Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 634]
| |
Kroniek der Tijdschriften
| |
Oorlog en VredeIn het November-nummer van 'Atlantic'Ga naar voetnoot1. geeft Einstein nog eens en uitvoerig zijn opvattingen ter overweging over atoomoorlog of vrede. Volgens Einstein moet men uitgaan van de vrede zelf. De gedachte aan de vrede wordt in haar zuiverheid door allerlei middelen geweerd. Het geloof in de vrede zou zo sterk moeten worden, dat ieder er vanzelfsprekend naar zou streven. Het geloof in de vrede moet een sterke gevoelswaarde verwerven, als tegenhanger voor het emotioneel en bijna godsdienstig karakter van het communisme in het huidig Sovjet-regime. Door alleen logisch te zijn en te redeneren geeft men niet aan de massa het geloof in de vrede noch ziet zij zo de mogelijkheid van geen oorlog. Wanneer men echter een symbool kon vinden, zoals een wereldregering en een wereld-parlement, wanneer de gedachte aan collectieve veiligheid een tastbare vorm kon krijgen, zou de zekerheid van het behoud der vrede geleidelijk groeien. Dan is het nodig de nationale gedachte die zo vaak tot wedijver en tegenstellingen aanleiding is geweest, te vervangen door één gemeenschappelijke doelstelling: de militaire veiligheid. Een vereniging van volkeren moet tot stand komen, waarvan de regering gekozen wordt, niet door de nationale regeringen, maar op de enig mogelijke democratische manier: door het volk, rechtstreeks, en bij geheime stemming. | |
[pagina 635]
| |
Het zal zeer moeilijk zijn de landen, die niet van het begin af bij deze vredesorganisatie zijn aangesloten, te overtuigen, dat het doel der vereniging slechts de vrede geldt. In schijn immers is de vredesorganisatie gericht tegen alle landen, die er geen deel van uitmaken, b.v. Rusland en zijn satelliet-staten. Hoe meer echter de wereldorganisatie zou blijken te steunen op rechtsverhoudingen, hoe gemakkelijker de buitenstaander zich aangetrokken zou voelen, omdat hij zich minder en minder bedreigd zou weten, en zo inzien dat dezelfde rechtsverhoudingen ook hem beschermen en ten goede komen. Want hoe is de toestand, waarin wij nu leven? Het atoomwapen wordt aan beide zijden gebruikt als een politiek middel van bedreiging of angst, in ieder geval om bepaalde waarborgen te eisen. Aldus had Amerika waarschijnlijk ongelijk de atoomcontrole te willen doorvoeren, vooraleer het zelf zou over gaan tot vrijwillige afstand van alle gebruik van atoomwapens. Want de voorwaarden, die de Amerikanen stelden, werden te recht of ten onrechte door Russen aangevoeld als inmenging op hun nationaal terrein en als een aanval op hun souvereiniteit. De Russen menen inderdaad, dat de sociale structuur van hun land zich niet kan bestendigen, indien de souvereiniteit van de Sovjet-Unie, in gelijk welke mate en onder gelijk welke vorm zou worden beperkt. Einstein stelt dan de vraag, of de veiligheid, niet alleen absoluut gezien, maar zelfs ten opzichte van Amerika niet groter zou worden door afstand van alle atoomgebruik, en door vernietiging der bestaande atoomwapens. En hier komt hij op eigen terrein, als hij verklaart, dat zonder enige twijfel de Russen binnen afzienbare tijd het atoomgeheim zullen ontdekken. Indien dit zo is, zegt hij verder, is het ongetwijfeld beter voor Amerika en voor de veiligheid, dat door afstand te doen van alle atoomwapens Amerika alle redelijke motieven voor het gebruik ervan aan de tegenstander zou ontzeggen. Heeft Amerika door de manier zelf, waarop zij tot het vervaardigen en het gebruik van de atoombom gedwongen werd - om te reageren tegen de aanvallen van Duitsland en Japan - niet het voorbeeld gegeven van wat iedere natie tegen een gebeurlijke vijand kan ondernemen? Zou Amerika thans willen doen, wat zij vroeger aan Duitsland verweet, de atoombom behouden en het gebruik ervan in het vooruitzicht stellen? Einstein geeft verder als zijn overtuiging te kennen, dat het gevoelen, en meer bepaald het nationaal gevoelen, een hoofdrol speelt. Volgens hem is de sociale tegenstelling en het verschil der ideologie relatief gesproken slechts bijkomstig. Hoofdzaak zal dus zijn, tactvol en met zeer groot psychologisch inzicht de diplomatie te leiden, om eerst tot een vredesorganisatie te komen met een sterk moreel gezag, en daarna tot de eenmaking, in hetzelfde veiligheidsstelsel, van heel de wereld. Wanneer de Russen de debatten in het wereldparlement zouden volgen, en wanneer die debatten geleid zouden zijn door een geest van werkelijke verdraagzaamheid en vredelievendheid, zou er geen twijfel bestaan, dat in een minimum van tijd hun bezwaren verdwenen om zich aan te sluiten. In verband met het probleem oorlog, zij nog gewezen op een bijdrage in 'Katholiek Archief', dat zeer in het kort de samenvatting geeft van een recente uitspraak van Mgr. A. Ottaviani, over de vraag of oorlog thans | |
[pagina 636]
| |
moreel toelaatbaar is. Zijn antwoord is: neen. Want er is niet alleen een kwantitatief verschil tussen de oorlog van vroeger en nu, er is een verschil 'in substantia rei'. Inderdaad, door de gemakkelijkheid van transport en de huidige politieke constellatie's moet een oorlog noodzakelijkerwijze tot een wereldoorlog groeien, waarvan het onmogelijk is de uitslag vooraf bij: benadering te kennen. Er is dus geen maatstaf voor zedelijke rechtvaardiging. De moderne oorlog is bijgevolg moreel niet te rechtvaardigen. De auteur citeert Cicero: 'Men kan op twee manieren oorlog voeren, als dieren door elkaar te verscheuren, als mensen door te discussiëren.' En tot slot deze pessimistische zinsnede van iemand, die niet zoals Einstein a priori aan de vrede gelooft: 'So Stalin - an atheist instrument of Gods teaching in the negative sense, though himself he blindly deny God - takes in his hand the rod with which the world is to be further chastened, more bitterly than ever'Ga naar voetnoot1.. | |
Godsdienst en BeschavingGa naar voetnoot2.In een twistgesprek tussen Prof. Geyl en A. ToynbeeGa naar voetnoot3., heeft eerstgenoemde aan Toynbee zo goed als het verwijt gemaakt niet wetenschappelijk te werken en slechts één enkel feit in het licht te stellen terwijl de geschiedkundige waarheid berust op een ontelbaar aantal feiten. Toynbee is de kunstenaar van de geschiedenis. Toynbee heeft er zeer gevat op geantwoord, dat het voor hem genoeg: was één feit te citeren om een toestand te schetsen, wanneer dit feit tenminste kenmerkend was voor die toestand. Als bewijs gaf hij zijn opvatting over het ontstaan van Holland, waarop Prof. Geyls opmerking van onwetenschappelijkheid scheen te slaan. Wat er ook van zij, indien Toynbee met een kunstenaar kan vergeleken worden, dan is het hier besproken artikel van zijn hand te vergelijken met een meesterlijke schets. Het centrale deel waar alle lijnen naar convergeren, is sterker dan alle feitenmateriaal. Het schijnt meer te zijn dan wetenschap; er is als het ware een ogenblik geloof voor nodig geweest om het zo scherp in het licht te stellen. 'De aanbidding van één ware God, die door de kracht van Zijn Menswording, de broeder en ook de vader van alle mensen is geworden, hebben wij verlaten voor de aanbidding van onze eigen menselijke en plaatselijke' groepen, want de werkelijke godsdienst van de meerderheid van de Westers georiënteerde mannen en vrouwen van onze tijd is de aanbidding van hun eigen groep. Onbewust en zonder het zichzelf te bekennen, doen zij wat de Grieken en Romeinen deden wanneer zij openlijk Athena of “Dea Roma” aanbaden. In de aanbidding van onze communauteit zijn wij vanzelfsprekend geneigd een collectieve aanbidding van onszelf te zoeken, waarin wij geholpen worden door het bewustzijn van onze intellectuele en technische vooruitgang, onbewust van de daarmee contrasterende achteruitgang in het bevestigen van de menselijke natuur in onszelf en in onze medemensen, onbewust ook van de hybris, de fatale hoogmoed, die de achter- | |
[pagina 637]
| |
uitgang en het verval voorafgaat, waaraan de Grieken in hun privaat en publiek leven herhaaldelijk bezweken zijn en tenslotte ten onder gingen. Wij oude christenen, pseudo-Grieken van de moderne Westerse wereld, schijnen deze karakteristieke Griekse hybris te hebben overgenomen zonder zelfs in gelijke mate de Griekse fijnheid en gevoeligheid te hebben begrepen. De waarde van de intellectuele en artistieke inspiratie, die wij verwierven door onze nabootsing van Grieken en Romeinen sedert de Renaissance, heeft ons zo diep aangegrepen, dat wij dikwijls vergeten hoeveel het ons heeft gekost.' Welke zijn de lijnen en kleuren, die convergeren naar dit centrale deel? Toynbee heeft zich afgevraagd of godsdienst een integraal deel is van de beschaving, en daarbij twee stellingen besproken. Sedert de 17e eeuw en uit reactie tegen de godsdienstoorlogen, beschouwden de Verlichte Geesten de godsdienst als verantwoordelijk voor al het onheil over de wereld, en noemden de godsdienst zelf een gevolg van barbarisme en achterlijkheid. Tot onmiddellijk vóór de oorlog van 1914 deelde de leidende intellectuele kaste dit optimisme. De 'dark ages' waren voorbij, en 'The long halt in the marge of civilization.' Het was daarbij gelijktijdig een teruggrijpen naar de Griekse en Romeinse beschaving, omdat men beweerde, dat de christelijke godsdienst de Grieks-Romeinse cultuur had vernietigd. Dit was een elementaire fout in de ontleding van de geschiedkundige feiten: de Grieks-Romeinse cultuur is niet gestorven door moord van anderen, maar door zelfmoord. De andere thesis is de tegenstelling van de eerste: de godsdienst is een integrerend deel van de beschaving en zij heeft altijd aan die beschaving haar essentiële vorm en geaardheid gegeven; de godsdienst is 'social chrysalis' waarin een stervende beschaving wordt opgenomen en waaruit een nieuwe beschaving geboren wordt. Volgens deze opvatting is de christelijke godsdienst ontstaan uit het stervend Hellenisme, en is aanleiding geweest tot de geboorte van twee beschavingen: de orthodox-christelijke en de Westers-christelijke beschaving. Deze laatste thesis was vroeger ook de thesis van Toynbee. Hij is echter nù tot het inzicht gekomen, dat de godsdienst in zichzelf het doel is van de beschaving, afgezien van de vraag of de godsdienst ten opzichte van de beschaving al of niet gunstig inwerkt. Een der argumenten welke Toynbee tot deze opvatting schijnt te brengen en hem in de eerste plaats de beschaving als doel voor ogen doet houden, is de manier waarop de godsdiensten zijn ontstaan. Zij zijn namelijk gegroeid uit de beschavingen op een ogenblik, dat deze de desintegratie nabij waren en als het ware in haar werden opgelost. De christelijke godsdienst is voor Toynbee vanzelfsprekend het doel geworden, waarnaar alle beschavingen, die voorafgingen gericht waren. Het doel van de christelijke beschaving was volgens hem, gebonden aan het doel van de mensheid, verwezenlijkt in de eenheid onder de mensen zonder de verscheidenheid en de vrijheid van ieder individu aan te tasten. Deze doelstelling is op één ogenblik in de geschiedenis bijna verwezenlijkt geworden door de 'res publica christiana', in de 12e eeuw. Toen de Westerse beschaving echter gebroken heeft met de christelijke godsdienst, in de 17e eeuw, heeft zij haar doelstelling en haar 'chrysalis' verloren. Het is waar, dat de 'res publica christiana' niet tot stand is gekomen, toen | |
[pagina 638]
| |
dat mogelijk was, maar een eerste mislukking was geen reden om de onmogelijkheid ervan voor zeker te houden. Het was zeker geen reden om terug te grijpen naar een nutteloze en inferieure herhaling van hetgeen de Grieken en Romeinen tot stand hadden gebracht met het vreselijk vooruitzicht van het zelfde einde: zelfmoord.Ga naar voetnoot1. | |
Kunst en SocialismeHet onderwerp door B. Shaw gekozen 'Kunstenaars en Staat', geeft hem gelegenheid te over om origineel te blijven. Men kan zich voorstellen, dat iemand aan B. Shaw de vraag zou willen stellen: Welke zal de plaats worden van de kunstenaars in Uw communistisch staatsverband; werken ze voor de staat? Komt de staat hen ter hulp in de een of andere vorm? B. Shaw antwoordt dan heel eenvoudig: 'Wanneer ik niet geholpen was door mijn ouders (eigenlijk zijn moeder, die voor hem geld verdiende), zou ik nooit de grote B. Shaw geworden zijn. De staat moet dus wel iets doen voor de grote kunstenaars.' Maar hoe zal, in een autoritair regime, de politieke leiding met juistheid weten te bepalen wie van de candidaat-kunstenaars talent heeft, groot genoeg om het van staatswege te beschermen, en wie niet? De kunstenaars, zegt B. Shaw, zullen ingedeeld worden bij die categorie werklieden, welke gedurende vier uur per dag en vijf dagen per week verkiezen te werken geheel hun leven, (in tegenstelling met de andere categorie werklieden, die verkiezen heel de dag en heel de week te werken om hun pensioen te nemen op 40 jarige leeftijd). De staat zal hen vanzelfsprekend deze mogelijkheid waarborgen. Dan volgt de opwerping: B. Shaw is vroeger nog al lelijk te keer gegaan tegen de misbruiken van de populaire selectie, die tegenover hem zo onrechtvaardig was bij het begin van zijn carrière. Inderdaad, zegt B. Shaw, zou de leiding in handen moeten zijn van personen, die blijk kunnen geven van een minimum opleiding en gezond verstand.Ga naar voetnoot2. En B. Shaw voegt er (bij deze gelegenheid) wrevelig aan toe: Socialisten, liberalen, conservatieven en communisten, die alles uitsluitend in het licht willen zien van hun opvattingen, zouden eigenlijk thuishoren in een gesticht voor zenuwlijders, want ieder weldenkend burger zou in bepaalde zaken communistisch moeten zijn, conservatief, liberaal en zelfs kapitalistisch, in andere zaken. | |
Arbeid en kapitaalGeen wonder daf verschillende tijdschriften een bijzonder belang hechten aan de eeuwherdenking van het Communistisch Manifest van Marx en | |
[pagina 639]
| |
Engels. Zij geven daarbij zeer voorzichtig te kennen dat 1948 wel een revolutiejaar zou kunnen worden zoals 1848. Van uiterst links tot uiterst rechts weerklinkt het woord revolutie. 'Notre carence n'empêcherait pas la révolution de se faire, mais si cette révolution se faisait sans nous...'Ga naar voetnoot1. Op iedere bladzijde van het tijdschrift Esprit leest men minstens eenmaal het woord Revolutie. Of het angst is, terreur of bijgeloof, enthousiasme of comedie, een element van pessimisme is het ongetwijfeldGa naar voetnoot2.. Men poogt een verklaring te geven van het revolutionnaire instinct door een zeer ongepaste vergelijking met een soort 'genade' in omgekeerde vormGa naar voetnoot3.. Het probleem van arbeid en kapitaal, blijft - dit blijkt uit verschillende dezer bijdragen - daarbij steeds in het centrum der belangstelling, niet alleen in verband met de huidige politieke toestand, maar ook van het standpunt uit der theorieën. Een der meest originele is de bijdrage van O'Kelly, verschenen in 'Les dossiers de l'Action sociale Catholique'Ga naar voetnoot4.. De uitgever van het tijdschrift heeft vooraf de lezer ervan in kennis gesteld, dat deze bijdrage de vrucht is van persoonlijke studie van de schrijver, en helemaal niet de weergave van de christelijke sociale gedachte. Het essentiële en het nieuwe in de studie van O'Kelly is de toepassing, welke hij maakt op sociaal gebied van de economische theorie van Lord Keynes. Uit het communistisch manifest haalt hij vooreerst de gedachte aan de onverzoenlijke tegenstelling tussen kapitaal en arbeid, die in de communistische gemeenschap zal worden opgelost. 'Marx aura toujours raison si nous ne parvenons pas à édifier un ordre économique où le capital soit vraiment le fruit du labeur.' Marx echter steunt heel zijn systeem op de liberale economische constellatie van de 19e eeuw. Het liberaal princiep, volgens hetwelk de kapitalen en onrechtstreeks ook de arbeid zich automatisch richten naar de bedrijven, welke het meest renderend blijken, aangewezen door de hogere rentevoet, bleek vals. Lord Keynes heeft dit aangetoond. Volgens Keynes is de wet van vraag en aanbod, toegepast op het spaarwezen, niet te verdedigen, 'car l'épargne est précisément la résultante de toute dépense ou investissement affectés à l'achat d'un capital (quel qu'en soit l'objet) et provenant de réserves ou d'emprunts. Le montant que toute communauté est capable d'épargner est strictement déterminé par le montant que cette communauté prélève sur ses réserves ou emprunte'. Als voorbeeld van deze theorie herinnert O'Kelly aan het geval van Engeland, dat gedacht heeft, trouwens op aandringen van Lord Keynes, door een lening bij de Verenigde Staten de Engelse economie in de richting van het sparen te leiden. Het geld, dat werd geleend, zou na investering en met de opbrengst van het door deze lening gekochte kapitaal, worden terugbetaald. Op die manier zou men tot sparen gedwongen zijn. Welnu, zegt O'Kelly, het is zeker, dat het sparen ondenkbaar is, tenzij wanneer het investeren van kapitaal gevolgd wordt door het gebruik ervan. | |
[pagina 640]
| |
Het gebruik van het kapitaal wordt verzekerd door de arbeid. De arbeid is bijgevolg essentieel voor, en behoort tot het wezen zelf van het sparen. En onmiddellijk volgt de toepassing. Zoals iedereen recht heeft op hetgeen hij zelf kan sparen heeft de arbeider recht op eigendom van het kapitaal dat alleen door hem en door zijn werk productief is kunnen worden. De arbeider en de landbouwer moeten geacht worden een zeker kapitaal in leen te hebben gekregen. Zij hebben na afloop van een bepaalde periode, wanneer én de rente - normaal berekend als minimum winst voor de eigenaar - en de hoofdsom is terugbetaald, recht op volle eigendom van dit kapitaal. Dit recht zal zich omzetten in een deel in de winst, in verhouding met de physische of intellectuele medewerking, waardoor de méérwaarde aan het kapitaal wordt verstrekt. Nog duidelijker is de gevolgtrekking gevaarlijk, waar zij toegepast wordt met terugwerkende kracht: 'Dans le domaine agricole, et puisque la terre est un capital susceptible, partant, d'appropriation par voie d'épargne, il est inadmissible qu'un cultivateur paie encore, à fonds perdu, une location dont chaque versement est le débours d'une avance de capital qui devrait lui être consentie.' O'Kelly dringt er ten zeerste op aan, dat deze toepassing beantwoordt aan de geest van de christelijk sociale gedachte, omdat, zegt hij, Paus Leo XIII zelf aanneemt, dat de arbeid het kapitaal vernieuwt, er een ander aanschijn aan geeft 'que ce champ remué avec art par la main du cultivateur a changé complêtement de nature, que d'infécond il est devenu fertile, que de sauvage il est maintenant défriché'. Deze aanhaling uit Rerum Novarum, betekent echter in het zinsverband niet méér dan de bevestiging, dat het eigendomsrecht mogelijk moet zijn, niet dat het noodzakelijk uit iedere vorm van arbeid volgen moet. Vanzelfsprekend is dergelijke theorie niet volledig uitgebouwd in het zeer beperkt plaatsbestek van een tijdschriftartikel. Het simplistische van zekere redenering is daarom niet a priori tegen de schrijver gekeerd. Deze bijdrage is het noteren waard door de naam van de schrijver, die, als wij ons niet vergissen, nóg genoemd zal worden, en vooral omdat hierin gepoogd wordt een systeem op te bouwen tegen het collectivisme, en terzelfdertijd voor een bijna familiaal gemeenschapsverband in iedere onderneming. De misbruiken van het nog steeds liberale kapitalisme, als daar zijn het ontslag zonder vooropzegging, het niet erkennen van de toewijding der arbeiders, - door geen enkele sociale wet te verhelpen, - zouden daarmee tenminste al onmiddellijk uit de weg zijn geruimd. De hier besproken opvattingen schijnen overigens niet zo revolutionnair als de theorieën van de zeer gematigde Röpke, die immers in 'Civitas humana', op andere gronden, een verdeling van de huidige eigendommen voorstaat. In verband met dit alles is het niet onbelangrijk het woord van Paus Pius XII te herhalen.Ga naar voetnoot1. 'Het is nutteloos, grote woorden en holle constructie's opeen te stapelen, om slechts in schijn en zelfbedrog tot ons doel te komen. Maar een resultaat waarheen gij moet streven, en dat in uw bereik ligt, is een meer rechtvaardige verdeling der rijkdommen. Dit was altijd en is nog steeds een | |
[pagina 641]
| |
doelstelling van de christelijk sociale beweging. Zeker ligt het in de natuur der dingen - en het ware een ongelijk hierin een economische of sociale grondoorzaak te zoeken - dat de goederen van de aarde ongelijk verdeeld zouden zijn, tenminste in een zekere mate. Maar de Kerk verzet zich tegen de opeenhoping van deze goederen in handen van een kleine minderheid rijken, terwijl de grote massa van het volk veroordeeld blijft te leven in armoede en in mensonwaardige levensvoorwaarden. Een meer rechtvaardige verdeling van de rijkdom: dat is een sociaal programma, waaraan gij dus al uwe krachten zult wijden. Maar de verwezenlijking hiervan veronderstelt, dat ieder enkeling en iedere gemeenschap voor de rechten en de noden van de anderen, hetzelfde begrip zouden tonen als voor hun eigen recht en eigen behoefte.' |
|