| |
| |
| |
Het Indie-Beleid II
door Max van Poll
Eerst herstel van rust en orde, dan pas praten
Over het algemeen wordt van de zijde der Oppositie tegen het Indië-beleid der Nederlandse Regering wel toegegeven, dat, hetgeen men aan die zijde verstaat onder 'Herstel van Rust en orde' inderdaad niet mogelijk was in de eerste maanden na de Japanse capitulatie. In Maart-April 1946 waren Bandoeng, Medan, Padang en Palembang nog door Engelse troepen bezet; - het is dus wel heel moeilijk vol te houden, dat zelfs toen voor onze troepen met 'herstel van rust en orde' had kunnen worden begonnen! Zo het echter toen al niet mogelijk was, later zou het wel mogelijk geworden zijn. Men had in dien tussentijd geen besprekingen moeten aanknopen met de leiders der nationalistische beweging en, nadat men zich dan voldoende militaire macht had verschaft, had men 'rust en orde moeten herstellen'. Eenmaal dit geschied, zou dan met de nationalistische beweging onderhandeld hebben kunnen worden.
Deze stelling klinkt aannemelijk voor eenieder, die de werkelijke verhoudingen niet kent; voor eenieder, die deze wel kent, betekent ze een totale onmogelijkheid wegens een ganse reeks van omstandigheden, die wel met elkaar verband houden maar toch ook van zo uiteenlopenden en gecompliceerden aard zijn, dat bij niet inachtneming van een ervan en van alle tezamen een volkomen vals beeld van den werkelijken toestand ontstaat. Telkens wanneer een naar het schijnt klemmend en overtuigend betoog van de zijde der oppositie wordt gehouden, kan men er zeker van zijn, dat een of meer van die omstandigheden buiten beschouwing worden gelaten, wat dan den niet geheel ingewijden lezer of hoorder ontgaat. Dit is een der geheimen van de suggestieve betogen, welke professor Gerretson ten beste pleegt te geven en welke - men lette er maar eens op - telkens een of ander onderdeel van het probleem behandelen met veronachtzaming van geheel andere, niettemin beslissende overwegingen. Ik wil hier nu trachten dit geheel te overzien, mij wel bewust, hoe moeilijk deze taak is en hoe gemakkelijk men bij de vervulling daarvan op zijwegen kan geraken of gelokt worden.
Allereerst dient vast te staan, waarover de discussie eigenlijk loopt.
Als ik gewaag van 'rust en orde herstellen', dan impliceert dit, dat er geen rust en orde is, nadat ze er wel geweest was. In hoeverre kan men nu zeggen, dat er in de zich toen noemende Republiek Indonesia, welke aanvankelijk geheel Indonesië pretendeerde te omvatten, geen rust en orde heerste? Men stelle het zich wel voor ogen: het begrip 'rust en orde', dat en zoals men het hier aanwendt, laat heel wat gradaties toe.
De gemiddelde Nederlander is geneigd rust en orde eerst dan aanwezig te achten, als er een toestand bestaat, zoals hij dien in eigen land kent. Ik laat nu elke wijsgerige beschouwing over 'rust' en veel meer nog over
| |
| |
'orde' opzettelijk achterwege: zou men daartoe overgaan, dan zou wel eens kunnen blijken, dat 'orde' althans zo goed als nergens meer in de wereld bestaat. Afgezien echter daarvan: ook een uiterlijk rustige en ordelijke toestand in den zin, zoals deze in Nederland wordt gevonden, heeft ook vóór den oorlog in slechts zeer weinige landen bestaan.
Wat Indonesië aangaat, was er onmiddellijk na de capitulatie van Japan een niet geringere mate van rust en orde dan in vele andere landen bestond; in een daarop volgende periode zijn er ongeregeldheden geweest van plaatselijk zelfs zeer weerzinwekkenden en ernstigen aard; deze zijn geleidelijk afgenomen zonder geheel op te houden; en daarop is dan een periode gevolgd, waarin binnen het grondgebied, waarop de Republiek de macht in handen had, een mate van rust en orde bestond, niet minder dan in vele andere landen aanwezig was; - indien men den toestand aan de fronten, waar Nederlanders en Indonesiërs tegenover elkaar stonden, buiten beschouwing laat, want daar werden terreurmethodes toegepast, waaraan ik later afzonderlijke aandacht zal wijden.
Het is hier ter wille van de plaatsruimte niet mogelijk deze periode uitvoerig te beschrijven; waarop het aankomt is dit: dat er in het door de Republiek beheerste gebied na zekeren tijd een toestand van rust en orde bestond, welke op zichzelf beschouwd (dat wil dus zeggen afgezien van het feit, dat dit gebied de jure nog altijd onder Nederlandse souvereiniteit stond) niet voldoende reden zou kunnen opleveren, om tot een ingrijpen tegen die Republiek over te gaan.
Dat deze toestand inderdaad bestond hebben allen, die Djocja en andere plaatsen op Republikeins gebied bezochten, eenstemmig erkend, uiteraard met de restrictie, dat zij alleen konden spreken over de gebieden, waar zij geweest waren. Dit is niet alleen erkend door twee gezelschappen van grotendeels ambtelijke personen, die onder leiding van Dr Koets daarheen zijn geweest - en onder hen bevonden zich verklaarde tegenstanders van de Republiek en zelfs van de Regeringspolitiek, - maar dit is ook erkend door een gezelschap van journalisten en andere personen, onder wie een mijner eigen zoons, en door een man als Jhr A. Ruys de Beerenbrouck, een halsstarrig tegenstander van Linggadjati, die bij zijn terugkeer uit Djocja verklaarde, dat hij daar een maatschappij had ontmoet, welke alle uiterlijke kentekenen ener normale samenleving vertoonde.
Laat ik hieraan toevoegen, dat mijn eigen op één na jongste dochter van datzelfde Djocja uit zonder Europees gezelschap een tocht heeft gemaakt naar Wonosobo en het Diengplateau zonder enige overlast - eer het tegendeel - te ondervinden. Voor den geographisch niet georiënteerden lezer diene, dat dit een tocht is van heen en terug ongeveer 300 K.M. door het hart van het Javaanse land.
Er dient onmiddellijk aan toegevoegd te worden, dat er nog wel enige plaatsen op Java waren, waarheen de Djocjase autoriteiten zelf ontrieden heen te gaan, omdat zij erkenden nog niet over voldoende macht te beschikken om daar de veiligheid te waarborgen. Hetzelfde kwam echter en komt nog in tal van onafhankelijke landen voor, zonder dat iemand er aan denkt te beweren, dat er in zulke mate gemis aan 'rust en orde' is, dat het land zijn onafhankelijkheid op dien grond niet waard mag heten. Er kan nog aan toegevoegd worden, dat op Republikeins gebied de treinen vrij
| |
| |
regelmatig liepen, de akkers relatief zeer goed bebouwd waren, het onderwijs zich meer en meer begon te ontwikkelen; - verschijnselen, welke alle eveneens wijzen op rust en orde in den gebruikelijken zin. Wat iets geheel anders betekent dan dat er een model bestuur bestond, wat zeer zeker allerminst het geval was.
Men kan alleen maar niet zeggen, dat een Nederlands militair ingrijpen gerechtvaardigd had kunnen worden alleen en uitsluitend op dezen grond: dat er een zodanig gemis aan rust en orde bestond op het grondgebied der Republiek, dat het voortduren van dien toestand niet kon worden geduld.
Iets geheel anders is uiteraard, dat de wijze, waarop de Chinezen werden behandeld, de manier van belasting heffen door plaatselijke machthebbers en benden en tal van andere dingen meer onder Nederlandse Souvereiniteit niet geduld hadden kunnen worden. Aangezien nu die Nederlandse Souvereiniteit nog bestond en bestaat, kon en kan de oppositie zeggen, dat rust en orde moeten hersteld worden, zo als ze vroeger onder Nederlandse souvereiniteit waren. We moeten alleen maar elkaar goed verstaan: dit betekent dus, dat eerst de Nederlandse Souvereiniteit ook de facto over den gehelen Archipel diende te worden hersteld, voordat er met de leiders der nationale beweging gesproken had mogen worden.
Dat is de inhoud van de stelling der oppositie. En nu moet worden onderzocht of voor de Nederlandse Overheid de mogelijkheid - onderscheidenlijk de wenselijkheid - heeft bestaan of nu nog bestaat om overeenkomstig deze stelling te handelen.
| |
A. - Kon het uit zuiver militair oogpunt?
De eerste vraag, welke hierbij opkomt, is deze: was het zuiver militair gezien mogelijk geen besprekingen te openen voordat het Nederlandse gezag in den gehelen Archipel weer de macht in handen had? Goed verstaan: zuiver militair! Dat wil zeggen afgezien van alle politieke verwikkelingen en in de, zoals we nader zullen zien, onhoudbare veronderstelling, dat het ons mogelijk zou geweest zijn ongehinderd een voldoende sterke, militaire macht in Nederlands Indië bijeen te brengen zonder dat wij tot besprekingen met de leiders der nationale beweging zouden zijn overgegaan.
Het antwoord op de aldus gestelde vraag moet luiden:
a. | het staat muurvast, dat wij met een militaire actie tot herstel van het Nederlandse gezag nooit hadden kunnen beginnen vóór 30 Nov. 1946; |
b. | het staat evenzeer vast, dat wij dit niet zouden gekund hebben in de periode 1 December 1946 tot ongeveer 1 Maart 1947; |
c. | het staat verder vast, dat indien wij tot zulk een actie op of na dien datum zouden zijn overgegaan, hiervoor zeer belangrijke troepenmachten gedurende enkele jaren en blijvend een aanvankelijk zeker bijna uitsluitend uit Nederlanders bestaande legermacht van groter omvang dan het K.N.I.L. ooit geweest is (en dit bestond voor 80% uit inheemsen!) zouden nodig geweest zijn. |
Ziehier de bewijzen voor het bovenstaande:
ad a. Tot 30 November 1946 berustte het opperbevel in Indonesië in Engelse handen. Het Engelse opperbevel verbood elke actie in den hier bedoelden zin. Toen de Commissie-Generaal half September 1946 te
| |
| |
Batavia arriveerde, hadden de Nederlandse troepen strikt bevel zich niet verder dan ten hoogste 2 K.M. buiten hun stellingen - en dan nog alleen voor patrouillering - te begeven.
ad b. Op 30 November 1946 waren de Nederlandse troepen én nog niet sterk genoeg én voor een deel, dat nog te kort in de tropen was, niet voldoende geoefend om een operatie te beginnen op de schaal, welke voor een algeheel herstel van het Nederlands gezag noodzakelijk zou geweest zijn. Dit werd uitdrukkelijk verklaard door de hoogste verantwoordelijke militaire autoriteit.
ad c. Ook dit berust op officiële militaire gegevens. Gerekend werd daarbij op een guerilla-strijd van ten minste vijf jaren.
Wie deze militaire krachtsinspanning, geheel op zichzelf beschouwd, mogelijk, aanvaardbaar en rendabel acht moge het zeggen. En zelfs wie haar mogelijk mocht achten, zal zich toch nog de vraag moeten voorleggen, of het aanvaarden van het risico van besprekingen met de leiders der nationale beweging niet de voorkeur verdiende boven het aanvaarden van het risico, dat voor Nederland in zulk een militaire krachtsinspanning in allerlei opzicht besloten lag.
Bij de overweging van deze mogelijkheid en wenselijkheid uitsluitend in militair opzicht dienen nog twee kanttekeningen te worden geplaatst. De eerste is deze: al dadelijk doet zich hier de gelegenheid voor de discussie op een zijspoor te brengen door zich te begeven in een beoordeling van de Engelse politiek, welke de Engelse troepen ertoe bracht - dikwijls zeer tegen den zin hunner bevelhebbers - zich van elke verdergaande actie tegen de Indonesische nationalisten te onthouden en de Nederlanders te dwingen eveneens deze houding aan te nemen. Het debat geraakt dan in het oeverloze. Ik begeef mij hierin niet, omdat tot 30 November 1946 dit Engelse optreden een vaststaand feitelijk gegeven is bij de beoordeling van de vraag, of een Nederlands militair optreden op de hierbedoelde schaal mogelijk was. Wat men ook over de Engelse politiek moge denken, dit verandert geen iota aan dit feitelijk gegeven, waarover het hier gaat. De tweede opmerking is deze: Wat hier gezegd werd over militaire sterkte en militaire mogelijkheden kan thans gezegd worden, omdat thans de toestand grondig is gewijzigd. Maar het kon niet in het openbaar worden gezegd in het tijdperk, toen onze legermacht in Indonesië nog onvoldoende was, om tot operaties op grote schaal over te kunnen gaan. Dit kan eenieder zonder veel geestesinspanning begrijpen. Maar zoals toentertijd dit niet kon en mocht gezegd worden, omdat de andere partij er conclusies uit had kunnen trekken ten nadele van ons land, zo kunnen en zullen er ook nu nog dingen zijn, welke thans niet gezegd kunnen worden in het openbaar zonder het land te benadelen. Toen Churchill in den laatsten wereldoorlog de enige gepantserde divisie, waarover Engeland op dat ogenblik beschikte, naar Abessynië zond, zou het misdadig geweest zijn dit openlijk mede te delen. Wat daar gold, kan ook hier gelden.
Nu zijn er bij de oppositie lieden, wier verleden de zekerheid geeft, dat zij zeer wel begrijpen, dat op bepaalde ogenblikken bepaalde dingen niet gezegd kunnen en mogen worden. Indien nu door dergelijke lieden openlijk kritiek geleverd wordt, welke weerlegd zou kunnen worden door het publiceren van dergelijke gegevens, waarvan zij echter weten, dat de
| |
| |
Regering ze niet publiceren kan en mag, dan is zulk een critiek rechtstreeks in strijd met alle landsbelang. Men behoeft tal van mémoires van Staatslieden over de beide jongste wereldoorlogen slechts na te lezen om te begrijpen, dat er niet alleen op militair doch ook op ander terrein zeer vaak dergelijke aangelegenheden zijn. Hieraan toetse men het gehalte van veel critiek op het Regeringsbeleid!
Bij het hier boven gezegde werd de vraag, of het zuiver militair mogelijk zou geweest zijn 'rust en orde te herstellen' in den zin, waarin de oppositie dit bedoelt, los gemaakt van alle overwegingen van nationale of internationale politiek. Het is echter duidelijk, dat een dergelijke beschouwing alleen in het abstracte mogelijk is. In de levende werkelijkheid is de vraag, of een militair optreden als door de oppositie wordt bedoeld met enige kans op welslagen mogelijk ware geweest, van dergelijke politieke overwegingen niet los te maken.
Laat ik eens een voorbeeld noemen: indien het zeker ware geweest, dat een dergelijke actie tot internationale sancties van de zijde van de U.N.O. tegen Nederland zou hebben geleid, dan zou men moeten zeggen, dat ze onmogelijk was; want dan zou Nederland binnen op zijn hoogst een paar weken tijds op de knieën zijn gebracht en onvoorwaardelijk hebben moeten toestemmen in alles wat door de U.N.O. zou worden beschikt. En gezien de stemming, welke reeds tegen ons bestond en dan in veel scherper mate zich tegen ons zou hebben gekeerd, is er weinig verbeeldingskracht voor nodig, om te begrijpen wat er dan met Indonesië zou zijn geschied.
| |
B. - Kon het in de toen bestaande nationaal-politieke verhoudingen?
De tweede vraag, welke zich voordoet, is dus of een optreden als de oppositie bepleitte, het nalaten dus van besprekingen tot Maart 1947, mogelijk was in de feitelijke nationaal-politieke en internationaal-politieke verhoudingen.
Allereerst de nationaal-politieke verhoudingen. Ook hier is het weer nodig enige prealabele opmerkingen te maken om niet misverstaan te worden. Bij het wegen van de betekenis van den nationaal-politieken factor ter beoordeling van de vraag, of van Augustus 1945 tot Maart 1947 had kunnen worden gewacht met het aanknopen van besprekingen met de leiders der nationale beweging in Indonesië en of dan in dien tussentijd de toebereidselen tot herstel van rust en orde in den zin, door de oppositie bedoeld, hadden kunnen worden voortgezet, moet elke beoordeling van de al- of niet-juistheid der overwegingen, welke die nationaal-politieke verhoudingen deden zijn, wat ze waren, welbewust worden uitgeschakeld. Gaat men dit in de bespreking betrekken, dan geraakt men wederom op zijwegen.
Evenals bij de beoordeling van de militaire mogelijkheden de al-of-niet-juistheid van de Engelse politiek, welke tot de houding van het S.E.A.C. leidde, niets toe- of afdoet aan de feitelijke betekenis van die houding op dat ogenblik; evenzo doet de vraag of die overwegingen, welke den feite-lijken toestand hier te lande bepaalden in het thans behandelde tijdvak, wel juist en goed waren, niets af aan het feit dat die verhoudingen bestonden. Zij moesten voor den verantwoordelijken staatsman, die op een gegeven ogenblik te beslissen had, of al dan niet tot besprekingen met de leiders der nationale beweging in Indonesië diende te worden overgegaan,
| |
| |
een der feitelijke gegevens vormen, waarop hij zijn besluit had te nemen. In het nu volgende worden dus de nationaal-politieke verhoudingen alleen en uitsluitend bekeken als zulk een feitelijk gegeven en wordt dus welbewust afgezien van elke waardering of beoordeling ervan.
Ons land was in Mei 1945 van den Duitsen onderdrukker bevrijd. Nog hijgde het ganse volk na van den ontzaglijken druk, waaronder het vijf jaren lang gebukt was geweest, toen even drie maanden daarna de eerste berichten binnenliepen van de proclamatie, welke de onafhankelijke Republiek Indonesia uitriep.
De algemene reactie was er ene van verbijstering en onzekerheid. Het scheen immers, dat de banden tussen Nederland en Indonesië tijdens den oorlog eerder verstevigd dan verzwakt waren. Het enige wat wij uit Indonesië hadden gehoord - in de periode van 10 Mei 1940 tot 8 Maart 1942 vernamen we in Nederland weinig of niets van de uitingen van den nationalen geest in en buiten den Volksraad in Nederlands-Indië - waren de berichten over ontroerende aanhankelijkheidsbetuigingen der Indonesische bevolking aan Maharadja Wilhelmina; en aan het einde over den heldenstrijd van onze zwakke vloot en de snelle capitulatie van het leger op Java.
In Nederland zelf hadden de hier vertoevende Indonesiërs zich tijdens de bezetting in groten getale aangesloten bij de ondergrondse beweging tegen den bezetter. Enige hunner lieten daarbij zelfs het leven. Zij waren volkomen loyaal geweest; zij hoopten van de Nederlandse democratie volledige bevrijding van hun land in den zin van de rede van H.M. de Koningin van 6 December 1942. In hun kring werden in geheime verboden bijeenkomsten schema's uitgewerkt van een toekomstige organisatie van het Rijk overeenkomstig die rede. Persoonlijk heb ik in tal van hunne vergaderingen gesproken; en ik kan alleen maar getuigen, dat er in hun kring - zij het in nuances - een zeer loyale houding tegenover Nederland werd aangenomen. Algemeen werd aan hun kant samenwerking met Nederland gewenst. Toen dan ook de bevrijding kwam, gaf hunne beweging op den dag zelf dezer bevrijding en volgende dagen tal van strooi- en aanplakbiljetten uit, waarvan de korte inhoud was: Volk van Nederland, gij zijt nu vrij, help ons nu ook Indonesië vrij te maken. Nu is dit het merkwaardige: toen de eerste berichten over de proclamatie van de onafhankelijkheid der Republiek Indonesia binnenkwamen, schaarden al deze lieden zonder uitzondering ook de Christelijken en Katholieken, zich als één man achter de Republiek. Het feitelijke gebeuren zeiden zij, heeft al onze overleggingen achterhaald; maar... wij willen blijven samengaan, nu als onafhankelijk land, met Nederland. Zo spreekt nu eenmaal het nationale sentiment.
En dit heb ik nu in die periode kunnen constateren: ook in brede kringen van ons eigen volk was de eerste reactie: wij willen zelf vrij zijn, laat die mensen toch ook vrij. Het sentiment, dat bij de grote meerderheid veel sterker spreekt dan verstandelijk overleg en toetsing aan beginselen, vond in deze spontane reactie steun van de zeer grote mate van onkunde, welke bij ons allerminst colonial-minded volk ten opzichte van Indonesië bestond.
Het heeft zelfs een zekere tijd en zekere moeite gekost, om ook in die
| |
| |
kringen van ons volk, die uit het gezagsbeginsel leven, duidelijk te maken, dat het toegeven zonder meer aan een kennelijk revolutionaire daad nooit de juiste Nederlandse houding kon zijn. Maar die kringen, die aan onze universiteiten en uit tal van werken de (thans zo allerwegen aangevochten) overspanning van het nationaliteiten-beginsel en het onbeperkte zelfbeschikkingsrecht der volken hadden ingezogen, stonden tegenover de revolutie in Indonesië geheel anders en zelfs in principe instemmend, althans voorzover belangenoverwegingen den invloed van deze beginselen niet naar achteren drongen.
Een zeer groot deel van ons volk stond innerlijk instemmend tegenover de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring; en tot dit zeer grote deel behoorden practisch alle in socialistische, communistische en neutrale vakbonden georganiseerde arbeiders, die de contacten met hun internationale organisatie weer begonnen op te nemen, doch wier organisatie toen nog lang niet het vooroorlogs peil had bereikt, zodat de arbeiders nog zeer toegankelijk waren voor influisteringen tot 'directe actie' en wat dies meer zij. Onder hen wroette het Communisme, toen nog met het aureool der Russische overwinning om de slapen en uiterlijk gematigd. Van meet af was er in die kringen een uiterst fel verzet tegen elk pogen om de Indonesiërs met militaire middelen van de vruchten hunner revolutie te beroven. Dit verzet vond weerklank bij anderen, die met de jongste ervaringen voor ogen afkerig waren van elk militair geweld.
Gezien deze geestesgesteldheid van een groot deel van ons volk, - welke tijdelijk in den aanvang ook tot feitelijke reacties heeft geleid van groteren omvang dan toen bekend werd - heeft men zich af te vragen, wat de gevolgen zouden zijn geweest, indien zoals de oppositie wilde van meet af ware geweigerd besprekingen te voeren met de Indonesische nationalisten - twee hunner waren afgevaardigden in de Tweede Kamerfractie der toenmalige S.D.A.P. - en het voornemen ware kenbaar gemaakt de legermacht in Indië zolang te versterken tot ze in staat zou zijn 'rust en orde te herstellen alvorens te praten'.
Uiteraard is het antwoord onzeker. Men kan nimmer met volstrekte zekerheid vaststellen, wat er gebeurd zou zijn als alles eens anders ware gegaan dan het gegaan is. Maar er bestaat een redelijke mate van zekerheid, welke toelaat te zeggen: het zou dan ongetwijfeld tot massale proteststakingen zijn gekomen en... mogelijk zelfs tot burgeroorlog; waarbij te overwegen valt, dat er toen in Nederland nog géén leger van enige betekenis was en de politie nog in zeer gedesorganiseerden staat verkeerde. Zo was het feitelijke gegeven aangaande de nationaal-politieke verhoudingen waarmede de Regering te rekenen had, toen de beslissing moest genomen worden over de vraag of al dan niet besprekingen met de nationalistische leiders in Indonesië dienden te worden geopend.
Ook dit kan nu wel maar kon vroeger niet gepubliceerd worden, omdat thans tienduizenden soldaten, o.w. zelfs communisten de feitelijke toestanden in Indonesië hebben leren kennen, nu niet meer a priori afwijzend staan tegenover het Nederlandse optreden en ten dele zelfs tot een ander uiterste zijn overgeslagen.
Maar dit verandert niets aan de toen bestaande feitelijke gegevens.
|
|