Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 625]
| |
Canoniek Recht
| |
[pagina 626]
| |
cilies en concordaten, van bullen, decreten en rescripten, van summae, glossen en quaestiones, de wereld van het canonieke recht 'in iudiciis et scolis'. Diep greep dit recht in het burgerlijke en politieke leven der volkeren in. Niet alleen immers regelde het de inrichting der Kerk en bakende het de rechten en verplichtingen harer leden af, maar het bestreek alle feiten en verschijnselen van het menselijk bestaan, voorzover het recht deze ordenen kan en de leer der Kerk zulks vereiste. De Kerk wilde een recht scheppen dat de aardse orde in overeenstemming zou brengen met de kerkelijke geloofsleer. Het Romeinse recht, dit schitterend product der heidense rede, moest worden gechristianiseerd en gehumaniseerd: uit de schatten der antieke cultuur en der christelijke leer beide putte de Kerk de ideale richtlijnen voor haar recht. De ratio scripta werd verbonden met de evangelica dicta. En zo ziet de jurist, die in de wereld van het canonieke recht is binnengeleid, tot zijn verbazing de invloed der Kerk in publiek en privaatrecht, in volkerenrecht en staatsrecht, strafrecht en burgerlijk recht; hij ziet hoe de canonisten, grondig geschoold in het Justiniaanse recht, met scholastiek-dialectische bekwaamheid personenrecht, zaken- en verbintenissenrecht, erfrecht en procesrecht zowel algemeen-theoretisch als casuïstisch bewerken en daarop hun stempel drukken. Hij constateert dat de grondslag van het burgerlijk procesrecht, van het strafrecht en het strafprocesrecht door de Kerk geheel is veranderd; hij ziet de vèrstrekkende invloed, welke de Kerk door hare canonisten uitoefende op de Europese beschaving, en verwondert zich erover, dat aan onze juridische faculteiten het canonieke recht of in het geheel niet of slechts terloops wordt behandeld, tot schade van de rechtshistorische scholing van de jurist evenzeer als van zijn theoretisch-juridische vorming. Men vraagt zich af hoe het verklaarbaar is, dat dit ongemeen belangrijke gebied der rechtswetenschap bij het overgrote deel der tegenwoordige juristen geen belangstelling wekt. De oorzaak kan zeker niet daarin liggen, dat het canonieke recht geen burgerlijke gelding meer heeft; immers ook het Romeinse recht ontbeert sinds lang de rechtskracht, doch is niettemin, ook in ons land, nog steeds - en terecht - de grondslag van iedere rechtsgeleerde studie, omdat grote delen van het moderne recht van Romeinse oorsprong zijn. Evenwel is ook de invloed van het canonieke recht op ons rechtsstelsel groot genoeg geweest om een nadere bestudering ervan te rechtvaardigen. Bovendien zal die bestudering de jurist niet alleen een ruimere rechtshistorische ontwikkeling geven, doch bovendien op het stuk van juridische formulering, scherpte van distinctie en luciditeit van systematiek voortreffelijke voorbeelden ter navolging bieden. Het feit, dat na de Hervorming niettemin vele protestantse, althans niet-katholieke, rechtsgeleerden het canonieke recht tot voorwerp van speciale studie hebben gemaakt en er werken over gepubliceerd hebbenGa naar voetnoot(1), kan zonder meer reeds als aanwijzing dienen, dat dit rechtsstelsel de jurist 'qua talis' kan boeien. | |
[pagina 627]
| |
In ons land verleenden de Hogescholen en Universiteiten nog tot 1815 het doctoraat utriusque iuris, zodat er in de eeuwen na de Hervorming nog vele niet-katholieke juristen in Nederland zijn geweest, die een doctoraat in het canonieke recht bezaten. Wel scherp steekt daarbij de tegenwoordige toestand af; zelfs aan de katholieke Universiteit te Nijmegen is een doctoraat in het canonieke recht niet te verkrijgen, al worden daar wel colleges in dit vak gegeven. Aan onze andere Universiteiten wordt het niet gedoceerd; wel bestaat ingevolge het Academisch Statuut de mogelijkheid het canonieke recht als keuze-vak in het doctoraal examen te betrekken. Nederlandse publicaties op canoniekrechtelijk gebied zijn uiterst schaars. In het buitenland daarentegen verschijnen regelmatig werken op ieder gebied van het Kerkelijk recht, en België neemt daarbij, mede dank zij de voortreffelijke Universiteit van Leuven, een zeer eervolle plaats in. Bij ons is de dood in de canoniekrechtelijke pot; wanneer zullen wij de opstanding vieren? Hoe kunnen we onze juristen - in ieder geval de katholieken onder hen - belangstelling voor het canonieke recht bijbrengen? Het beste zou dit wel bereikt kunnen worden door de benoeming van lectoren en privaatdocenten aan onze Universiteiten. Wellicht ook zou de rechtskundige afdeling van de Katholieke Wetenschappelijke Vereniging eens een praeadvies omtrent een canoniekrechtelijk onderwerp kunnen doen uitbrengen, hetgeen zonder twijfel de belangstelling der katholieke juristen zou wekken. Niet alle delen van het moderne canonieke recht zullen de jurist gelijkelijk interesseren; er zullen zelfs hele stukken zijn van de Codex Iuris Canonici die voor hen, uit zuiver juridisch oogpunt bezien, van geringe betekenis zijn en welker bestudering weinig zin zou hebben. Bestudering echter van de externe rechtsgeschiedenis in haar geheel, alsmede van een deel van de Codex (b.v. het le boek, Normae Generales, de inleiding De Personis van het 2de boek, het huwelijksrecht uit het 3de boek, en gedeelten uit het 4de en 5de boek resp. procesrecht en strafrecht) zal de juridische vorming slechts ten goede kunnen komen.
Het rechtsstelsel der Kerk is een hierarchisch stelsel, d.w.z. het kent niet het in de moderne rechtsstelsels neergelegde systeem van gelijkheid van alle voor de wet, een systeem dat geweld doet aan de natuurlijke orde zowel als aan de realiteit van het maatschappelijk leven, doch het erkent een rangorde van personen, zo in waardigheid als in gezag en bevoegdheden. Dit begrip voor hierarchie uit zich niet alleen in de personenrechtelijke regels omtrent de algemene juridische en ambtelijke plaats en de bevoegdheden van geestelijke autoriteiten en kerkelijke organen, maar ook b.v. in het canonieke strafrecht. Hierin wordt o.m. bepaald, dat behalve door | |
[pagina 628]
| |
andere verzwarende omstandigheden de zwaarte van een delict wordt vermeerderd naar gelang de waardigheid groter is van de persoon die het delict begaat of die door het delict gekrenkt wordtGa naar voetnoot(1). Deze bepaling, welke in ons strafrecht ontbreekt, is reeds voldoende illustratief voor de hierarchische geest, die het canonieke recht eigen is, zulks in overeenstemming met de natuurlijke orde. Deze geest is het tegendeel van de onnatuurlijke, chaotische en nivellerende geest welke via de Franse Revolutie in de moderne rechtsstelsels is binnengedrongenGa naar voetnoot(2), en welke de katholiek die steeds 'hierarchist' is, zoals Theodor Haecker zich uitdrukt, niet kan aanvaarden. De katholieke jurist zal dan ook de hierarchische beginselen van het ius canonicum als waardevol erkennen en in de bestudering van dit recht een tegengewicht vinden voor de vervlakkende werking, welke de studie van het profane recht op hem moet hebben.
Wanneer men de interne geschiedenis van het canonieke recht bestudeert, kan men niet anders dan tot de slotsom komen, dat het wereldlijke recht en met dat recht de Europese beschaving in de loop der eeuwen in zeer aanzienlijke mate door de rechtsopvattingen der katholieke Kerk werd beïnvloed. Na de val van het West-romeinse Rijk is het eeuwenlang uitsluitend de Kerk geweest, die op staatsvorm, recht en zeden der Germaanse stammen inwerkte, en dit door de Kerk geschapen recht bleef voor een groot deel gelden, ook nadat de eenheid der Christenen door de Hervorming was verbroken. Van enorme betekenis vooral is het Canonieke recht geweest voor de ontwikkeling van het personen- en familierecht; alleen reeds de kerkelijke invloed op de afschaffing van het Romeinsrechtelijk instituut der slavernijGa naar voetnoot(3), en op de verandering van het huwelijksrechtGa naar voetnoot(4), heeft een beslissende wending gegeven aan de Europese beschaving in christelijke zin. Groot was ook de invloed der canonisten op het verbintenissenrecht; het oude Romeinsrechtelijke, eng begrensde contractensysteem, dat reeds door de latere Romeinse juristen enigszins verruimd was door de erkenning van de rechtsgeldigheid der z.g. pacta adjecta en door de praetorische acties, onderging een complete revolutie door de leer der canonisten, dat de overeenstemmende wil van partijen voldoende is om een overeenkomst tot stand te brengen, ongeacht hetgeen de civiele wet dienaangaande bepaalde. De Kerk beschutte ook de nuda pacta, overeenkomstig de beginselen van rechtvaardigheid en goede trouwGa naar voetnoot(5). De leer der rechtspersoonlijkheid, het erfrecht en testamentenrecht, het verenigingsrecht, het burgerlijke procesrecht (vooral het bewijsrecht), het strafprocesrecht en het strafrecht (vooral de leer der toerekeningsvatbaar- | |
[pagina 629]
| |
heid), zij allen ondergingen belangrijke canoniekrechtelijke invloedenGa naar voetnoot(1), en ook deze delen van het recht droegen het hunne bij tot de vormgeving aan de Europese beschaving. Een juridisch phenomeen van grote betekenis is ook de codificatie van het canonieke recht geweest. In de loop der eeuwen had de kerkelijke wetgeving zich steeds uitgebreid, zodat er tenslotte een waarlijk onoverzienbare hoeveelheid rechtsmateriaal lag opgehoopt. Het canonieke recht is zo oud als de Kerk zelf, maar de wetenschappelijke bewerking ervan stamt eerst uit de 12e eeuw, en is onafscheidelijk verbonden aan de naam van Gratianus, een 'vir acerrimi ingenii', zoals Card. Gasparri hem in de 'Praefatio' van de Vaticaanse Codex-uitgave noemt. De werkzaamheid van Gratianus, die zulk een grote invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het kerkelijk recht, hangt nauw samen met die van Irnerius, die de oertekst der wetboeken van Keizer Justinianus had ontdekt en, als hoogleraar te Bologna, dit zuiver Romeinse recht tot uitgangspunt der profane rechtsstudie maakte. Naar haar methode werd de school van Imerius en zijn volgelingen de glossatorenschool genoemd; zij maakte op de tekst der wetboeken korte aantekeningen of glossen. Deze glossen van de. Bolognese juristen kregen gezag over geheel Europa. Op het voetspoor nu van Irnerius en zijn epigonen, door wiens werkzaamheid Bologna tot een vermaard centrum van de rechtsbeoefening was geworden, begon Gratianus, als monnik wonende in het klooster San Felice te Bologna en als Magister en Hoogleraar aan de beroemde Hogeschool theologie docerende, de glossatorenmethode toe te passen op het kerkelijk recht, zoals dit in de toenmaals bestaande verzamelingen was neergelegd. En het 'Decretum Gratiani' (1140) werd het begin van een schitterende rij canonische werken. Aan de hand van het Decretum Gratiani, beoefende men aan alle Universiteiten en rechtshogescholen, die op het voorbeeld van Bologna overal gesticht waren, het canonieke recht als eigen en zelfstandig onderdeel der rechtsgeleerdheid, naast het Romeinse recht. Tot dan toe was het canonieke recht slechts onderdeel der theologie geweest. Romeins recht en canoniek recht werden in het vervolg beide, op grondslag van de scholastieke methode, wetenschappelijk bewerkt en gedoceerd, en de studie van beide rechten vormde voortaan de basis van iedere rechtsgeleerde werkzaamheid; het ius utrumque, Romeins recht en kerkelijk recht tezamen, was volgens de scholastieken het toonbeeld van het recht in ideale zin. Volgens hun opvatting was de doctor utriusque iuris rechtsgeleerde in de volle zin des woords; want dan beheerste hij enerzijds het civiele recht in zijn ideale gedaante, n.l. zoals het in zijn zuiverste vorm in het Corpus Iuris Civilis was bewaard gebleven, en anderzijds het canonieke recht, het recht der wereldomvattende Kerk, dat van hogere oorsprong en in zijn diepste grondslagen zelfs goddelijk recht was. Het geheel van kerkelijk recht, waarvan het Decretum Gratiani het voornaamste bestanddeel was, kreeg op het Concilie van Basel (1431-1433) de naam Corpus Iuris Canonici ter onderscheiding van het Romeinse Corpus Iuris Civilis. In de loop der volgende eeuwen breidde de kerkelijke wetgeving | |
[pagina 630]
| |
zich steeds meer uit en ontstond een enorme canoniek-rechtelijke literatuur. Vooral de 17de eeuw en het eerste gedeelte van de 18de eeuw vormden een gouden tijdvak voor de wetenschap van het canonieke rechtGa naar voetnoot(1). Tenslotte werd de omvang van wetten en jurisprudentie zo groot, dat men practisch geen overzicht meer had. Reeds eeuwenlang deed zich de behoefte aan codificatie gevoelen, evenals zulks, wat het Romeinse recht betreft, in de eeuwen voor Keizer Justinianus het geval is geweest. Wanneer echter zou de grote codificator opstaan, die met dezelfde machtige greep, waarmee Justinianus de talloze verspreide wetgevingen, juridische geschriften en rechtelijke vonnissen der Romeinen samenvatte, nu ook de overweldigende hoeveelheid canoniek recht tot een geordend geheel zou verenigen? Het was Paus Pius X, die dit reuzenwerk ter hand nam. En zoals Keizer Justinianus een commissie van juristen toevertrouwde aan de geleerde leiding van Tribonianus, zo stelde Pius X de codificatie-commissie onder het gezag van de grote canonist Gasparri. De gigantische arbeid der codificering duurde van 1904 tot 1916. Pius X, die kort na het uitbreken van de eerste wereldoorlog gestorven was, beleefde de voltooiing niet. Het was Benedictus XV, die het nieuwe wetboek op Pinksterdag 1917 afkondigde. Een machtig juridisch werk was tot stand gekomen, een monumentale bekroning van eeuwenlange canonistische rechtsgeleerdheidGa naar voetnoot(2).
Is dit alles aan een aantal van onze katholieke juristen ontgaan? Zo ja, dan missen zij veel wat hun juridisch hart zeker zou bekoren. Mag ik hopen dat deze regels hen in bekoring zullen leiden? |
|