in een roerenden brief aan het Spaanse Episcopaat en het Spaanse volk op 5 Juni 1933 schreef: 'Wij willen er hier niet langer bij blijven stilstaan om te herhalen, welke grove dwaling het is, de scheiding van Kerk en Staat op zichzelf beschouwd, als geoorloofd en goed voor te stellen, vooral in een natie die bijna in haar geheel katholiek is. Voor wie de zaak grondig beschouwt, is deze scheiding slechts een noodzakelijk gevolg (zoals wij herhaalde malen verklaard hebben, en met name in onze Christus-Koning-encycliek Quas Primas) van het laïcisme of van de geloofsverzaking der moderne samenleving, die zich wil afscheiden van God en de Kerk. Maar, indien het voor elk volk zeer dwaas en goddeloos is, den God, Schepper en Bestuurder van de menselijke samenleving, uit het openbaar leven uit de sluiten, dan is dit op bizondere wijze in strijd met het Spaanse volk, dat steeds en terecht in de wetten, in de scholen en in de andere private en openbare instellingen aan de Kerk een zeer belangrijke en weldadige plaats heeft ingeruimd'. Een katholiek kan dus het huidig regime in Spanje niet principieel verwerpen. Al zijn de Spanjaarden ruim genoeg van geest om te zeggen: wij willen niemand onze opvatting opdringen, maar dat men óns volk ook de vrijheid late een integraal katholieke staatsopvatting te verwezenlijken. Het valt niet te ontkennen, dat er in Spanje een katholiek klimaat is. Wij geven slechts enkele voorbeelden. De Zondagen en dertien geboden Heiligdagen zijn door den Staat als voorgeschreven rustdagen erkend. Een kerkelijk feest is ook in het burgerlijk leven een feest; te Valladolid zag ik den alcalde in de processie de vlag van O.L. Vrouw dragen, de militaire fanfare en de militaire erewacht sloten de processie, en vanaf het balkon van het stadhuis werd de zegen met het Allerheiligste gegeven aan de mensenmassa die de hele Plaza Mayor vulde. Op het internationaal Mariaal Congres te Barcelona kwam ook Z. Exc. Alberto Artajo, de minister van | |
[pagina 840]
| |
Buitenlandse Zaken, en minister Bilbao hield er een redevoering, zo vroom en katholiek doordacht, dat buitenlanders meenden een bisschop te horen. In de Cortès zetelen van rechtswege bisschoppen als vertegenwoordigers van de kerkelijke hiërarchie. De regentieraad telt onder zijn zes leden den kardinaal-primaat van Toledo. In het hele onderwijs van laag tot hoog, zowel in de vakscholen en hogescholen voor ingenieurs als in de middelbare en normaalscholen, is godsdienstonderricht voorgeschreven. Bij het leger, bij alle jeugdorganisaties, in alle arbeiderssyndicaten zijn priesters als geestelijk adviseur of aalmoezenier. Het kerkelijk huwelijk is voor Katholieken het enig erkende, en de burgerlijke echtscheiding, de plaag van liberale staten, is onbekend. Als bisschoppen protesteren tegen een of andere immorele film wordt deze ingetrokken; toen de bisschop van Vitoria den vorigen zomer protest aantekende tegen de immoraliteit aan het Baskische strand, nam de goeverneur dadelijk strenge maatregelen. Wij, halve of hele liberalen, zijn geneigd na elk van die voorbeelden te zeggen: clericalisme! Maar is het geen bewijs van engheid, slechts zijn eigen staatsopvatting als de enig gezonde en zelfs de beste te beschouwen. Beter ware het indien Katholieken althans trachtten zich sympathiek in te leven in een staatsbestel, dat nu eens integraal christelijk is. Dat er gevaren aan die innige samenwerking van Kerk en Staat zijn verbonden, zal niemand negéren. Wie ook maar iets van geschiedenis kent, weet, dat er in de christelijke Middeleeuwen ook conflicten tussen de twee machten waren, en dat herhaaldelijk de ene op het domein van de andere ingreep. Maar naast een gewettigde afkeuring van individuele gevallen, moeten wij ruim genoeg zijn om het principe zelf goed te keuren. Franco is een vroom man: het gebeurt meer, dat hij vóór een belangrijke beslissing zijn kapelaan vraagt om het Allerheiligste uit te stellen, en dat hij een deel van den nacht in gebed doorbrengt. Aan hem is de Spaanse Kerk den heerlijken opbloei van het katholiek leven in Spanje verschuldigd. Slechts enkele staaltjes daarvan. Een eerste treffend feit is het bloeiende retraitewerk. Met de beproefde Ignatiaanse methode, de geestelijke afzondering van drie à zes dagen in volledig stilzwijgen, tracht men vooral de jeugd en nog meer den werkliedenstand godsdienstig te onderrichten en moreel op een hoger peil te brengen. Sinds 1939 heeft men vele nieuwe retraitehuizen opgericht. In de 24 retraitehuizen der Jezuïeten alleen, waarvan enkele pas sinds een jaar in gebruik zijn, heeft men meer dan 100.000 retraitanten gehad: 30.054 jongelingen, 19.766 heren, 58.346 werklieden. Deze laatsten doen doorgaans een retraite van drie à vier dagen in volledig stilzwijgen; de reis- en verblijfkosten met het dagelijkse loon worden door de fabriek betaald. De industriëlen van Asturië geven ongeveer 1 millioen pesetas per jaar voor dit werk; de RENFE (Nationale Maatschappij van Spaanse Spoorwegen) 2 à 3 millioen. Onder de instructies van den retraiteleider staat soms plots een werkman op om zijn mening te zeggen, goed of af te keuren, en de retraitegever lokt die actieve deelname uit. Ook vele universiteitsstudenten doen een jaarlijkse retraite; van de Madrileense alleen een duizendtal. De hoge ambtenarenwereld heeft eveneens zijn retraite; er zijn retraites voor werkgevers die eindigen met een studiedag over sociale problemen. | |
[pagina 841]
| |
Na den burgeroorlog, die zoals elke oorlog het zedelijk peil van de bevolking zeer had doen dalen, is men begonnen grote missies te geven. Dertig, veertig predikanten vatten tegelijk een hele stad aan. Een grootse propaganda wordt op touw gezet: gedurende twee maanden, voorbereiding van de missie door dagelijkse aankondigingen in de bioscopen en de kranten. Onder de missie staan luidsprekers op straat, de dagbladen geven uitvoerige verslagen, heel de stad staat afgestemd op de missie. Theathers en bioscopen stellen hun zalen ter beschikking. Ik meen, dat het in La Coruna was, dat 15.000 mannen de kruisweg in volle stad meededen. Een derde factor van geestelijke vernieuwing en verdieping zijn de Maria-Congregaties. En men vraagt de leden niet enkel enige godsdienstoefeningen bij te wonen, maar zij moeten actief aan sociale werken deelnemen. Vooral in Aragon oefenen de Maria-congregaties een diepgaanden invloed op de élite uit. Moet het ons dan verwonderen, dat er zo'n groot aantal priester- en kloosterroepingen in Spanje zijn. Uit de idealistische Spaanse jeugd in een diep-katholiek land moeten wel velen zich tot een hoger levensideaal aangetrokken voelen. En wat een nog meer verheugend feit is: terwijl de vroegere clerus vooral in het centrum en nog meer het Zuiden van Spanje wel niet uitmuntte door hoge priesterlijke deugden, vormt men nu in de seminaries een jongen clerus die én wetenschappelijk, én sociaal én zedelijk ver boven de vorige staat.
Wij besluiten: Spanje is een land met eigen karakter en eigen traditie, die grondig van de onze verschillen. Men kan de Spanjaarden sympathiek of antipathiek vinden; maar wie begaan is met het welzijn van het Spaanse volk zelf en den toestand objectief beoordeelt, moet toegeven, dat zowel economisch en politiek als religieus en intellectueel, het Franco-regime een zegen is voor Spanje. Dit regime heeft tekorten en gebreken - is het onze dan zo volmaakt? - maar het bouwt op gezonde principes. Men kan dan ook begrijpen dat Spanjaarden Franco wel eens 'de providentiële man', of ook 'de knapste politicus uit de Spaanse geschiedenis' noemen. |
|