Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 741]
| |
Historische Literatuur in Belgie
| |
I. - Nationale GeschiedenisDe twee eerste delen van de 'Histoire de l'Eglise en Belgique'Ga naar voetnoot1. door P. de Moreau, professor van kerkgeschiedenis aan het Collegium Maximum S.J. te Leuven, in 1940 gepubliceerd en op twee jaar uitverkocht, zijn eindelijk in herdruk verschenen. Het was geen kleine taak in dien 'nacht der Middeleeuwen', met de schaarse zekere gegevens en de vele legenden, toch de geschiedkundig vaststaande feiten op te sporen, om een beeld te krijgen van de evangelisatie van onze gewesten, van de oprichting der abdijen en de organisatie der bisdommen, van heel het kerkelijk leven en zijn terugslag op alle gebieden der kultuur. Slechts wie, zoals de auteur, een lang leven van onophoudelijke studie en critisch onderzoek achter den rug heeft, kan met kans op succes een dergelijk werk aanvatten. Dat hij er in slaagde, hebben de kritieken destijds voldoende bewezen. De tweede uitgave van dit standaardwerk telt over de honderd bladzijden meer dan de eerste, en is volledig bijgewerkt. Ingaande op enkele suggesties van Kan. Fl. Prims in 'Streven' (VIII, 4, 1941, pp. 384-395), heeft de auteur een nieuwe paragraaf gewijd aan 'La méthode de conversion' (I, pp. 107-119); het kapitel 'La miniature', dat vroeger vijf bladzijden telde, wordt nu een uitvoerige studie van 50 pagina's (II, pp. 311-362); terwijl in de vorige uitgave de twee delen één geheel uitmaakten, zodat het eerste deel reeds sommige aspecten tot 1122 toe belichtte, behandelt het eerste deel van de nieuwe uitgave de periode tot het midden der tiende eeuw, en het tweede leidt ons tot aan het begin der twaalfde. Ook heeft nu elk deel een eigen personen- en zaakregister. Bij het verschijnen van de eerste uitgave schreef Prof. F.L. Ganshof, een der beste kenners van onze Middeleeuwen, een uitvoerige en zeer lovende kroniek in de Revue belge de Philologie et d'Histoire (XX, 1941, | |
[pagina 742]
| |
pp. 719-742), en besloot, dat er in België sinds Pirenne weinig werken van zo grote wetenschappelijke waarde waren verschenen. Onwillekeurig vergelijkt iedereen de magistrale 'Histoire de Belgique' in zeven delen van den grootmeester der Belgische historiographie met de 'Histoire de l'Eglise en Belgique', die zes delen zal omvatten, van den gewaardeerden kerkhistoricus. Pirenne schrijft vlotter en synthetischer, de Moreau is meer gedrongen en analytisch; bij Pirenne verrast de als vanzelfsprekende aaneenschakeling der feiten, bij de Moreau de solide onderbouw van zijn stellingen. Pirenne is schitterender, de Moreau veiliger; Pirenne is een causeur, de Moreau een professor (terwijl God. Kurth een redenaar was); Pirenne's geschiedenis is boeiende lectuur, de Moreau's historie een onmisbaar 'Nachschlagewerk'.
De 'Historische School van Leuven', vijftig jaar geleden door Kan. Alfr. Cauchie gesticht, geniet nog steeds in binnen- en buitenland een welverdiende faam. Prof. Dr L. Van der Essen, - die het vorige jaar zijn 35 jaar professoraat aan de vrije universiteit van Leuven vierde - heeft niet alleen de hoge wetenschappelijke traditie van zijn vereerden leermeester gehandhaafd, maar ook een eigen kijk op onze zestiende eeuw en op onze hele nationale geschiedenis aan zijn leerlingen meegegeven. Voortbouwend in de lijn van Prof. P. Geyl, publiceerde hij reeds in 1938 een destijds sensationeel artikel over de historische gebondenheid der Nederlanden.Ga naar voetnoot1. Sindsdien heeft hij deze Grootnederlandse opvatting niet alleen bij zijn Vlaamse, maar ook bij zijn Franssprekende studenten ingang weten te doen vinden. Een sprekend bewijs ervan is wel 'Deux mille ans d'histoire',Ga naar voetnoot2. door een groep historici onder zijn leiding een jaar geleden uitgegeven, en waarvan wij reeds een tweeden druk beleven. Een groot werk in quantitatieven zin kan men dit boek niet noemen: 132 bladzijden voor de geschiedenis van 'België', en een goede honderd pagina's bijlagen over het prinsbisdom Luik, den naam der 'Zeventien Provinciën', chronologische lijsten van onze prinsen, gouverneurs, kanseliers, bisschoppen, enz. Maar qualitatief gezien aarzelen wij niet te herhalen, wat wij hier het vorig jaar in een kroniek over het werk schreven: 'Dit boek is een stellingname van een groep Fransschrijvende Belgische historici tegenover onze nationale geschiedenis, en die stellingname kan men een keerpunt in de Belgische geschiedschrijving noemen' ('Streven', XIV, 4, Jan. 1947, pp. 343-347). Op het schutblad prijkt de Nederlandse Leeuw ('Leo Belgicus'), en onomwonden verklaren de auteurs in hun inleiding 'Et d'abord il est devenu indispensable d'envisager au moins les seize premiers siècles de notre histoire dans le cadre élargi de l'ensemble des Pays-Bas, de la Somme à la Frise, ou tout au moins jusqu'au Waal' (p. 15). Heel het werk is een uitwerking van deze programmaverklaring. Ten opzichte van de vorige uitgave zijn de vier eerste hoofdstukken | |
[pagina 743]
| |
lichtelijk uitgebreid; die over de periode van de Bourgondiërs tot aan de Franse Omwenteling ondergingen verscheidene wijzigingen, en de laatste zijn nagenoeg onveranderd gebleven. Ofschoon de bibliographie merkelijk werd ingekort, werden er nochtans - waarschijnlijk ingaande op onze kritiek in 'Streven' - 28 nieuwe Nederlandse werken ingelast. Wie een bondig, schitterend geschreven en meeslepend overzicht wil hebben van de 'Belgische' geschiedenis in de laatste twintig eeuwen, en tevens kennis wil maken met de nieuwe richting in de Belgische historiographie, kan geen beter boek vinden.
In de reeks 'Steden en Landschappen' onder leiding van Prof. Dr Ir Stan Leurs, verscheen als nummer X 'Gent'Ga naar voetnoot1. van de hand van Prof. Dr J. Dhondt en Prof. Dr P. De Keyser. Het is een groot boek op glanzend papier van bijna vier honderd bladzijden en verlucht met 158 reproducties van Gentse monumenten of kunstwerken: een royaal geschenk van de twee Gentse hoogleraren aan de fiere Arteveldezonen. Het spoor van wijlen V. Fris, den verdienstelijken Gentsen stadsarchivaris, in zijn 'Histoire de Gand'Ga naar voetnoot2. volgend, en de talrijke vernieuwende studies van Prof. Dr H. Van Werveke en van zijn studenten benuttigend, ontwerpt Prof. Dhondt een historische schets van Gent, die met de allerlaatste wetenschappelijke gegevens rekening houdt. Hij leidt ons van af het eerste ontstaan der nederzetting aan de samenvloeiing van Schelde en Leie - en daarom in het Keltisch 'Gent' d.i. stad-aan-de-monding geheten - over de toppunten van economischen bloei in de Xlle en XIIIe eeuw, en van politieken roem in de XIVe, langs de inzinking onder de Bourgondiërs, de Habsburgers en de Oostenrijkers, tot den vernieuwden bloei van onze dagen, die pas onder Napoleon en Willem I voor goed aanving. Al brengen wij hulde aan de grote belezenheid en de critische nauwgezetheid van den geleerden auteur, toch wil het ons voorkomen, dat hij zich niet genoeg in de atmosfeer van bepaalde perioden heeft ingeleefd. Aldus, na het Calvinistisch bewind te Gent wat al te vergoelijkend te hebben besproken, geeft hij een lang relaas van de dwangmaatregelen, die Staat en Kerk aanwendden om de afgedwaalden te bekeren. Tot de diepe drijfveren en de vurige geloofsijver van de dragers der Contra-reformatie is hij echter niet doorgedrongen: hoe het Concilie van Trente een nieuwen geest over de Kerk heeft doen waaien, hoe de bisschop van Gent en zijn beter onderlegde en zedelijk hoogstaande clerus de christenen onderwezen en tot de deugd opvoerden, welke diep-godsdienstige zin de Gentenaren, vooral sinds de regering van Albrecht en Isabella, bezielde, dit alles komt niet tot zijn recht. Bij het lezen van deze verdienstelijke schets van Gents roemruchte geschiedenis voelen wij weer eens aan, hoe de opstand der Nederlanden nog steeds eenzijdig gezien wordt van uit het standpunt der rebellen en zelfs der Calvinisten. In de daarop volgende 'Kunsthistorische Schets' (pp. 153-368) wil Prof. Dr P. De Keyser niet zozeer Gent behandelen als 'de exponent van | |
[pagina 744]
| |
de kunstgeschiedenis van een bepaalde streek' (p. 227), maar eer een overzicht geven van Gents monumenten en kunstwerken, en van de kunstenaars die er leefden. Toch wijst de ervaren kunstkenner den lezer voortdurend op de internationale kunststromingen. In een waardig défilé laat de auteur voor onze verbaasde ogen de lange monumentenrij voorbijgaan; de torenspits van de St. Baafskathedraal, het Belfort en de St. Niklaaskerk, het deels Gothisch, deels Renaissancistisch stadhuis, het stoere Gravenkasteel van Filips van den Elzas in 1180 opgetrokken, de St. Jacobs-kerk met nog een Romaans gedeelte uit de XIIe eeuw, de St. Pieterskerk in Barokstijl, het sterke Geraard Duivelsteen uit de XIIIe eeuw, het Schippershuis en zovele mooie burgerhuizen. Daarna in een lang tweede gedeelte krijgen wij een inzicht in de beeldhouw- en de schilderkunst, in de miniatuur- en de sierkunsten. Bezit Gent niet de wereldberoemde 'Aanbidding van het Lam Gods'? En kwamen na de Van Eyck's niet een Hugo Van der Goes en een De Craeyer, een hele groep verdienstelijke zeventiende-eeuwse schilders en nog laatst de Latemse School? Zo is dit luxueus uitgegeven boek een hymne geworden aan de politieke en economische grootheid der fiere Arteveldestad, en aan de onvergankelijke schoonheid van de 'Stad der oude Monumenten'.
Sinds de vervlaamsing der universiteit van Gent, heeft de 'Gentse Historische School', vroeger door Henri Pirenne gesticht, de studie van het graafschap Vlaanderen aangevat. De laatste tien à vijftien jaar werden door Prof. F.L. Ganshof, de huidige leider der 'Gentse School', en door zijn leerlingen als Prof. J. Dhondt, Prof. Dr Fr. Blockmans, Dr. L. Voet e.a., verscheidene detailstudies en synthesen hoofdzakelijk over de periode van de IXe tot de XIIe eeuw gepubliceerd, die onze kennis " van het ontstaan en van de eerste graven van het graafschap Vlaanderen totaal vernieuwden. Onlangs ontvingen wij nu ook een meesterlijke doctoraatsthesis over Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen en Henegouwen (1200-1244) van de hand van Dr T. Luykx, vroeger assistent van Prof. Ganshof.Ga naar voetnoot1. Steunend op een uitgebreid en deels onuitgegeven bronnenmateriaal, tot stand gekomen onder de kundige leiding van Prof. Dr F.L. Ganshof en Prof. Dr H. Van Werveke, bekroond door de Kon. Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, daarenboven een lijvig boek van ongeveer zeven honderd grote bladzijden met een overvloedig wetenschappelijk apparaat, wekt deze monographie al dadelijk den indruk van een eerste rangs en definitieve studie over het onderwerp. Bij de lezing blijkt, dat de auteur het veelbewogen leven van de gravin Johanna volgt te midden van de politieke, sociale en religieuze evolutie van haar graafschap en dat hij elk hoofdstuk met een samenvattend overzicht weet af te sluiten. Op het werk is er noch als analytische studie noch als synthese iets af te dingen. Enkel hadden wij een frisser en jeugdiger taal, en ook een vlotter stijl gewenst. | |
[pagina 745]
| |
Maar wie is die gravin Johanna, welke zo'n begaafd en ijverig biograaf mocht vinden? Dochter van Boudewijn van Constantinopel, die als keizer van het Oostlatijnse Rijk in 1205 om het leven kwam, werd zij reeds op haar vijfde jaar gravin van Vlaanderen en Henegouwen. Door Filips August, koning van Frankrijk, uitgehuwd aan Ferrand van Portugal, moest zij na Bouvines in 1214, waar haar man samen met den Duitsen Keizer Otto IV en den Engelsen Koning Jan Zonder Land werd verslagen en daarna gedurende dertien jaar te Parijs gevangen gehouden, zelf het graafschap besturen. In deze periode valt de pijnlijke episode van den valsen Boudewijn. In 1227 eindelijk komt Ferrand vrij en bestuurt dapper zijn gewesten, zodat de gravin na zijn dood, zes jaar later, een rustig graafschap overneemt. Een tweede huwelijk in 1237 met Thomas van Savoye brengt haar niet den hevig verlangden troonopvolger, en in 1244 eindigt zij haar tragisch leven in christelijke gelatenheid. Om de gravin volgen wij de wisselende machtsverhoudingen tussen de verscheidene Nederlandse gewesten en de politieke strijd tussen 'the big Three', Frankrijk, Engeland en Duitsland. Zo wordt deze biographie een schets van een halve eeuw geschiedenis van het graafschap in het ruime kader van West-Europa.
Dezelfde veelbelovende historicus en vruchtbare schrijver brengt ons een degelijke monographie over de rol der Vlaamse graven in de kruisvaarten.Ga naar voetnoot1. Ofschoon Mr. H. Hardenberg ons in 1941 reeds vergastte op zijn 'De Nederlanden en de Kruistochten'Ga naar voetnoot2. zal het voor velen een openbaring zijn te vernemen, hoe in de eerste kruistocht Robrecht II van Vlaanderen met Godfried van Bouillon (of Boonen) het type van den vromen kruisridder was, hoe Dirk en Filips van den Elzas herhaalde malen op kritische ogenblikken de koningen van Jeruzalem ter hulp snelden, hoe Boudewijn IX van Vlaanderen als keizer van het Oost-latijnse keizerrijk een tragisch einde vond, en hoe Willem en Gwijde van Dampierre den groten Lodewijk IX manmoedig terzijde stonden. De mooie illustratie en de genealogische lijsten verhogen nog de waarde van deze monographie. Al zal dit epos vooral de Oost- en West-Vlamingen met gerechte fierheid vervullen, toch zullen alle Nederlanders met groot genoegen de heldendaden lezen der graven en edelen van Vlaanderen in dienst der 'kerstenhede'.
Bij de 'Editions Universitaires' te Brussel verschijnt onder leiding van Prof. L. Van der Essen, een historische reeks 'Evénements et Personnages'. Het zijn werken van ongeveer 500 bladzijden door ervaren historici over de geschiedenis der oude Nederlanden en België, en zij hebben zowel een hogere vulgarisatie voor doel als het bevorderen van de historische wetenschap zelf. In deze reeks verscheen zo pas 'Les Pays-Bas à la veille de l'unification bourguignonne. 1356-1384' van de hand van Prof. Dr Fritz Quicke.Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 746]
| |
Deze Gentse hoogleraar stond reeds gunstig bekend in de Belgische historische wereld wegens verscheidene studies over de veertiende eeuw, en niet het minst wegens de behandeling van 'Het Burgondische Tijdvak' in het IIIe Deel van de 'Geschiedenis van Vlaanderen'. Het onderhavig werk draagt als ondertitel - en als nadere verklaring -: 'L'histoire politique et diplomatique de l'Europe occidentale dans la seconde moitié du XIVe siècle'. Gezien het ontbreken van monographieën over de toen regerende Nederlandse prinsen en over de prinsdommen zelf, en bij ontstentenis van de nodige voorstudie over de politieke en diplomatieke betrekkingen van onze gewesten met de omringende staten in dien tijd, heeft de auteur werkelijk pionierswerk moeten leveren. Achtereenvolgens beschouwt hij de verhouding en de twisten tussen het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant en de graafschappen Henegouwen, Holland en Zeeland, en betrekt er natuurlijk de naburige Nederlandse prinsdommen bij waar het nodig is. Maar ook - en dit is wellicht het meest interessante in deze waardevolle studie - telkens wijdt hij zijn aandacht aan de diplomatieke en vaak zelfs de militaire actie van de Franse en Engelse Koningen en van den Duitsen Keizer in deze 'terre commune à toutes les nations', zoals Pirenne het kernachtig zei. Aldus zien wij het behendig diplomatiek spel en de groeiende successen van den sluwen Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, het handige manoeuvreren van Albrecht van Wittelsbach, regent van Holland, Zeeland en Henegouwen, en de zwakke of beter de nadelige politiek van Wenceslas, 'mamboor' van Brabant. Tevens nemen wij den groeienden invloed van Frankrijk ten koste van zijn vijand Engeland waar, terwijl de Duitse Keizer machteloos staat tegenover zijn rijksgebieden in de Lage Landen. Zo krijgt het werk een Europesen weerklank. Ofschoon wij vol eerbied staan voor de prestatie van Prof. Quicke, betreuren wij toch, dat hij niet synthetischer en overzichtelijker deze verwarde en belangrijke periode uiteenzet. Een ruimer gebruik van jaartallen in den tekst, en genealogische tabellen en kaarten achteraan zouden hem hierin zeker hebben geholpen.
Naast de historische reeks 'Heiligen van onze Stam', waarvan tot nog toe negen nummers verschenen, geeft 'De Kinkhoren' - een Nederlandse sectie van de uitgeversfirma Desclée De Brouwer te Brugge - nu een nieuwe serie 'Spieghel Historiael' uit. Zij omvat korte monographieën over vooraanstaande figuren uit onze geschiedenis, vlot geschreven en keurig uitgegeven onder fris-groene omslag. In zijn 'Leopold II' slaagt C. De MûelenaereGa naar voetnoot1. er in, een waarlijk groots beeld te scheppen van den tweeden Koning van België: zijn bedrijvigheid ten overstaan van de politieke partijen, het militair probleem en de urbanisatie, en vooral zijn geniaal beleid, dat België een der rijkste hedendaagse koloniën schonk, moeten eerbied en ontzag afdwingen. P. Joris Vlamynck schenkt ons een sober maar opwekkend verhaal over Willem van Roebroek.Ga naar voetnoot2. Niet op last van Lodewijk IX, den Fransen | |
[pagina 747]
| |
Koning, - zoals men doorgaans beweert - maar uit geloofsijver ondernam de Vlaamse Minderbroeder de meer dan twee jaar lange reis (1253-1255) naar den groten Khan te Karakoroem in Mongolië, en bracht over die verafgelegen streek en over het sprookje van een christenheid in het hart van Azië betrouwbare berichten. Wij hopen, dat 'Spieghel Historiael' ons een hele reeks van deze prettige, korte biographieën zal bezorgen. | |
II. - Algemene GeschiedenisEnige jaren geleden heeft de Leuvense professor Dr E. Lousse - die vooral om zijn vernieuwende studies over de samenleving en de instellingen van het Ancien Regime een internationale faam heeft verworven - het initiatief genomen van een reeks handboeken over de beschavingsgeschiedenis 'Magistra Vitae'. Tot nog toe verschenen het eerste Deel over het Oude Oosten door Kan. J. De Keyzer, en het vijfde en zesde deel over de Moderne en de Hedendaagse Tijden door den leider der reeks. Zo pas heeft Lic. J. Spillemaeckers het tweede deel over de Griekse OudheidGa naar voetnoot1. uitgegeven. Men kent de methode van Prof. Lousse, getrouw door zijn medewerkers gevolgd. Na zo mogelijk het te behandelen tijdvak in twee perioden te hebben gesplitst, onderzoekt hij achtereenvolgens de vijf beschavingsfactoren: de inwendig-politieke, de sociaal-economische, de kulturele, de godsdienstige, de buitenlands-politieke. Deze schematisering, waardoor belangrijke feiten wel eens op den achtergrond worden gedrongen, heeft van verscheidene zijden kritiek uitgelokt. Men vergeet al te licht, dat de opzet van deze reeks niet is, een concreet en volledig relaas van de voornaamste gebeurtenissen uit het verleden te geven, maar een systematische uiteenzetting van de evolutie der hele complexe beschaving in een bepaalde periode. Wat is er dan logischer dan de vijf componenten van elke kultuur afzonderlijk te onderzoeken, hun ontwikkeling na te gaan, en hun kenmerken helder en scherp uit te tekenen. De 'petite histoire', alle anecdoten worden geweerd, en het oog staat strak gericht op de grote op- en neergaande lijnen der menselijke beschaving. Wie onder leiding van een goed professor aldus de geschiedenis studeert, zal zeker een dieper inzicht krijgen niet alleen in het groot menselijke drama, dat zich in den loop der tijden afspeelt, maar ook in onze eigen twintigste-eeuwse beschaving. Voegen wij er nog aan toe, dat deze handboeken 'Magistra Vitae', niet in de eerste plaats bedoeld zijn voor het Middelbaar Onderwijs - al zullen ze den leraar bij het geven van zijn geschiedenisonderricht uitstekende diensten bewijzen - maar voor het hoger onderwijs, waar de aandacht, althans in België, vooral gaat naar de beschavingsgeschiedenis; ook de intellectuelen, die eens rustig willen nadenken over de ontwikkeling der kultuur van de Oudste Tijden tot op onze dagen, vinden hier een waardevolle handleiding. Ook J. Spillemaeckers splitst zijn boek in twee delen: de groei van de Griekse beschaving (vóór 338 a.C.n.), en haar expansie en verval (na 338 a.C.n.), en ook hij behandelt telkens de vijf boven vermelde factoren. De auteur is er in geslaagd het hoge peil te bereiken, waarop Prof. Lousse zelf | |
[pagina 748]
| |
de reeks heeft aangevangen. Toch stellen wij ons de vraag of de auteur niet te veel aan systematisatie heeft toegegeven. Zo bijv. aan de Griekse kultuur en kunst in de vervalperiode (na 338) evenveel bladzijden wijden als in de bloeiperiode, toen zij op het gebied van bouw- en beeldhouwkunst, van letterkunde en welsprekendheid, van geschiedenis en philosophic hoogtepunten bereikte, die zelden zijn geëvenaard en nooit overtroffen, lijkt ons verkeerd. En dat de drie grote Griekse dramaturgen Aischulos, Sophokles en Euripides het elk met twee regels moeten stellen in een 'geschiedenis van de beschaving', kan niet door den beugel. Kaders zijn goed en uitstekend, vooral in het onderwijs, zolang zij maar geen dwangbuis worden, dat het bruisende, steeds onlogische leven geweld aandoet.
Tevreden en voldaan leggen wij na lezing het grote boek van Humbert Ligny 'L'Occident médiéval'Ga naar voetnoot1. ter zijde, wel bewust dat de Belgische historiographie hier een werk van grote waarde heeft voortgebracht. Sereen en objectief, met als enige leidraad de feiten zelf en niet een vooropgezette stelling - een thesis - overzichtelijk en toch grondig, exponeert de auteur het bewogen verleden van het Middeleeuwse Europa. Pirenne's studie 'L'Europe depuis les invasions jusqu'au XVIe siècle', waaraan men dadelijk denkt, heeft meer oog voor de economische evolutie van het Westen, Ligny bestrijkt meer de politieke en diplomatieke geschiedenis, en wijdt interessante hoofdstukken aan de kultuur en de instellingen; Pirenne doet neutraal aan - wat voor de Middeleeuwen een grondig tekort is - Ligny heeft meer een christelijken kijk op die periode, ofschoon dit o.i. nog niet genoeg tot uiting komt. Al zal de afwezigheid van kaarten en genealogische tabellen de lezing enigszins bemoeilijken, toch munt dit grootse boek zo uit door degelijkheid, objectiviteit en sereniteit, dat wij het aan allen, welke de geschiedenis van de Lage Landen tot aan Karel V in het raam van West-Europa willen nagaan, zeer aanbevelen. Het nieuwe van de opzet kunnen wij reeds uit den dubbelen titel aflezen. Enerzijds is het een geschiedenis van het hele Westen, vooral van Frankrijk, Engeland en het Germaanse Keizerrijk, maar ook van het Pausdom, Spanje, Italië en Centraal-Europa, in zover zij bij de politieke en kulturele ontplooiing van West-Europa betrokken waren; anderzijds vestigt de auteur het centrum van zijn belangstelling op de Lage Landen en verklaart hun inwendige ontwikkeling en hun buitenlandse politiek door de interferenties met de omgevende staten. Het lijdt geen twijfel, dat door deze confrontatie zowel het verleden der kleine maar sinds lange eeuwen belangrijke Nederlanden, als de geschiedenis van heel West-Europa, gecentreerd op deze 'plaque tournante de l'Europe', veel aan duidelijkheid winnen. En dit geldt niet enkel voor de politieke verhoudingen tussen de verscheidene landen, maar ook voor de ontwikkeling van de feodaliteit en het gemeentewezen, van de letterkunde en kunsten, voor de ganse kulturele ontplooiing. Wat eveneens aangenaam verrast is, dat de auteur met een ruime kijk en innerlijk begrijpen de realiteit der Lage Landen in de Middeleeuwen volgt. De Belgicistische geschiedschrijving, die reeds in de Middeleeuwen | |
[pagina 749]
| |
voorafbeeldingen van het latere België meende te vinden, schijnt stilaan een verouderde opvatting te worden. Wél heeft de auteur vooral zijn aandacht gewijd aan Vlaanderen, Brabant en Henegouwen, waarbij later Holland en Zeeland, Limburg en Luxemburg, Namen en Gelre zich voegen: wij mogen echter niet vergeten, dat Vlaanderen en Brabant, met Holland en Henegouwen tot in de tweede helft der XVIe eeuw het hart der Lage Landen waren. Wij menen ook dat de geleerde schrijver, indien hij dit werk van lange jaren nu schreef, nog een grotere plaats aan de Noordnederlandse gebieden zou inruimen. En zeker mag hij in de bibliographie van een tweede uitgave niet meer de Noordnederlandse geschiedschrijvers 'en bloc' voorbijgaan, om enkel enige Nederlandsschrijvende Belgische historici te citeren.
Op herhaald aandringen van zijn toehoorders heeft P. Dr Alb. Muller, sinds vele jaren professor in de diplomatieke geschiedenis en het Volkenrecht aan de Consulaire Afdeling der St. Ignatiushogeschool te Antwerpen, zijn cursus over 'La seconde guerre de trente ans. 1914-1945' uitgegeven.Ga naar voetnoot1. De eerste Dertigjarige Oorlog (1618-1648) liet een zo uitgeput en verwoest Duitsland achter zich, dat het honderd jaar nodig had om zich te herstellen; de tweede heeft, volgens P. Muller, den Duitsen grootheidsdroom van een wereldheerschappij brutaal en definitief doen vervliegen, zodat het jaar 1945 werkelijk het eindpunt van een periode betekent. De auteur heeft in het exposé de heldere uiteenzetting van zijn colleges behouden, met klare indelingen, sprekende titels en vele onderverdelingen. Geen voetnota's of bibliographie, geen registers of kaarten: een sobere tekst steunend op een immense eruditie en diepe studie. Het boek is vlot en spannend geschreven; vooral de voortdurende tekstuele aanhalingen van belangrijke gesprekken tussen vorsten en diplomaten, van beslissende telegrams, van voorname documenten, doen den lezer als het ware de gebeurtenissen meeleven. Na een proloog over den naijver van de grootmachten vóór 1914, geeft de auteur een uiteenzetting van de drie acten van het grootse drama: de eerste wereldoorlog, de 'Entre-deux-guerres', de tweede wereldoorlog. Uitvoerig onderzoekt hij de verantwoordelijkheid van den bloedigen oorlog 1914-1918, glijdt zeer vlug heen over de militaire operaties, en behandelt weer uitvoerig de vredesconferentie van 1919. In het tweede deel volgt de schrijver de ontwikkeling der verscheidene staten, de ontwapening en bewapening, de opkomst der dictaturen, de vredespogingen o.a. door den Volkenbond, en tenslotte de annexaties van Oostenrijk en Tsjechië bij Duitsland, die Europa naar een catastrophe leiden. Het derde deel eindelijk vat sober maar treffend den tweeden wereldoorlog samen, den Blitzkrieg die uitloopt op de totale ineenstorting van Duitsland. En de auteur besluit zijn boeiende en dramatische uiteenzetting met een Aanhangsel: 'Le rôle de la papauté dans la vie internationale'. De grondstelling van den auteur, alle nuances ter zijde gelaten, zou men wellicht zo kunnen weergeven: Duitsland is dé grote schuldige van den eersten wereldoorlog; het verdrag van Versailles was te zacht in zijn hardheid: te hard om geen ressentiment en geen verlangen naar weerwraak | |
[pagina 750]
| |
bij de Duitsers op te wekken, en te zacht omdat het het Duitse Rijk met zijn 60 millioen inwoners, zijn industrie en centralisatie, het middel schonk om een tweeden oorlog voor te bereiden; Hitler en het nazisme zijn verantwoordelijk voor den tweeden wereldoorlog. Een gulden regel der historiographie zegt, dat pas na vele jaren, wanneer alle documenten toegankelijk zijn en de passies zijn ingesluimerd, de geschiedenis kan geschreven worden. P. Muller schrijft zelf: 'Ces événements sont trop proches de nous pour qu'on puisse se flatter de pénétrer leur lointaine et secrète genèse... L'avenir seul nous éclairera plus complètement... (p. 8-9). Hier kan men nog aan toevoegen, dat de diplomatieke geschiedenis, door zich te beperken tot de onderhandelingen tussen de staatshoofden en de diplomaten, eigenlijk tot de diepe drijfveren van het wereldgebeuren niet doordringt: de machtsverschuivingen, de economische bloei of stagnatie, de nationale sympathieën en antipathieën en zo meer, worden hoogstens vermeld in dit soort historiographie. Zo is het bijv. duidelijk, dat het Duitse Rijk van Keizer Willem II wegens zijn geweldig toenemende industrialisatie, moest uitzien naar koloniën of althans naar afzetgebieden; zo is het eveneens een feit, dat de Duitsers in 1932-33 door de grote economische crisis met zijn 5 à 6 millioen werklozen en door de dreigende communistische revolutie in de handen van Hitler werden gedreven. Maar... wij staan nog te dicht bij dit alles. Intussen brengt het boeiende boek van P. Muller met zijn scherpe bewijsvoering en zijn eerste rangs documentatie een eerste proeve van inzicht in dit werelddrama.
***
Deze reeks interessante boeken overschouwend, mogen wij besluiten, dat de Belgische historiographie haar faam hooghoudt; met grondige studiën als die van P. de Moreau, Dr Luyckx en Dr Quicke, met meesterlijke synthesen als die van dhr Ligny en P. Muller, beweegt zich onze geschied- schrijving op een hoog peil. Tevens zijn er twee strekkingen in de nationale geschiedenis waar te nemen, welke, ofschoon niet nieuw, toch nog niet zó op den voorgrond waren getreden: enerzijds, het grote woord van Pirenne indachtig: 'Il faut chercher le secret de notre histoire en dehors d'elle' (Histoire de Belgique, I5, 1929, p. XII), zoeken de historici ons land meer en meer te beschouwen als Europa's centrum, dat zelf sterk onder den invloed staat der drie grote naburige naties, maar tevens een bemiddelende rol tussen hen speelt: de studies van Dr Luyckx, Dr Quicke en dhr Ligny illustreren dit; anderzijds gaat men ook in de francophone geschiedschrijving het veld van het onderzoek uitbreiden tot de hele Lage Landen, zoals wij bij de voornoemde auteurs en vooral bij de schrijvers van 'Deux mille ans d'histoire' hebben opgemerkt. Dank zij hun wetenschappelijke traditie en dezen verruimden kijk op eigen verleden, wonend in het hart zelf van Europa en vrij van het chauvinisme, waaraan de grote naties zo moeilijk ontkomen, zijn de Lagelandse geschiedschrijvers beter dan wie ook ertoe in staat, een 'definitieve' geschiedenis te schrijven van het christelijk Westen, van de drager der christelijk humanistische kultuur. |
|