Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 581]
| |
Het christelijk Mysterie en de heidense Mysteriën
| |
[pagina 582]
| |
Kruis is door geen roest van de ouderdom en door geen aesthetica milder geworden. Men begrijpt, waarom deze prediking dwaasheid en ergernis moest zijn. En toch wonen de dingen dicht naast elkander: ditzelfde realisme, diezelfde naakte historische werkelijkheid, waarin alle aanstotelijkheid en alle verachtelijkheid van het in de wereld tredende Christendom zich concentreert, is tegelijk de laatste en diepste wortel van zijn kracht... Schone en diepe gedachten, geheimzinnige tover, mysterium - dat alles kenden de andere godsdiensten even goed en misschien beter dan het Christendom. Wanneer hun gelovigen echter luisterden naar de boodschap van Christus, dan deden zij dit alleen, omdat het de boodschap van een totaal realistische aanspraak op werkelijkheid was.'Ga naar voetnoot1. Zo verdween dan voor de Christen, die uit de zwoele tover van de Hellenistische mysteriënsfeer in de verlossende klaarheid van het Geloof in Christus opgestegen was, het gehele wezen van deze mysteriëncultus met één slag als een lelijk spook. 2. Het christelijk Mysterie is een Mysterie van zedelijke eisen. Wanneer de antieke mysteriën allen vanwege hun oorsprong uit de vegetatie-riten met hun ook sterk sexuele inslag van huis uit nu juist niet geëigend waren om zedelijk vormend en eisend te werken, mogen wij toch niet te sceptisch zijn. Wij moeten onderscheid maken tussen de zedelijke eisen van de oudgriekse mysteriën en het bijna volledige gebrek aan ethiek in de uit het niet-griekse Oosten geïmporteerde mysteriënculten. Exeneens moeten wij onderscheid maken tussen de zedelijke toestand der mysteriën rondom de tijdwende en de eerst vanaf de derde eeuw gedane pogingen om ze zedelijk te verheffen, welk pogen gelijk opgaat met hun uniformering tot een zieletroost in de zin van het solaire henotheïsme. Maar stel nu tegen de ethische opbrengst van een ook nog zo gunstige beschouwing der mysteriën de zedelijke hoogte van de Nieuw-Testamentische eisen, alsook de verwezenlijking van deze eisen in het oude Christendom! Gemeten met de maatstaf der ethiek staan Christendom en antieke mysteriën als twee gescheiden werelden tegenover elkander, waartussen geen enkele stroom vloeit. Mysteriënvroomheid is in het beste geval de altijd aardsgebonden tragische poging tot een zedelijke (en dikwijls slechts rituele) loutering en een ziele-opgang uit eigen kracht - Christendom is geen opgang maar nederdaling Gods en instorting van goddelijke genadekracht tot zedelijke omvorming in de liefde tot Christus. | |
[pagina 583]
| |
3. Het Christendom is het Mysterie van de genadevolle Verlossing. Zonder het rond de tijdwende levendige, algemene maar onbepaalde verlangen naar een verlossende God en een gouden tijd van vrede te ontkennen, moet toch even duidelijk vastgesteld worden, dat het door alle mysteriën beloofde heil in een aan de natuur gebonden en zo in het hiernamaals overgeplaatste 'verlossing' bestond. Het door Christus geopenbaarde heil staat echter op een geheel ander plan. 'De voorstelling, dat God sterft en verrijst om zijn gelovigen tot het eeuwig leven te brengen, ligt in geen enkele hellenistische godsdienst uitgedrukt'Ga naar voetnoot1. Het Christendom toch veronderstelt de zedelijke zondeval, het is tevens verlossing van schuld, van ethisch en theologisch kwaad, niet echter van de hoe ook als tegengoddelijk of slecht gedachte materie van het vlees. Christelijke Verlossing is zondenvergeving door de Kruisdood van Christus. 'Nieuw in het Christendom is de verlossing als vergeving van zonden. De vreselijke ernst der prediking van schuld en verzoening ontbreekt in het Hellenisme.'Ga naar voetnoot2. En gelijk de zonde, zo ligt ook het nieuwgeschonken leven in het christelijk Mysterie boven al het louter natuurlijke: het is 'eeuwig leven', een 'nieuwe geboorte' en een 'schouwen' in een zin, welke in geen enkel getuigenis van de mysteriën-vroomheid te vinden is. 'De Godgebondenheid in de mysteriën beweegt zich steeds binnen de aan de zinnen gebonden sfeer; het zuiver geestelijk Pneuma van het christelijk Mysterie stijgt geheel uit boven de vlakte van de gebondenheid aan de natuur.'Ga naar voetnoot3. Het christelijk Mysterie van de Verlossing is dus slechts te begrijpen vanuit het begrip van het bovennatuurlijk, door de erfzonde verloren en door het Kruis wedergewonnen Kindschap Gods; en het Mysterie van de genade is slechts begrijpelijk vanuit het eschatologisch gedachte begrip van de zich in het hiernamaals voltooiende onmiddellijke aanschouwing Gods. Dit zijn de gronddogma's van het Christendom, zoals Jesus die gepreekt en S. Paulus die gevormd heeft. Hierin is het wezen van het christelijk Mysterie zonder meer iets nieuws en iets anders dan de antieke mysteriën, en daarom moet iedere godsdienstgeschiedenis leiden tot een steeds diepere kennis van de onvergelijkbaarheid van het Christendom. 'De belijdenis van het oude Christendom luidt: Nu zijn wij dan gerechtvaardigd door het Geloof, en zo hebben wij vrede met God door onze Heer Jesus Christus. Ik heb nu de zekerheid, dat noch dood noch | |
[pagina 584]
| |
leven en geen schepsel ons scheiden kan van de liefde Gods, die is in Jesus Christus, onze Heer. Wie deze verzen verstaan heeft, die weet, waarin de bijzonderheid, het andere, die weet ook, waarin de diepste kracht van het oude Christendom lag tegenover alle andere godsdiensten en wereldbeschouwingen van zijn tijd.'Ga naar voetnoot1.
Hoe scherp de tegenstelling nu ook is tussen het christelijk Mysterie en de heidense mysteriën, toch zijn er vele punten van overeenkomst. Wij durven zelfs met Hugo Rahner het probleem van hun verhouding uitdrukken door de christologische tessera van het Concilie van Chalcedon: onvermengd maar ongescheiden.Ga naar voetnoot2. Ook in ons probleem moeten wij het z.g. god-menselijke midden houden tussen een al te menselijke vermenging in de zin van een genetische of ideële afhankelijkheid en een onmenselijke scheiding, als ware het wezen van het christendom in al zijn belangen een met ieder mensenwerk onvergelijkbare grootheid. De dragers van de antieke mysteriën waren daarenboven, concreet gezien, leden van een mensheid, die gevallen was en tegelijk geroepen tot het rijk der genade. Wij hebben dus te doen met een wereld, die reeds tot de bovennatuur geroepen was, en dus niet met een loutere natuur. Omdat de heidenen de bovennatuurlijke Openbaring niet kenden, waren zij onkundig van hun eigen toestand. Onbewust echter leefde in hen de drang naar verlossing, dat kon niet anders gezien hun concrete lot. Ook is het mogelijk, dat het Jodendom idees van de door God beraamde Verlossing aan het heidendom heeft medegedeeld, welke ongemerkt de antieke gedachtensfeer beïnvloed hebben. In hun godsdienst moest daarom iets van de Verlossings-idee naar boven komen. Maar vanwege het volledige gebrek aan kennis van de concrete Godsopenbaring kon dit streven slechts totaal onbepaald blijven en moest zelfs vanwege de bedorven natuur uitkomen op dwaalwegen. Omdat nu eenmaal de concrete toestand aldus was, moesten er contactpunten liggen tussen Christendom en heidendom en konden de oudste Vaders zelfs in het heidendom naar het Christendom heenwijzende elementen ontdekken, omdat zij Gods Openbaring kenden. Wij kunnen als contactpunten de volgende meest voorname realiteiten aanwijzen: 1. Een menigte van gedachten, woorden en riten is in het leven van de antieke Kerk levendig geworden vanuit een wortel, die ontspringt uit de diepte van de menselijke onderlinge gelijkheid, uit de menselijke stofgeestelijke natuur, welke heiden en | |
[pagina 585]
| |
Christen gemeenschappelijk is. Iedere godsdienst vormt zich zintuiglijk waarneembare beelden van de geestelijke waarheden: wij noemen ze symbolen. Ook de godsdienst der Openbaring van de Godmens kon slechts in menselijk begrijpbare beelden spreken: 'en zonder parabelen sprak Hij nooit tot hen' (Mc. 4,34). En de op het hiernamaals gerichte inhoud van deze Openbaring werd door Christus zelf gehuld in de oudmenselijke beelden van vader en koning, licht en donker, levend water en brandend vuur, parel en zaadkorrel. Datzelfde geldt van de cultusriten, welke Hij ingesteld heeft tot aanduiding en bewerking der op het hiernamaals gerichte genade: wassing, spijziging, zalving, oordeel. Komen nu zulke vormen ook in de antieke mysteriën voor, dan stoten wij op de wet, welke K. Prümm de wet van de samenhang tussen zaak en vorm noemtGa naar voetnoot1.: de religieuze mens moet zich altijd weer bedienen van de door de natuur voorafgegeven oersymbolen om iets hogers uit te spreken. De gemeenschappelijkheid vindt dus een verklaring in de mensennatuur met haar aanleg voor symbolisme. 2. Veel dringt in het christelijk Mysterie door vanuit het milieu vanwege de met de Hellenen gemeenschappelijke staat van kultureel bezit. Zo is het ook met de cultus-woorden en -gebruiken geweest, waarmee de Griek zijn mysteriën uitdoste: ook daar worden symbolen gevormd, wier elementen geheel en al aan het gewone leven ontleend zijn. 'De begrippen en uitdrukkingsvormen van de hogere regionen van de godsdienst komen allen tenslotte uit een lagere sfeer vandaan'Ga naar voetnoot2. Wanneer dan zowel in de christelijke als in de Hellenistische cultus gelijke en gelijksoortige riten en woorden, gebaren en wijdingen zijn aan te wijzen, dan is hier nog geen sprake van een slaafse overname maar wel van een gemeenschappelijk bezit op het terrein van het maatschappelijke, burgerlijke en godsdienstige leven. Wanneer de mystagoog het altaar kust en wanneer dit ook de christelijke priester doet, wanneer beiden met de rechtervoet de trap van het heiligdom bestijgen, wanneer men in de mysteriën en in het oudchristelijk Doopritueel de inwijdelingen melk en honing overreikt, dan zijn deze dingen niet per se allemaal 'mysteriën-beïnvloedingen' op het Christendom maar dikwijls eenvoudigweg gebruiken uit het dagelijkse leven, die hier en daar en vaak onafhankelijk van elkander symbool werden voor geheel verschillende zaken. Op dit terrein ligt het prachtig werk van F.J. Dölger. 3. Een menselijke gemeenschappelijkheid in het religieuze den- | |
[pagina 586]
| |
ken is de sociologische wet van de geheimhouding. Hoe inniger en aangrijpender de kennis van een vrome is, des te duidelijker streeft hij naar een kuise bescherming van zijn schat voor niet-ingewijden en dit des te meer, naarmate het gevaar bestaat, dat de profane menigte zulk een heiligdom tracht binnen te dringen. Wij kennen de geschiedenis van dit 'mystieke zwijgen' bij de Grieken.Ga naar voetnoot1. In de Hermetica lezen wij: 'Deze verhandeling vol van de gehele majesteit Gods aan het medeweten van velen prijsgeven, zou een teken zijn van een goddeloze mentaliteit'.Ga naar voetnoot2. En tot de laat Pythagorische wijsheid behoort de stelling: 'Van de goederen der wijsheid zal men niet mededelen aan hem, wiens geest volstrekt niet gereinigd is. Want het is niet geoorloofd, dat hetgeen met grote moeite verworven is, aan de eerste de beste wordt prijsgegeven; zo zal men ook niet de mysteriën der Eleusinische godinnen aan profanen overleggen'.Ga naar voetnoot3. Deze wet begint ook in het Christendom te werken, zodra de uiterlijke omstandigheden er aanleiding toe geven. Hoezeer de christelijke Openbaring ook openlijk is - het 'van de daken gepreekte Mysterie', dat zich tot alle mensen wendt - toch moet het zich vanaf de 3e eeuw verweren tegen de inbraak der massa: nu - en eerst nu - ontstaat de z.g. disciplina arcani, ja haar eigenlijke ontwikkeling volgt pas in de 4e eeuw. Het is begrijpelijk, dat de uit het Neoplatonisme komende Vaders er vorm aan geven, welke zonder twijfel slechts aan de religieuze wereld van het uitstervende mysteriënwezen ontleend is. De mysteriën van het Doopsel en het Offer worden omgeven met omhullende riten van eerbiedige huiver, en spoedig verbergt de iconostasis voor de oningewij den iedere blik in het Allerheiligste: zij worden tot de 'huiveringwekkende mysteriën, die ons koud maken'. 'Dat weten de ingewijden' hoort men in talloze Griekse preken. De Pseudo-Areopagiet drukt het krachtig uit: 'Let op, dat ge het Allerheiligste niet rondkletst, bewaar de Mysteriën van de verborgen God zo, dat oningewij den er geen deel aan kunnen hebben; deel dus enkel aan heiligen van het heilige in heilige verlichting mede.'Ga naar voetnoot4. Omdat deze sociologische wet van de geheimhouding zich aanpast aan de uiterlijke omstandigheden, kent zij crescendo's en decrescendo's in haar toepassing. Een disciplina arcani, gelijk deze in de 4e eeuw beoefend werd, lijkt ons niet meer op haar plaats in deze tijd, en wij vragen ons zelfs af, of deze in de | |
[pagina 587]
| |
christelijke oudheid niet te zeer overdreven is geweest. De Geheimen van het Christendom moeten van de daken verkondigd worden, want God zelf heeft ons zijn Mysterie geopenbaard. Hun heiligheid vraagt van de Kerk zeker een schroomvallige eerbied, welke ook een element van geheimhouding bevat, maar een uitdrukkelijke cultus van geheimhouding, ontleend aan de antieke mysteriën, strookt niet, afgezien van buitengewone omstandigheden, met het Openbaringskarakter van het christelijk Mysterie. 4. Het ligt in het wezen van het woordsymbool en van de symbolische handeling verborgen, dat het zintuiglijk waarneembare nooit in staat is, hetgeen geestelijk bedoeld is, volledig aan te duiden en uit te diepen. Het symbool behoudt altijd nog zijn geheimzinnige achtergrond, het is als een kleed, dat de lichaamsvormen aantoont en tegelijk omhult. Ja, het zintuiglijk vatbare wezen van het symbool is juist noodzakelijk om de glans van het hiernamaals te verbergen en slechts voor wie daartoe de ogen ontvingen te openen. Hiervan was zich de symbooltheologie van de Hellenistische oudheid wel bewust en hier vindt men de toversleutel tot een sublieme omschakeling van de cultusriten van alle mysteriën. Er gaat een door God bewerkte geest door de godsdiensthistorische ontwikkeling van de mensheid, in het bijzonder van de laat-antieke volken; daarom is de antieke godsdienst niet alleen maar een crisis in de zin van de Romeinenbrief, maar ook een paedagogie naar Christus toe: 'Toch heeft God zich nooit onbetuigd gelaten' zegt dezelfde S. Paulus (Act. 14,17). Het antieke mysteriënwezen is het altaar met het opschrift: Aan de onbekende God. In deze geest kon S. Clemens van Alexandrië schrijven: 'Daarom zijn alle dromen en zinnebeelden voor de mensen onduidelijk, niet tengevolge van de wangunst van God (want het is niet rechtvaardig God zulk een gevoelen toe te schrijven), maar opdat de zoekende zich beijvere in de zin van het raadselachtige door te dringen en zo tot het vinden van de waarheid op te stijgen.'Ga naar voetnoot1. En hij citeert hierbij het diepe woord van Sophocles: 'Zodanig is God, dat weet ik absoluut zeker: voor de wijze is zijn goddelijk woord steeds vol raadselen, voor de zwakke is het eenvoudig; het leert met weinig woorden veel'.Ga naar voetnoot2. Dit heeft volgens S. Clemens ook S. Paulus geweten, toen hij neerschreef: 'Wij echter verkondigen Gods wijsheid in het Mysterium' (1 Cor. 2,7). Inderdaad ligt in deze Griekse mystiek van het woordsymbool de bron verborgen van het ontstaan van de allegorische exegese, | |
[pagina 588]
| |
zoals die te Alexandrië werd opgebouwd. Het Goddelijk Woord van de H. Schrift is een Mysterie en achter de hoorbare zin van de woorden en beelden, ja van geheel de historische heilsgeschiedenis, liggen ongehoorde geestelijke schatten en onvermoede mogelijkheden van opgang tot de zuivere Waarheid. Voor wie daartoe ogen ontvangen heeft, is het met de zinnen waarneembare slechts als de uiterste tot in deze duistere wereld reikende grens van een veel reëler wereld in het hiernamaals, het afgietsel en de afdruk van wat in Gods onmetelijke gedachte de oergrond en het einddoel is van al het geschapen denken. De mens, die dit kan zien, is de ware 'gnosticus', die 'ingewijd' is in het Mysterie van het goddelijk Woord. Maar hier wordt ook bij alle gelijkvormigheid in mysteriënterminologie de christelijke van de niet-christelijke gnosticus onderscheiden. Christelijke gnosis (of christelijke mystiek) blijft altijd binnen de grenzen van het Geloof, van de historische zin in Gods Woord, van de zichtbare Kerk. Niet-christelijke gnosis wil verlossing in het weten, maakt zich vrij van het geschreven Woord en zondert zich af in de eenzaamheid of in geheime vergaderingen. Zo scheiden wij ook hier in dit innigste domein van de antieke geestesgeschiedenis, waar uit de christelijke gedachte en het Griekse woord 'het Mystieke' ontstaat, de zaak en de uitdrukking - om dan des te vrijer van geest te erkennen, hoe rijk juist hier het beste uit de wereld der antieke mysteriën in het christelijk Mysterie binnenstroomde. Het werk van de H. Geest in het christelijk Mysterie formuleert S. Joannes Chrysostomus aldus: 'Dit is geheel en al een Mysterie, ofschoon het overal verkondigd wordt. Want het blijft onbegrijpelijk voor wie daartoe het rechte verstaansvermogen missen. Het wordt niet geopenbaard door mensenwijsheid maar door de H. Geest in de mate als ons mogelijk is Geest op te nemen.'Ga naar voetnoot1. Dat is antiek mysteriëngevoel maar in het christelijke overgeplaatst: niet meer 'wijsheid' onthult ons de sluier van het symbool maar 'de Heilige Geest'. De Latijn S. Petrus Chrysologus ziet daarin de grond, waarom Christus zijn leer in parabelen gevat heeft: 'dit is de reden, waarom Christus zijn leer in parabelen gevat heeft, in beelden uitgedrukt, in sacramenten verborgen en door mysteries verduisterd'.Ga naar voetnoot2. Daarom is het Christendom niet slechts de religie van het naakte woord, van het blote verstand en de zedelijke eisen, maar van het omhulde woord, van de beminnende wijsheid, van de in sacramentele symbolen verborgen genade - en daarom ook de | |
[pagina 589]
| |
religie van de mystiek, waar zich achter de eenvoud van het woord en de cultische riten de oneindigheden van God openen. Maar - en juist dit is het beslissend christelijke - slechts God is de Mystagoog en de Hierophant van deze mysteriën: slechts wanneer zijn Geest het vermogen om te schouwen schenkt, wordt de mens een ingewijde van het christelijk Mysterie. 'Wie nog blind is en doof en zonder verstand en zonder de koene scherpe blik van een de schouwing liefhebbende ziel, welke alleen de Verlosser verleent, die moet', zegt S. Clemens van Alexandrië, 'gelijk de nog oningewijde bij de mysteriën-viering en gelijk een koorddanser, wien het rhythme nog onkundig is, buiten de goddelijke reidans blijven staan, omdat hij nog niet rein is en de goddelijke waarheid nog niet waardig.'Ga naar voetnoot1. 5. Tenslotte heeft het Christendom ook invloed uitgeoefend op de vorming van de laat-antieke mysteriën. Door de zorgvuldige scheidslijnen, welke wij getrokken hebben, is het duidelijk geworden, hoezeer de verhouding tussen mysteriën en Christendom in de latere tijd veranderd is in tegenstelling met de eeuw van S. Paulus en S. Clemens van Alexandrië: het zegevierende Christendom staat tegenover de moede en uitstervende maar nog altijd rijke wereld der mysteriën. Juist uit deze 4e eeuw bezitten wij de meeste getuigenissen over de mysteriënculten. Geen wonder, dat geleerden er christelijke sporen in ontdekt hebben. 'Het Christendom beïnvloedde zelfs zijn vijanden, sedert het een zedelijke macht in de wereld was geworden. De Phrygische priesters van de Grote Moeder stelden hun viering van het lente-aequinoctium tegenover het christelijke Paasfeest en schreven aan het in het Taurobolium vergoten bloed de verlossende kracht toe, welke aan het Lam Gods eigen was.'Ga naar voetnoot2. S. Augustinus is voor zijn toehoorders nog vertoornd over een cultusbedienaar van Attis, die met de bewering propaganda maakte, dat 'ook de God met de Phrygische muts een Christus is'.Ga naar voetnoot3. Deze beïnvloeding wordt des te waarschijnlijker, naarmate wij bedenken, hoe verregaand reeds het Joodse monotheïsme op de mysteriën had ingewerkt, in het bijzonder op de mysteriën-praktijken van de toverpapyri. Zelfs S. Augustinus moet zijn gelovigen nog waarschuwen voor de mysteriënbedienaren, die in de teksten van hun magische spreuken ook de naam van Christus toevoegen.Ga naar voetnoot4. Wanneer wij dan in deze samenhang beschouwen dat opschrift uit het jaar 376 n. Chr., waarmee de Romeinse aristocraat Aedesius de vol- | |
[pagina 590]
| |
heid van zijn mysteriënwij ding prijst en zich beroemt daarom 'voor de eeuwigheid herboren' te zijn, dan moet de bewijskracht ervan voor een zo dikwijls beweerde wedergeboortéleer van de mysteriën - die men enkel met dit éne opschrift wist te funderen - merkbaar verminderen. Dit getuigenis toch stamt uit een tijd, waarin de Kerk van Rome reeds in de hoogste glans bestond, en boven de Phrygische mysteriënholen van het Vaticaan verhief zich reeds de basiliek van S. Pieter, die Constantijn gebouwd had, en het christelijk Mysterie van de eeuwige wedergeboorte uit de Doopbron werd werkelijk van de daken gepreekt en niet meer werd het dode pijnboomhout van het Phrygische mysterie door de straten van Rome gedragen, maar het Kruishout van het nieuwe Mysterie, waarvan Firmicus Maternus het loflied zingt. Horen wij in dit verband S. Clemens van Alexandrië spreken tot de Hellenen, die hij voor zich ziet in het beeld van de grijze ziener Teiresias: 'Komt nu ook gij, grijsaard, tot mij! Werpt van U af de dienst van Bacchus, laat U tot de waarheid voeren Zie, ik reik U het Kruishout, opdat gij daarop steunen moogt. Haast U, Teiresias, komt tot het Geloof! Gij zult een ziener worden. Christus, door wie de ogen der blinden weer zien, komt schitterend naar voren, helderder dan de zon. De hemel zult ge aanschouwen. Grijsaard, gij, die Thebe niet mocht aanschouwen! O hoe waarlijk heilig zijn deze mysteriën, hoe helder het licht! Door fakkellicht wordt ik omstraald, opdat ik de hemel zie en God. Heilig word ik, daar ik ingewijd word in deze Mysteriën.'Ga naar voetnoot1.
In ons besluit laten wij eerst K. Prümm aan het woord: 'Het is geen wonder, dat men juist heden het oudkerkelijke symbolisme opnieuw ontdekt. Alle tijden, waarin de duurzaamheid en het bestaan van een geestelijk rijk opnieuw beleefd worden, misschien na een periode van oppervlakkige belangstelling voor het uiterlijke en zichtbare, voor de stof en zijn verschijnselen, vinden vreugde in het symbool. Daarin vindt het naast elkaar staan van de met de zintuigen vatbare realiteit en van de geestelijke wereld zijn oplossing, daar wordt de spanning van deze beide rijken, waarin de mens geplaatst is, overbrugd... Omdat de jonge Kerk vrij was van de moede ouderdom eens grijsaards, omdat zij fris als de jeugd dacht en voelde, daarom heeft zij het door de H. Schrift, door het spreken en handelen des Heren getoonde en voorgeleefde zinnebeeld zo snel en bereidwillig aangegrepen en verder ontwikkeld'.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 591]
| |
Na de periode van het armtierige rationalisme en midden in de tijd van het grofste materialisme, is in Gods Kerk de volheid van het Mysterie opnieuw levendig geworden. De resultaten der godsdienstwetenschap hebben ons de schatten van het H. Geloof op een nieuwe wijze geopenbaard. De Christengemeenschap is zich bewust geworden, dat haar viering van het Mysterie fris bloed nodig had. In de oudheid zijn bij de Vaders en onbekende vromen christelijke schatten ontdekt, welke spreken tot de moderne mens, niet alleen tot zijn verstand, maar ook tot zijn hart, in één woord, schatten welke geheel zijn persoon raken en in religieuze vervoering brengen. Een nieuw Réveil is in de Kerk ontstaan: naast het ontzaggelijke sociale werk, dat de Kerk in deze tijd verricht, valt ook een frisse herleving te bespeuren in het godsdienstonderricht en de H. Liturgie. Het spreken, handelen en vieren der oude Vaders worden door de moderne Christen overgenomen en naar nieuwe scheppingen wordt gezocht naar de voorbeelden der Oudheid. Het besef is algemeen geworden, dat een vak-theologie alleen niet voldoet maar daarnaast een levens-theologie moet staan, welke zich tot de gehele mens richt. Vandaar dat een verkondigings-theologie ontstaan is, welke voor het godsdienstonderricht en de prediking de schoonste vruchten heeft afgeworpen; vandaar dat de Liturgie tot nieuw leven is gekomen. Het is waar, dat vele moderne theologen en liturgisten afwijzend staan tegenover de z.g. gangbare theologie en ascese; deze houding is volkomen onjuist, want er valt niets af te wijzen. Wel is waar, dat de nieuw ontdekte schatten - welke overigens oeroud zijn en het stempel van de beste namen dragen - een noodzakelijke aanvulling vormen van het verworven bezit en dit fris leven instorten. Het christelijk leven is niet alleen een speculeren over de inhoud van de Openbaring of een harde trainingsschool zeker het is ook dàt - maar het is vooral de alzijdige viering en doorleving van het Mysterie, dat Christus heet. Gods Kerk is in wezen sacramenteel, dus wij moeten ons Geloof belijden niet alleen in de diepste innerlijkheid maar ook in een zo ruim mogelijke uiterlijkheid. Eerst wanneer wij weer vol verbazing en bewondering staan voor het goddelijk Mysterie, zijn wij van zelf in staat de goddelijke Geheimen ook in schone taal, gewijde muziek en plechtig handelen te vieren. Wij bezitten Christus niet als het Leven, wanneer wij enkel, hoe verheven dan ook, speculeren over het H. Misoffer of de H. Liturgie, maar wel wanneer wij de H. Mis vieren en de H. Liturgie beoefenen. Zolang wij de waardering voor de z.g. veruiterlijking niet teruggevonden hebben, kunnen wij niet komen tot een ware cultus van het Mysterie. Deze waardering zal pas ontstaan, wan- | |
[pagina 592]
| |
neer theologie en ascese de Christenmens gevormd hebben én wanneer de geheel eigen symboolkracht van het Christendom wederom tot ons bezit behoort. Alle elementen van de Openbaring zijn tenslotte even noodzakelijk voor het christelijk leven, zodat geen enkel gemist kan worden. Een Liturgie zonder theologische bezinning en ascetische vorming is een lege vormelijkheid; een christelijk leven zonder Liturgie is een dood geraamte. Het is opvallend, hoe gemakkelijk men de liturgische normen opzij schuift: de viering van het H. Misoffer beoordeelt men gaarne alleen volgens de ascetische vereisten, zodat alles uitstekend wordt genoemd, wanneer de Christen zich maar 'innerlijk' met het Offer verenigt. Zonder deze ascese te kort te doen, menen wij, dat voor de viering der H. Mis op de allereerste plaats moet gezien worden naar de liturgische eisen, want het gaat hier toch over Liturgie! De veruiterlijking in woorden, ceremonies en muziek zijn wel degelijk noodzakelijk voor de ware viering van het H. Mysterie! Gods Kerk is nu eenmaal sacramenteel, zodat wij niet buiten symbolen en veruiterlijking kunnen, want daaraan heeft Christus het goddelijk leven verbonden. De Geest Gods blijft de Kerk inspireren bij de viering der goddelijke Mysteries, zodat wij een christelijk ceremonieel, een christelijke poëzie, een christelijke muziek, een christelijke kunst bezitten, want dit alles is tenslotte niets anders dan een levende uitdeining van het sacramenteel karakter van Gods Kerk over het gehele leven. Een minimalisering van de uiterlijkheid in de christelijke cultus kan dus nooit een teken van gezond christelijk leven genoemd worden. Onbewust is de intellectuele hoogmoed aan het woord, wanneer wij ons boven de uiterlijkheden van de eredienst verheven achten. Die onbekende Griek, die wij reeds het woord hebben gegeven, heeft daarom zo prachtig gezegd: 'Alles, wat wij van Christus uitzeggen, is niet slechts een loutere verkondiging in woorden maar een mysterie van vroomheid. Daarom wordt geheel het verlossingswerk van Christus een Mysterie genoemd, omdat het Mysterie niet slechts in een letter verschijnt maar in een doen verkondigd wordt'.Ga naar voetnoot1. |
|