Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 616]
| |
Literaire mozaïek
| |
[pagina 617]
| |
Van waar komt sedert de vijftiende eeuw de geleidelijke depravatie der cultuur, die inzette met een bijna overdadig humanisme? Miste het christendom, in abstractie en systematisering licht verstard en verstrikt, de volledige, de creatieve vitaliteit om soepel en aangrijpend de oude landen nog eens te vernieuwen? In Katholicisme, Protestantisme, Jansenisme verdeeld en versplinterd, vermocht het nog, in zestiende- en zeventiende gouden-eeuwen, voor het laatst op te glanzen. Met de achttiende eeuw begon het massale ongeloof en meteen het definitief verval van het ware humanisme. Nooit werden de verloren stellingen heroverd. Van waar die machteloosheid? Globaal gezien ontbeert het christendom voor onze landen de scheppende macht; beter nog de uiterste consequentie. In een serene, abstracte, nogal beate en beotische ideologie te veel gevangen, verplaatsen wij begrippen en wanen de vragen opgelost; ons ontglippen de concrete werkzaamheid, het moeizaam samenleggen van een nieuwe levensmozaïek uit veel kleine steentjes, de zich vervormende en geleidelijk alles hervormende kunst, het realistisch humanisme van geven en nemen, schakering en geduld. Ons christendom verlicht alles niet als de enige zon; veel levensdomeinen vallen buiten zijn geheimzinnige volkomenheid. Wij willen twee heren dienen, de cultuur en Christus. Wij miskennen beide, omdat de alles-vergende dienst van Christus alléén de cultuur kan scheppen, humanistisch en ruim. Daarom kan het humanisme voor ons doel noch leuze zijn; in zover het echter geen werkelijkheid wordt, doorleven wij ons christendom niet. Vooreerst mogen wij den strijd om het lijk van Patroklos niet ideologisch voeren; dan behouden wij slechts de lege wapenrusting, die den dood brengt aan wie ze dragen zal. Doch aan een heldhaftig zwoegen en veroveren kan de buit niet ontgaan. | |
Julien Green en Kamiel van BaelenIeder van ons heeft wel eens een ander willen zijn, bevrijd namelijk uit eigen beperking, kwalen, onmacht en bestemming; niet meer de onbegrepen vereenzaamde in deze dwaze wereld; los van den weerlozen angst, als zou men nergens op steunen noch bij horen. Ieder mens wenst het soms, de kunstenaar en ziener bereikt het, daar hij gelijk Shakespeare duizend zielen heeft; de intens gelovige eveneens, daar hij den mystieken Christus in zich weet leven. Wie diep in zich doordringt, wie er zichzelf vindt en God, vindt er ook de anderen. De best gewortelde boom heeft kans op de breedste kruin. Doch bepaalde kunstenaars hebben een persoonlijkheid gefingeerd die zich verplaatste: de Odusseia van een mens in veel mensen. Zo de betreurde Kamiel van Baelen in De oude symfonie van ons hartGa naar voetnoot1.; zo de Franse bekeerling Julien Green in Si j'étais vous...Ga naar voetnoot2., welk boek ons onmiddellijk aan van Baelen deed denken. Beide auteurs laten den zwerftocht ontstaan uit de verveelde beklemdheid van een onbeduidend bediende; beiden laten hem eindigen in den dood. Want geen enkel beperkte levensloop geeft hierbeneden voldoening; | |
[pagina 618]
| |
geen bevrijding, behalve het sterven aan de eigen bestemming getrouw. Zulk een onderwerp moet existentialistisch heten. Het existentialisme legt nadruk op het bestaan, terwijl de hoofdhelden hier door velerhande bestaan heendolen; op de vrijheid, wanneer zowel Fabien Especel als Lou Anders zich haast onbeperkt vrij en machtig weten; op de intuïtie, en hier bekijkt men de mensen van binnen. De mens, in het bestaan gegooid, maakt zelf zijn wezen en bestemming. Op dit allereerste postulaat van de existentialisten bouwden deze kunstenaars hun kasteel van verbeelding; beiden zagen zich verplicht hun constructie te voltooien met een toren en een kruis. Beiden behandelen den hoogmoed, die ondergaat in een deemoedige onderwerping, juister het heimwee, dat eerst een schijnbare voldoening vindt en daarna de werkelijke. Zij bevestigen, dat alleen de dankbaar onderworpen mens overstelpt wordt met een grenzeloos hoog en wijd leven. Beide werken, met hun slotakkoord dat bevredigt in weemoed, getuigen van een diep liggende godsdienstigheid. Tegenover de licht paraderende virtuositeit van van Baelen staat het bescheiden realisme van Green; tegenover het artistieke vernuft de bijna hallucinerende visie; tegenover den jeugdigen overmoed met weemoed doorschoten, de schemering van vrede bij hem, die den ouden angst nog niet geheel zag gesust; tegenover den jongeren beginneling de rijpere en gevormde; tegenover de ingewikkelde operatie met het hart de eenvoudige toverformule met den naam; tegenover den chirurg de sierlijk ouderwetse satelliet van den duivel; tegenover de steeds weerkerende articulatie tussen bestaan en bestaan het opgejaagd dolen van mens in mens om eindelijk in een uitersten angst de eerste incarnatie weer op te zoeken. Maar in beide gevallen wordt de boze overwonnen; men sterft in vrede. Veel volkomener dan van Baelen, die (wij schreven het elders) als een speels artist zijn boek aanvatte om het als een getroffen mens te besluiten, beheerst Green van het begin af den weg van boosheid en loutering. Bewust en zeker laat hij zijn held, die toch spontaan handelt, dalen en stijgen. De waarneembare, de magische, de morele wereld: hij legt ze boven elkander als drie betekende bladen van doorschijnend papier. Door het realistisch beeld heen verschijnt en verzinkt het magische en het morele, de diepere, de nooit uitgeputte zin van het stoffelijk gebeuren, de onvergankelijke werkelijkheid, die al het andere samenhoudt. Alles met de artistieke volkomenheid, die alleen kenners uit zoveel soberen eenvoud zullen ophalen; alles met de onvolkomenheid van de mens, die te midden van een verdwaasde wereld door de schemering wandelt naar het licht. Alles door hem zelf zo samengevat: 'Si je voulais résumer d'un seul mot le sujet de ce livre, je dirais peut-être que c'est l'angoisse, la double angoisse de ne pouvoir échapper ni à son destin particulier, ni à la dure nécessité de la mort, et de se trouver seul dans un univers incompréhensible' (blz. 11). Julien Green vertoont ons enigermate wat Kamiel van Baelen had kunnen worden. Des te meer betreuren wij onzen begaafden overledene. Zijn gevoeligheid voor het cultureel klimaat, zijn denkkracht en creativiteit, zijn alles doorlichtend en altijd bevredigend geloof schitteren door deze zo suggestieve herhaling en verdieping van zijn thema zoveel helderder aan den hemel. | |
[pagina 619]
| |
Joseph MalegueOntroerd en als verwachtte men een genade, zo neemt men Joseph Malègue door Yvonne Malègue ter handGa naar voetnoot1.: geen levensbeschrijving, geen bloemlezing; een kort overzicht van den mens en den schrijver, den denker en den christen; daarbij een aanzienlijke keuze van korte teksten, gerangschikt volgens 'les thèmes essentiels'. Even gelijkt het werk, minder definitief alleen, op de Augustinus-synthese of de Newman-synthese van Pater Przywara. Maar van Malègue's tweeden roman Les classes moyennes du salut, moeten de drie delen nog verschijnen; daarbij wordt een Vie du curé d'Ars beloofd, alsmede Pages inédites en Carnets. Uit wat komen moet ontvangen we hier reeds glanzende teksten; niemand echter overziet nog voor een blijvende synthese het gehele oeuvre. Biographische bijzonderheden vernemen we heel weinig, maar ze volstaan. In 1876 in Latour d'Auvergne (Puy-de-Dôme) geboren, overleed Malègue te Nantes, den 30n December 1940. Hij had een veelzijdige belangstelling voor juridische, sociale en economische wetenschappen, voor wijsbegeerte, kunst en talen. Lang ook en veel aarzelde en zocht hij in studiën, levensrichting en arbeid. Vanaf 1924 leidde hij een teruggetrokken bestaan met studeren, peilen en schrijven. Onopgemerkt stierf hij, toen Frankrijk pas was overwonnen. Vóór Augustin ou le Maître est là (1933) was de schrijver een onbekende; onmiddellijk en steeds méér drong dit werk zich op als de grootste katholieke roman van het moderne Frankrijk. Andere kleinere boekjes werden sindsdien uitgegeven, opgemerkt, genoten; maar ieder wachtte op de tweede grote openbaring Les classes moyennes du salut. Niet geheel voltooid laat de overleden kunstenaar het handschrift achter; doch nu pas begint zijn zending. Yvonne Malègue, zijn vrouw, draagt haar eerste uitgave op 'à l'absent toujours présent'; voor wie ooit met hem omging, verzwindt hij nimmer geheel. Waar ligt het geheim van dat voortleven na den dood? Joseph Malègue stierf alvorens te sterven. Altijd en in alles koos hij de verborgenheid; uit de verborgenheid verrijst nu de glorie. Het ligt niet adaequaat in zijn bijzonderen aanleg: essayistisch, kritisch en plastisch met ongeveer gelijke dosering, wetenschappelijk en creatief, speculatief en actief (een voorkeur toch voor de speculatie), positief, intellectualistisch en intuïtief, vrij en religieus. De veelzijdigheid zelf maakt hem licht aarzelend, bijna àl te voorzichtig. Ver uiteenliggende uitersten kon hij zacht harmoniëren; spontaan echter laaide de diep liggende vlam niet op, de sterke overredingskracht bleef verdoken. Deze openbaarde zich - het moge paradoxaal klinken - dank zij de verborgenheid. Verborgen wilde deze zoekende arbeiden en leven, zoveel getrouwer aan de waarheid. Niet aan de schitterende waarheid, veeleer aan de schemerende; want langzaam ondergaat de mens een altijd nog verren dageraad. Joseph Malègue vertoefde in het morgenuur: in de nachtelijke stilte, ononderbroken nog, al bloosde reeds het Oosten. Geduldig wachtte hij op het nakende licht; alom bespeurde hij groeiende | |
[pagina 620]
| |
schemering; begeesterd en verrukt nam hij vormen waar, weerglans en kleur. Toen stierf hij... luister: daar kraait nu de haan. Men kan bij Malègue, al vervloeit ook alles, een eerste en een tweede morgenuur onderscheiden: de moeizame incubatie van Augustin; het traag vorderen, bij Pénombres, van Les classes moyennes. - Hoe neemt de God der christenen bezit van harten en geesten; hoe structureert en hiërarchiseert Hij samenleving en zielen? - Hoe wordt iemand een heilige? Hoe beïnvloedt deze de mensheid? - De drang naar geloof, naar liefde en vruchtbaarheid. - Een nog individualistisch peilen en bereiken, een omvangen van naaste en geschiedenis. - Een wetenschappelijke nauwgezetheid, een mystiek inzicht. - Een stil blijven bij het lijden, bij den dood. - Een zwoegen in de verlatenheid, een wachtend genieten-bij-voorbaat. En toch nam de beproeving steeds toe. Naargelang deze lijdende, 'sous la meule de Dieu', den dood te midden van het leven had geplaatst, begreep en smaakte hij het godswoord: 'Ik ben de verrijzenis en het leven'. Bepaalde levens dragen onmiddellijk merkbaar een goddelijk teken; hier is het de offerdood uit naastenliefde; dag aan dag zich vergeten en sterven; dag aan dag ontgroeien aan de vergankelijkheid. Het licht volgen, de ster in den nacht. Zo heeft deze Wijze den Heer mogen vinden, die zich vertoonde; zo spreekt deze overledene praegnanter dan ooit 'woorden van eeuwig leven'. | |
Hugo VerkiestMen heeft het betreurd, dat, nu Hugo Verriest vijf-en-twintig jaar geleden ons verliet, haast niemand is ingegaan op het eigen wezen en de heel bijzondere rol van den 'Pastor van te lande'. Ach! met het verleden maken wij nog slechts gedenkdagen: luidruchtige vieringen zonder gevolgen, zonder nadenken hoe het voorbije niet heen mag zijn, en hoe het heden de schoonste herinneringen steeds schoner moet maken! Wij zwenken thans naar een vernieuwde Vlaamse vurigheid; hoe komt ze tot stand? Heeft ooit één kentering t[e]n goede de traditie geïgnoreerd? En verwart hij, die op de moderne stromingen alleen wil varen, niet de vervlakkende mode met de diepgaande stuwing? Veel van Verriest werd definitief vastgelegd door Filip de Pillecijn; André Demedts maakte diens resultaten voor een jeugdiger publiek toegankelijk.Ga naar voetnoot1. Met beide werken voor ogen denken we na over den Vlaming, die eens evenzeer werd erkend als nu vergeten. Verriest leefde naar buiten; Gezelle, Rodenbach, Streuvels, de drie groten die hij ontmoette, waren veel meer in zich gekeerd. Zij droegen een verborgen schat, die wonderbaar verrassend zich openbaarde; Verriest daarentegen had behoefte aan een omgeving en een publiek; hij moest steeds geven om rijker te worden. Veel had hij van den ideëlen redenaar, gelijk Cicero dien voorstelt. Spreken en handelen, optreden, leiden, strijden, verguisd worden en verheerlijkt: alles verenigd maakte hem tot een heerser over de actualiteit. Hij weerspiegelde en dreef tijdgeest en tijdgenoten; hij vertegenwoordigde en incarneerde de ziel van zijn volk. Maar door zichzelf zouden zijn woorden en handelingen de eeuwigheid minder verdienen, indien zijn tijd, | |
[pagina 621]
| |
zijn plaats en omgeving, zijn ingrijpen en richten niet belangrijk, krachtig en beslissend waren geweest. Gezelle, Rodenbach, Streuvels, hoe scherp door de omstandigheden ook getekend, imponeren zich, tijdloos bijna, aan volgende geslachten; Verriest daarentegen, hoe beslist naar het eeuwige ook gekeerd, beheerst en verheerlijkt slechts een periode van zwellend geweld. Het is de tijd die van Gezelle over Rodenbach naar Streuvels gaat die de verzoening van het Westvlaamse particularisme met het bredere Vlaamse leven betekent, de verschuiving ook van een letterkundige naar een meer sociale beweging; die zelfs den schuchteren aanvang brengt van de Grootnederlandse cultuur-gedachte. Door zijn leraar Gezelle werd Verriest de erfgenaam van een Contra-Reformatie, welke dank zij de Romantiek over de Renaissance heen de Middeleeuwen had weergevonden. Een nogal schuw Katholicisme, toch bedacht op intense missionering, met een ascetisch-artistieke overlevering, die bredere volkslagen nog doorkneedde en vormde. En de terugkeer tot de Middeleeuwen maakte deze West-Vlamingen, meer dan Brabanders of Limburgers, zich bewust van eigen wezen en eeuwenoude grootheid. - Door zijn leerling Rodenbach werd Verriest, tijdens de Sturm- und Drang-periode der romantisch bezielde studenten, de alom aanvaarde, de nooit miskende raadgever en leider. Welk onstuimig geweld hield hij zo binnen wijze dijken, en voerde het naar de veilige zee-en-zon! - De vriendschap met Streuvels hoort bij het breedste begrijpen. Ook tegenover Van-Nu-en-Straks stond de ouder wordende priester welwillend en aanvaardend, optimistisch en veel verwachtend, zonder dat één moment zijn zin voor werkelijkheid, voor ware schoonheid en zuivere volksverheffing hem in den steek liet. Het is vooral de tijd van 1872 tot 1900. Vanaf de beroemde voordracht te Roeselare 'Eertijds heeft er een volk bestaan...' tot aan het verdwijnen van 'De Nieuwe Tijd' in 1901. Daarvóór de Gezelliaanse vorming; daarna de glorieuze tochten van den voordrachtgever en de koninklijke hulde in 1913. Doch daartussen de 'wonderklas', de 'Vlaamsche Vlagge', de 'Swigenden Eede'; - de zwoegende, strijdende, bezwerende opvoerder, raadgever, bezieler; - de stijgende vloed van Vlaams bewustzijn en fierheid; - de krachtige mannengestalte, die, sierlijk en beslist, met gebaren en woorden wind en stormen loslaat en vasthoudt. Van waar die onweerstaanbare invloed? Van het onvergelijkelijk doorzicht in mensen en toestanden? Van den onkreukbaren trouw, eenvoudig en manhaftig, aan waarheid en natuur? Van de spontane begaafdheid voor vorstelijk vertoon? Van veel méér nog; doch het meest van het goede hart. De priester Verriest, die de mensen doorpeilde, beminde hen volkomen. Bij ieder paste hij zich aan, en ieder trok hij op. Steeds kon men zich begrepen en bemind menen; bij de besten nam hij de innigste woorden uit den mond. Hugo Verriest had boven alles een groot hart, voor alle behoeften open en mild. Hij bewonderde en beminde; in zijn stem trilde het optimistisch idealisme, dat tot in 1914 de Vlaamse jeugd eensgezind opdreef, ze dapperder en heiliger maakte, en waarvan de heropleving voor onzen tijd de allergrootste weldaad zou zijn. | |
[pagina 622]
| |
De ware Felix TimmermansDe laatste levensjaren van Felix Timmermans werden vergald door miskenning en onrecht; intussen verdiepte zich zijn ziel, die het AdagioGa naar voetnoot1. zong van berusting en hunkeren. Gelijk hij dan, uit kleinzielige verguizing, zich sereen bevrijdde, zo moeten wij uit onsmakelijke verwikkelingen den artist losmaken en den mens. Tè veel vergankelijkheid om hem maakte hem misschien mede vergankelijk. Om die reden kunnen wij het boek van Marc Tralbaut, Zó was de FeeGa naar voetnoot2. niet waarderen. Polemiek om het afsterven en de begrafenis; daarna herinneringen, nog vaak polemisch, vanaf De schemeringen van den dood tot aan den laatsten snik; hier en daar bruikbaar materiaal, bijna onvindbaar verborgen onder toespelingen, actualiteiten en eruditie, - en wanneer we na een geduldige uitzuivering den burger Timmermans te Lier eindelijk zien leven - vóór, tijdens en na den oorlog - dan herkennen we wél de bekoorlijke gestalte, dan vinden we enkele vermoedens bevestigd; maar nergens ontdekken we den dieperen, den waren kunstenaar en mens, het verborgen geheim van het milde hart. Zo wàs de Fee niet! Hoeveel méér leert ons het bundeltje Adagio! De kunstenaar, die met verzen begon, verloochende nooit, op het einde nog het minst, zijn eerste liefde. Zonder grote moeite kon hij ook met de verworven technische vaardigheid metrisch schrijven. Een dichterlijk zich uiten ontvangt dus het veelvuldige proza, het zo zorgvuldige bewerkte (wij schreven het reedsGa naar voetnoot3.), omdat de lang beoefende dichtkunst ook den prozaïst tot stylist had gemaakt. En terwijl de versjes van den aanvang naar het voorbeeld van O.K. De Laey zich impressionistisch en picturaal voordeden, zijn die van het einde verinnigd en verstild. Ziekte en tegenspoed deden Timmermans bidden en dichten; maar zoveel beter vangen we in al de grote prozawerken de vroom lyrischen ondertoon op van een zoveel meer harmonisch akkoord. In De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, Driekoningentryptiek, De harp van Sint Franciscus wordt die ondertoon bijna melodie. Hij wordt het helemaal in Symf orosa; het meest in Ik zag Cecilia komen. Daar legt de intense stemming het uitwendig gebeuren haast stil. Diep verzinkt hij, maar zijn zwaar geronk trilt en vult, in Het Kindeken Jesus in Vlaanderen, Boerenpsalm, De familie Hernat. Daarom, voor wie Timmermans aandachtig las, is het verzenbundeltje Adagio nauwelijks een verrassing. Het onthult niets en bevestigt alles; een bevestiging die ons méér geeft dan een onvermoede onthulling. Vrij van allure en licht ongestadig bewoog Timmermans zich steeds in het magnetisch veld van Gods aanwezigheid. Zijn mystieke geaardheid maakte hem kunstenaar, met de kunst als een overgang naar het hogere. Zij hield hem deemoedig en oprecht: nooit appelen voor citroenen. Zij kneedde hem tot mildheid; schoonheid moet meegedeeld worden en genoten. Zij verhief hem in geluk, een stralende persoonlijkheid. Zij liet hem toch ook, technisch minder bedreven, schommelen tussen uitersten; meteen bleef hij van de omgeving te afhankelijk. Hij, de begenadigde die geven | |
[pagina 623]
| |
moest, voelde zich hunkerend, weemoedig, schamel, hulpbehoevend. De verborgen pijn en ontbering werden zijn diepst glanzende bekoorlijkheid. Met en na Vermeylen vooral heeft men in hem de typisch Vlaamse vereniging willen zien van zinnelijkheid en mystiek. Maar bijna al de groten van zijn geslacht verenigen beide: Streuvels bij voorbeeld, Van de Woestijne, Verschaeve (om geen vreemde namen te noemen), en Vermeylen zelf rekent in zijn Wandelende Jood met het ene af en met het andere. Tegenover deze drie Vlamingen is Timmermans de Brabander; minder taai en geweldig, meer jolig en gevleugeld; minder weids en imponerend, meer verrassend en verrukkelijk; kinderlijker, soepelder, gracieuzer, terwijl niets verloren gaat. Het welig-zware land van Vlaanderen hertovert hij tot een werkelijk blijvend Arcadia. Minder bewonderd wordt hij meer bemind. Geheel tehuis te midden van kleine mensen kijkt hij verbaasd op naar de eigen grootheid. Een clown, voor wien spelen oprechtheid is; een die lachen doet uit eigen pijn; een die gelukkig maakt uit eigen hunkeren. Iets te veel zag Timmermans het publiek nog naar de ogen; iets te weinig werd hij de held, die de mystiek opvoert tot heiligheid; iets te gauw vergenoegde hij zich met de caricatuur, wanneer het symbool dieper had moeten branden. Zo werd hij vooreerst de gulle prozaschrijver, die den hoorn van overvloed uitstortte over het Nete-dal en zijn bijna verdwaasde mensen; enigermate verloren ging de dichter, die in de stilte luisteren zou naar nooit gehoorde woorden. En gezegend de tegenspoed der laatste jaren, waarbij Adagio werd gefluisterd. Soms dichterlijk modewerk, vaak oorspronkelijke stemmingsplastiek, die het beste proza te binnen roept; enkele momenten van een nog volkomener verstilling, waarbij 'de woorden breken' (blz. 25). | |
In memoriam Jozef SimonsZolang een kunstenaar leeft, beseft men niet altijd zijn betekenis en waarde, zijn plaats en rol, zijn toon en zang in de algemene harmonie. Zijn heengaan echter breekt het akkoord; weldra vermoedt en bevroedt men dan met een wreed zich opdringende klaarheid het onherstelbaar verlies. Zo zag zich de Kempische schrijver Jozef Simons zijn leven door op de grens geplaatst tussen literaire kunst en dichten-en-zingen voor het volk. Helaas! hij ontviel ons op den 20n Januari, en onmiddellijk staat daar als een verwijt de berouwvolle gedachte 'wij erkenden hem niet'. Jozef Simons was zacht en goed. De zachtheid van een lichamelijk zwakke, van den tegelijk weemoedigen en olijken Kempenaar; niet vooreest strijdbaar maar onverzettelijk plichtsgetrouw, optimist en hunkerend, bewonderend en toch nauwgezet beoordelend, buigzaam en taai; de zachtheid van iemand, die in alles en allen de pracht en oprechtheid opmerkt en ophaalt, terwijl hijzelf leeft van genegenheid en verheffing. Een zachtheid, die overging in goedheid, en op zachtheid kwam elke goedheid steeds uit. Goed en dienstbaar; té dienstbaar zelfs, zodat het eigen kunnen, noodgedwongen reeds mat en sporadisch, nog in kleine diensten verbrokkelde. Doch de vele steentjes der mozaïek vormen een nieuw, een onbewust getekend beeld: de nooit versagende, zich offerende naastenliefde. Hoofdzakelijk bestaat zijn werk uit fragmenten; korte verhalen, korte gedichten, teksten voor liederen, vertaling. Van langeren adem mag men | |
[pagina 624]
| |
de reisverhalen niet noemen; evenmin de novellen Bonifatius Suikerbuik, Dientje Goris, Van twee koningskinderen, Victor Ceuleman; alleen, en juist maar, Eer Vlaanderen vergaat. Bij alles valt het aanzienlijk autobiographisch bestanddeel op; waar blijven dan scheppende verbeelding en artistiek vermogen? Daar kàn de verdienste niet liggen; maar Simons was psycholoog en mild. Meewarig en begrijpend, zonder analyse doch rustig overtuigend, drong hij in de zielen door; gul en geefgezind paste hij zich bij hoorders en lezers aan met zuiverder afgewerkte gaven. Zingend en vertellend bekoorde hij; zijn opmerkingen en intonatie werkten door en na. Een eerste contact liet den schuchteren waaghals waarnemen, den smaakvollen kiezer van anekdoten en voorvallen, den fijn persoonlijken charmeur; daarna raakte men de ziel: de stil deemoedige, de vreugdevolle als ze iemand verrijken kon en verrukken, de diep ziende en innig hunkerende. Een eerste contact met den dichter liet een levensblije vink vermoeden, tot ook dààr de mineurtoon gehoord werd, een teer-melancholische verstilling. Het lichaam en de omstandigheden wilden niet mee: verscheidene mensen vroegen, zonder het van elkander te weten, te veel haastige verscheidenheid; het grote werk bleef ongedaan! Nooit kende deze begaafde de reuzenschreden, waarmede een dromer en schepper vorderen kan en veroveren. Tot het einde toe smachtte hij, als naar een hemelster, naar de overgave van zichzelf in het grote gewrocht, dat geheel zijn persoonlijkheid zou vangen en bevrijden. In gunstiger omstandigheden had hij het stellig opgetrokken; het heeft niet mogen zijn. Maar herlees Dientje Goris en Eer Vlaanderen vergaat; zing voor uzelf Kempenland, Als de brem bloeit en Weemoed; lees, zing, smaak. Deze verteller had de moderne Conscience kunnen worden; deze liederendichter, een verinnigde Hullebroek, had veel verder kunnen gaan! Thans proeven wij nog geest en verwantschap; maar elke verwachting dient afgelegd. Een bekoorlijk oeuvre houden we in de hand: veel veelkleurig spattende vonken; twee- of driemaal een hogere flakkering, een gloed die den hemel kleurt. In alles de onuitsprekelijk weldoende pracht van hem, die veel heeft moeten offeren, die het gedaan heeft 'in den eenvoud van zijn hart'. Voor wie met hem omging, was Jozef Simons de kostbaarste der vrienden. Veel verwachtte men van elke ontmoeting; telkens ontving men méér. Werd de verteller en zanger niet de eenvoudig trouwe vriend van menig lezer en musicus, vaak onafscheidelijk, onvergetelijk, met het diepe hart steeds inniger begrepen? En is deze veelvuldig warme vriendschap, voor den kunstenaar en mens, niet de eerste en schoonste verdienste? Zo blijft het beste van zijn werk toch gewaarborgd, zacht overglansd als door een aureool! |
|