Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 724]
| |
Medeverrijzenis
| |
[pagina 725]
| |
heid van deze tijd? Deze oudtijdse mensen weten verrukt te zijn over het leven. Zij durven het leven een zaak van verering te maken. Ze spreken er veel hoopvoller over dan wij. Zij zijn vol Paasvreugde en Pasen is voor hen het feest van de volheid van het leven. Men beluistert de blijdschap, de vervoering door Christus te zijn gered, uit de heidense vertwijfeling te zijn geroepen tot de blijde onsterfelijkheid van Zijn Medeverrijzenis. Men beluistert de durf, Christus stout te benaderen als Paulus, die verrukt over de glorie van de verrezen Heer, boudweg zegt: 'Christus, dat is uw eigen leven, Christus vita vestra.' Wie de oudtijdse toespraken leest, komt in die sfeer van Paasvreugde, welke de Verrijzenis Christi in Jerusalem bracht. En het boeiende is dit, dat die oudtijdse leraars hun mensen doen denken: In dat leven kom ik door het Doopsel. De prediking van de Verrijzenis was geen schoolse les, geen nummer in een vragenboekje. Men kreeg geen gevoel in duffe schoollucht te zitten. Men kreeg het gevoel een wonderlijke lente te ruiken. De prediking van de Verrijzenis was een nieuw leven, een geheel nieuwe levensstijl, een tweede eeuwige levenslente. Christus is het begin, de weg en de prijs van die lente. Hij is die lente zelf. En wij zijn Christus. Christus is de deur naar het leven, naar het eeuwig leven en het goed-gerichte levensgevoel nu. 'Laat de heidenen maar zeggen (zegt S. Augustinus): Wij leven goed genoeg! Als zij niet door de poort gaan, wat baat hun dan dat goed-leven, waarop zij roemen. Wat is immers een goedgericht leven, als er geen eeuwig leven mag worden verwacht? Daarom kan niemand zeggen: echt goed te leven, als hij het doel van dit goed-leven óf door blindheid niet kent, óf uit opgeblazenheid zelfs veracht. Vaste en zekere hoop te leven bestaat er voor niemand, die Christus niet als dit eeuwig leven erkent en die de aansluiting bij de kudde, door deze deur weigert.' Het zou jammer zijn en zelfs een aanslag op Gods alle-mensen-omvattende liefde, wanneer deze gelukkige twintigste-eeuwers hun christelijk geluk verborgen hielden en niet vanaf de daken verkondigden. De eenvoudigen van hart generen zich niet: vanzelf prediken zij door hun dagelijks leven en ongemerkt treden velen in hun voetstappen. Maar de arme priesters en eenzame christelijke denkers, die als roeping bezitten de blijde boodschap te verkondigen, voelen zij zich in staat de massa te raken en op te voeren naar het geluk? Velen spreken het juiste woord maar het valt op de rots, omdat zij bezieling missen, dor als een muffe foliant zijn en vergeten zijn wat levende harten pakt. Velen durven de volle waarheid niet spreken, want zij huiveren voor de afgrond, die Christus scheidt van de 'wereld'. Velen zwijgen, want zij koesteren hun naam van geleerde en zitten in hun studeervertrek als een vogel in een kooitje. Toen S. Augustinus zijn Katechismus voor de Nieuwelingen ging schrijven, heeft ook hij als grote geest zich bezwaard gevoeld, want aan de diaken, die in Carthago belast was met de eerste ontvangst der Katechumenen, geeft hij de raad: 'Hun moet de hoop op de Verrijzenis worden bijgebracht en deze hoop moet naar het bevattingsvermogen en de leeftijd van de leerling, tegen de flauwe spot der ongelovigen worden verdedigd.' Wij geloven, dat de Zeereerw. Heer Th. van Vugt door dit grote woord getroffen is en S. Augustinus hem de moed heeft geschonken een prachtig boek te schrijven over de Paasviering vanaf Septuagesima tot en met | |
[pagina 726]
| |
Pinksteren onder de pakkende titel van 'De Medeverrijzenis.'Ga naar voetnoot1. Vooreerst een waarschuwing: al bevalt U het papier niet, al mishagen U bij het doorbladeren in de winkel de tekeningen zeer, koopt het boek toch, want het is een openbaring voor U. Als priester van de 20e eeuw heeft de schrijver intens genoten van de ongerepte Paasvreugde, zij is door hem heengegaan en heeft hem omgevormd tot een nieuwe mens, want het Missale Gothicum begroet Pasen als 'de omschepping van oude mensen tot jonge' of 'van dorre grijsaards tot rijpe kinderen'. In een sprankelende vervoering heeft hij zijn Christus-ervaring uitgeschreven voor ons: 'Steeds werd getracht de menigte te benaderen. Niet alleen de oudtijdse, maar ook de twintig-eeuwse menigte, waarin ik door de zielzorg mocht opgaan.' Hij brengt ons niet in een oudheidkundig museum, hij laat ons niet buigen over vergeelde perkamenten, maar de eerste eeuwen van Paasgeluk wekt hij ten leven te midden van ons. Het is niet een geforceerde krachtsinspanning geworden, want wij bezitten nog dezelfde Liturgie, de Evangelies zijn ook voor deze tijd geschreven, de Vaders prediken nog in onze kerken en... het oude heidendom is opnieuw temidden van ons opgestaan. In dit boek spreken en leven alle tijden van het Christendom en daarom heeft het zo'n overrompelende kracht. Overstelpend rijk is het boek aan oude en nieuwe teksten; deze hebben de schrijver geïnspireerd tot een hartstochtelijke taal, welke van haar kant de aanhalingen tot een waar genot en een rijk bezit voor de lezer maakt. Dikwijls zijn in de moderne boeken de zinnen tussen aanhalingstekens stukken om over te slaan: zij ruiken muf en zijn onverteerbaar. In dit boek is het echter niet zo, want de schrijver heeft zich ingeleefd in de oude tijd, zodat hij hem fris en actueel kan uitbeelden. Daarom wordt hier niet over iets geschreven maar de Paasviering wordt opgevoerd, de Liturgie in volle praal en drukke kerken gevierd, de Vaders spreken, het oude volk reageert en ook de moderne mens leeft mee in zijn eigen milieu. Wie zich zo durft laten gaan in het schrijven van een boek, loopt groot gevaar een prooi te worden van peuterende critici, die als wapen het ontleedmes hanteren. Toch moeten allen erkennen, dat de schrijver zijn stof uitstekend beheerst, zelfs op bewonderenswaardige wijze als men weet, dat hij geen vakopleiding heeft genoten en 'slechts' een gewone arbeider in de wijngaard des Heren is. Ontmoeten wij hier eigenlijk niet de ideale priester: zijn theologische studies heeft hij voortgezet, zodat hij de schatten der Openbaring volledig in zich heeft opgenomen en verwerkt; zijn arbeid onder de mensen heeft hem wijs gemaakt, een diepe mensenkennis geschonken, de noden der tijd leren peilen en vooral... heerlijk fris gehouden. Door deze combinatie kon hij een boek schrijven, dat geleerd is zonder vervelend te zijn en uiterst boeiend en spannend zonder lege sensatie en lawaaierig getrommel te worden. Is het dan te verwonderen, dat in dit bruisende levensdrama gerammeld wordt aan verroeste deuren en spontane woorden de zaal ingeslingerd? Het thema van het boek bestaat uit twee teksten van de Apostel der heidenen: 'Met Christus zijt ge door het Doopsel begraven; met Hem zijt gij ook verrezen door het geloof in de almacht van God, die Hem uit de doden heeft opgewekt. Ook u, die dood waart door uw zonden, heeft | |
[pagina 727]
| |
Hij levend gemaakt, tezamen met Hem; Hij heeft ons alle zonden vergeven.' - 'Dit weten we: onze oude mens is gekruisigd met Christus, opdat het zondige lichaam ten onder zou worden gebracht en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie dood is, is vrijgemaakt van de zonde. Welnu, zijn wij met Christus gestorven, dan geloven wij ook, dat wij met Hem zullen leven. Zo moet gij u beschouwen als dood voor de zonde maar als levend voor God in Christus Jezus.' Deze teksten heeft de schrijver levend gemaakt voor onze tijd en het was hard nodig. Spreken wij niet te veel over Christus en leven wij niet te weinig van zijn Leven? Kultiveren wij niet een ongezond heimwee naar een Christus, die onze steden zou verlaten hebben? Maar Christus schrijdt voorbij geblaakte muren,
met het verheven zegenend gebaar,
langs pleinen, stegen, tussen sombre vuren,
onzichtbaar onder de verworpen schaar.
De schrijver kan het niet genoeg herhalen: het Evangelie is ook voor ons geschreven; Christus is ook voor ons gestorven en verrezen. Ieder jaar opnieuw leert het ons de Paasliturgie; dag in dag uit mogen wij het mysterie van Christus en tegelijk van ons zelf vieren. Voor een Christen bestaat geen pessimisme. Hoeveel fijne uitdrukkingen van Christenen geven niet, min of meer omlijnd, deze blijde Paasstijl. De man, die met zijn eeuwige hoofdpijn zegt: 'Dat is mijn doornenkroon', kan gelijkmoediger dan wie ook deze last dragen. De vrome oude moeder, waarvan de zoon mij vertelde hoe zij bij rheumatische pijn in de schouder steeds zei: 'Het is in dezelfde schoer, waarop Christus Zijn kruis droeg', heeft het onoplosbare vraagstuk over de zin van het lijden opgelost. Het is de aanleg tot Paasstijl. Het is de Paasvreugde, reeds te voren in tegenslagen gevierd. Dat is de zin van het leven. Dat is Christendom. Het eeuwige Pascha is voor ons reeds begonnen en daarom bezitten wij lijdensvreugde en jubelen zelfs over deze aarde. Toen het Paasfeest beter en dieper dan ooit werd gevierd, beperkte men zich niet tot het wezenlijke van het eeuwige geluk. Het aardse en het natuurlijke in de eeuwige vreugde werd breeduit gevierd. Het goddelijke ervan werd beter gevoeld. Pralende pauwen, witte duiven, ranke herten, lichte lammeren en andere paradijselijke dieren van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde sieren de dakschelp in de rondbouw der Romeinse basilieken. 'Het Nieuw-Jerusalem, dat van de hemel zal neerdalen' beelden zij daar uit met blinkende daken en paarlen poorten, met wakende engelen, met apostelen en aartsvaders, met de vier en twintig grijzen, die in eender gebaar hun kroon gereed houden voor Christus. En midden in deze herstelde aarde zetelt de weergekeerde Christus, die de hemel ons teruggaf. Hij zetelt met kracht op een wijde zetelbank, overladen en gesierd met stenen en gemmen en gitten, met alle schoonheden, welke de aarde kan voortbrengen. Hij is omringd door heiligen met plechtstatige, wijdgemeten gebaren. Al deze Christusvoorstellingen tegen de schemervolle, beweeglijke achtergrond van duizenden steentjes en evenveel lichtspelingen, zijn voorvieringen van het eeuwige Pasen op de aarde, die nieuw is geworden. | |
[pagina 728]
| |
De Liturgie legt het verlangen naar de herstelde aarde op de lippen van allen, die in de Veertigdagentijd het morgengebed (Laudes) der Getijden bidden: Uw dag is daar. De morgen gloeit,
Waarop de wereld nieuw herbloeit
En wij, we gaan aan Uwe hand
De weg op naar dit lenteland.
De Kerk legt de Paasverwachting in ongeduldigste vorm, ieder jaar weer opnieuw op onze lippen als we de Paaskaars ontsteken: Moge Christus, die het Morgenlicht is,
Waar geen avond op volgt,
Moge Hij, die uit de duistere dodenwereld terugkwam,
Om het menselijk geslacht hel te verlichten,
Moge Hij bij Zijn komst,
Deze kaars nog brandend vinden.
Moet van ieder niet gezegd kunnen worden wat Mauriac van Claudel zei, toen deze in 1947 zijn intrede deed in de Franse Academie: 'Hoe velen van ons zijn gezwicht voor de bezwering van Zarathustra, de ogen toch niet af te wenden van onze aarde. Zij vrezen dat het geloof in het eeuwig leven de Christenen afkerig maakt van de dingen van deze wereld. Gij hebt echter bewezen, dat men in God moet geloven om te kunnen geloven in de dingen van onze aarde.' Zo worde heel ons Christelijk denken weer samengetrokken in de Medeverrijzenis. Zo worde het Christelijk leven - in welke teistering ook - toch een voorviering, een feestelijke verwachting, een feest. Zo worde het van nu af altijd weer Pasen. 'Broeders, als gij met Christus zijt verrezen, streeft dan naar de dingen van hierboven, waar Christus zit aan de rechterhand van God.'
***
Wie dit boek leest, ondergaat een radicale verandering en zal begrijpen, wat de pasverschenen encycliek over de H. Liturgie in zakelijke woorden uitdrukt: 'Het is zeer verstandig en lofwaardig, om met hart en ziel terug te keren naar de bronnen der heilige Liturgie, daar deze studie, welke tot de oorsprong der riten doordringt, er niet weinig toe bijdraagt om dieper en nauwkeuriger door te dringen in de betekenis der feestdagen en in de zin der gebezigde teksten en gewijde ceremoniën.' Wij danken de schrijver voor zijn moed en heerlijke durf. |
|