Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Van Goa naar Sanchón en terug
| |
[pagina 388]
| |
men het goed achterhalen, dat door de heiligen in het verborgene is geschied? Nu is dit het merkwaardige: Wat de Portugese geschiedschrijvers niet hebben kunnen vermoeden, dat hebben de Calvinisten van ons vaderland aan het licht gebracht. Zij hebben duidelijk gemaakt, dat de geest van Xaverius tot in de verste eilanden is doorgedrongen. Zij zijn de getuigen geweest van de martelaars in Japan. Zij hebben ondervonden, hoe diepe wortels dat geloof had geschoten in de harten van mensen, die tot nog voor kort gewoon waren hunne vijanden op te eten. De eerlijke Steven van der Hagen heeft geen blad voor zijn mond genomen. 'De predikant, die de Paters op Ambon is opgevolgd en heeft geen sin in zijn ampt... T'is al de Portugisen padres diese prisen, dat sulcken godtvruchtige mannen waren, die so sorge droegen ende arbeiden om de Ambonesen ende eylanders te leeren, haar niet ontsagen vant eene eylant naar ander ende, van ene dorp aent ander te gaan, ende althoos nuchteren, die men niet en behoefden te soeken in maeltijden, in dansen... maar haer met geene andere saecken becommerden als met kerkendienst waer te nemen, de menschen te onderrechten, de siecken te visiteren ende te troosten, den armen daer gebrek was te assisteren ende bijtestaan vant gene datse hadden. Zij en weten noch soo levendich te verhalen, gelick of set noch sagen.'Ga naar voetnoot(1) Niet anders spreekt Jan Pz. Coen: 'dat de Portugijsen daarinne andere diligentie deden'. In 1874 meende Van Hoevel (Ambon), dat de bevolking veel rooms katholieke begrippen had overgehouden, en in 1916 schreef de Rector der Zendingsschool: 'Hier is dus nog steeds Roomsche zuurdeesem waar te nemen.' In het licht van deze getuigenissen moet men de arbeid zien der Portugese missionarissen. Het leven van Xaverius door Emmanuel Texeira is wel een van de gelukkige vondsten van de MonumentaGa naar voetnoot(2). We kunnen iemand laten spreken, die de apostel in zijn laatste dagen heeft gekend. We kunnen dag voor dag de tragedie volgen van zijn sterven. Pater Texeira was nog geen priester, toen hij hem ontmoette en mocht later de mededelingen ontvangen van Antonius à Sancta Fee, de Chinees, die met een Indische jongen de enige getuigen waren van Xaverius' dood. En tegelijk kunnen we de stem van de apostel zelf horen in de vele brieven, die hij in de laatste dagen schreef naar alle richtingen, de trouwe weerkaatsing van alles wat er omging in zijn hart te midden van die wrede beproevingen. We kennen hem om zo te zeggen van buiten en van binnen en kunnen nagaan, hoe aangenaam hij na zoveel arbeid en lijden moet gebleven zijn aan die Meester, aan Wie hij zich geheel had gegeven en toevertrouwd. Pater Texeira heeft een portret van hem nagelaten, een beschrijving gegeven van hoe hij was in zijn gewone doen: 'Pater Magister Franciscus was eer groot dan klein van gestalte. Hij had een regelmatig gevormd gezicht, blank en kleurig, levendig en zeer aangenaam om te zien. Hij had zwarte ogen, een breed voorhoofd, zwarte haren en een zwarte baard. Zijn kleding was armoedig en zindelijk: een loshangende toog zonder mantel of een ander kledingstuk, want zo is de manier bij de arme priesters in Indië. En onder het gaan lichtte hij | |
[pagina 389]
| |
met beide handen zijn toog een beetje op. Altijd had hij de ogen ten hemel geslagen; hij vond daarin, zeide men, een bijzondere troost en blijdschap; dat was het vaderland waarheen hij zich begaf. Hij was heel vriendelijk voor de mensen van buiten, vrolijk en eenvoudig met de huisgenoten. Zo vrolijk was zijn gezicht, dat hij allen, die hem zagen, van zijn vreugde mededeelde. Hij at niet veel, maar om niet singulier te zijn, nam hij van alles, wat men hem voorzette. Voor de zieken was hij vol bezorgdheid en liefde. Als hij in een huis kwam, informeerde hij terstond naar de zieken en ging hen bezoeken, voor hij zijn eigen kamer betrok.'Ga naar voetnoot(1) Die vurige apostel was practisch en dacht aan alles. Hij vergat vooral niet, dat hij overste was en, hoe overtuigd ook van het succes van zijn nieuwe onderneming, stelde hij drie plaatsvervangers aan voor het provincialaat van Indië en dat was niet te veel, dat was juist genoeg, want slechts één zou hem overleven: Pater Melchior Nunez. Maar in het begin scheen alles mee te lopen. De toenmalige onderkoning van Indië was Alonso de Norona, vurig ijveraar voor alles wat de godsdienst betrof. Door zijn bemoeiingen was het gezantschap naar China niet alleen mogelijk geworden, maar tot gezant benoemde hij zelfs Diego de Pereira, de grote vriend en vereerder van Pater Francisco, die niet beter had kunnen wensen. Deze edelman nam niet alleen de eervolle opdracht aan, maar stak zelfs een groot gedeelte van zijn vermogen in de onderneming en nam alle onkosten voor zijn rekening. Terwijl deze zich zo belastte met de zorg voor de tijdelijke dingen, kon Xaverius zich helemaal geven aan de geestelijke. Hij deed dat op zijn gewone manier door als Provinciaal vooral ter harte te nemen de geestelijke vorming der leden van de Sociëteit, die hij moest achterlaten. Hij gaf enige algemene conferenties voor allen gezamenlijk, en bewerkte, zoveel het mogelijk was, iedereen afzonderlijk. Vooral drong hij er op aan, dat zij zich toe zouden leggen op de ware gehoorzaamheid en de verzaking van eigen wil, op de nederigheid van hart. Iedereen moest een geringe gedachte van zichzelf hebben. Hij waarschuwde hen vooral tegen het verlangen naar de eer der mensen. 'Wij hoorden hem nu en dan zuchten, zegt Pater Texeira, menseneer! menseneer! (opinión! opinión!) hoeveel rampen hebt gij veroorzaakt, veroorzaakt gij nog en zult gij nog veroorzaken bij de dienaren Gods!' Zo naderde het uur van vertrek. Hij schreef nog twee zeer gewichtige brieven, die een broeder naar Rome en Portugal zou brengen: een aan Pater Ignatius om Paters en Broeders te vragen voor Japan en China, en een aan zijn vereerder en vriend, de koning van Portugal, Don Juan III. In de zeer zakelijke brief aan Ignatius sluit deze 'verre' pionier de ontroerende wens nog in, dat men hem berichten zal sturen over al de Paters, 'die met ons te Parijs waren en naar Rome zijn gegaan en over de andere. (Ignatius kan met dat werk een knechtje belasten). Zullen we elkander nog ooit terugzien... God moge ons verenigen in de eeuwige zaligheid! In dit leven schijnt het mij onmogelijk, al zou de gehoorzaamheid het mij opleggen. Allen verzekerden mij, dat men door China naar Jerusalem kan komen. Als ik weet, hoe ver dat is en hoeveel maanden de reis duurt, | |
[pagina 390]
| |
zal ik het u zeker laten weten. Uw onwaardigste en verstverwijderde zoon Franciscus Xaverius.' (Monumenta I p. 736). Aan de koning van Portugal schreef hij o.a. het volgende: 'Ik schrijf u dit uit Goa op het punt van naar China te vertrekken met Diego de Pereira, die gaat als gezant van Uwe Hoogheid met rijke geschenken, en daaronder is er een van onschatbare waarde, zoals er nog nooit een daarheen is gezonden door welke koning of heer ook, namelijk het geloof en de wet van Jezus, onze Verlosser, geschenk, dat Uw Hoogheid hem stuurt, en als hij dat zal begrijpen, zal hij dat geschenk hoger stellen dan de waardigheid van koning over China, hoe machtig hij ook is. Laten we hopen, dat Onze Heer medelijden zal hebben met deze koning en zijn rijk en dat door Zijn barmhartigheid er een weg zal geopend worden, opdat deze Zijne schepselen hun Schepper aanbidden en geloven in Jezus Christus hun Verlosser. De gezant gaat vrede sluiten tussen Uwe Hoogheid en de koning van China; en wij leden van de Sociëteit, dienaren van Uwe Hoogheid, gaan de staat van oorlog afkondigen tegen de duivels en hen, die de duivels aanbidden, met grote medewerking van de Heer onze God, Koning op de eerste plaats en vervolgens van al degenen van Zijn koninkrijk, die geen duivel noch schepsel aanbidden, maar hun Schepper en Jezus Christus onze Verlosser en Heer, die ons vrijkocht en redde met Zijn kostbaar Bloed. Grote durf, Sire, schijnt deze onderneming; naar een vreemd land gaan, naar een vreemde koning en zo'n machtige, en hem verwijten gaan doen en dingen zeggen, die zo gevaarlijk zijn in onze tijd zelfs bij Christelijke koningen en vorsten... hoe veel meer bij heidenen. Maar één zaak geeft ons moed en kracht om het te doen en dat is dat de Heer zelf, ons oogmerk en het doel van al onze plannen, is diezelfde Heer die zich verwaardigd heeft door zijn goedheid in ons dat groot vertrouwen te vestigen, waardoor wij er niet aan twijfelen, dat Zijn goddelijke macht onvergelijkelijk groter is dan die van de keizer van China en van alle machten der wereld.' (van Goa, 15 April, 1552. Monumenta I p. 741.) Dezelfde dag vertrok hij met een Pater en enige Broeders en de Chinese tolk, Antonio, die alleen bij zijn zalig afsterven zou tegenwoordig zijn. De zeilen zwollen onder de gunstige wind. Allen waren vol blijdschap en troost, omdat zo'n dienaar Gods met hen wasGa naar voetnoot(1). Wonderbare en gelukkige reis inderdaad! Ik laat wonderen en voorspellingen achterwege om alleen het licht van de geschiedenis te laten vallen op wat hij te dragen had voor zijn dood. Te Malakka zou die lijdensweg beginnen en het was, alsof hij daar een voorgevoel van had, zo dringend beval hij de onderneming aan in de gebeden zijner reisgenoten. Ziehier het verhaal van Pater Texeira: 'De bevelhebber van die stad, door menselijke beschouwingen bewogen, bang, dat hem enige voordelen zouden ontgaan, als naar China een gezant werd gezonden, trachtte op alle mogelijke manieren diens vertrek te verhinderen. Hij gaf bevel de mast en de zeilen van het schip van de gezant te verwijderen en aan land te brengen en of men hem nu al wees op alles, | |
[pagina 391]
| |
wat de onderkoning voor deze expeditie in gereedheid had gebracht, of de Pater al zijn toevlucht nam tot tussenpersonen, hoeveel gebeden hij ook stortte, of hij al HH. Missen opdroeg, het mocht niet baten; geen redenen ingegeven door de dienst van Onze Heer, het welzijn van de staat, het algemeen belang van Indië en Portugal, dat afhing van deze ambassade, legden enig gewicht in deze schaal; zo sterk is in het mensenhart de macht van het geld! Pater Franciscus ziende, dat alles vergeefs was, openbaarde zich toen zoals hij was, apostolisch gezant van Zijne Heiligheid, wat hij tot dan toe verborgen had gehouden, en maakte een petitie op voor de vicaris van het land, waarin hij in het kort mededeelde, dat Paus Paulus III, op verzoek van onze koning Don Juan III hem naar de landen van Indië had gezonden voor de bekering der ongelovigen aldaar, en opdat het geloof in Christus zou worden uitgebreid en de Schepper van de wereld zou gekend en aanbeden worden door de schepselen, die Hij naar zijn beeld en gelijkenis geschapen had.' Daarna vat hij in het kort samen, hoe niet alleen de Paus en de Koning maar ook de Bisschop van Goa en de Onderkoning van Indië aan zijn zijde staan om tenslotte te eindigen met de bedreiging van de excommunicatie. Dat was de petitie, die de vicaris aan de bevelhebber van Malakka ging voorlezen. Latere geschiedschrijvers hebben de vreselijke tonelen beschreven, die zich in het gouvernementsgebouw hebben afgespeeld. Pater Texeira noemt zelf geen namen... Zijn boek werd geopend in de nabijheid der gebeurtenissen. Om echter het leed van Xaverius te kunnen peilen is het nodig de naam van die woesteling te kennen. Het was Don Alvaro de Ataide, de eigen zoon van Vasco de Gama, de ontdekker van Indië, de eigen broer van Christoban de Gama, de roemrijke kapitein en martelaar van Ethiopië, de eigen broer ook van Don Pedro da Sylva, die ook bevelhebber was geweest van Malakka en amicissimo van Franciscus Xaverius; dat alles om ons te doen beseffen, wat er toen wel omging in het hart van onze apostel. Het enige wat de vicaris, die Xaverius feitelijk ook opofferde uit mensenvrees en eigenbelang, kon gedaan krijgen, was, dat hij mocht vertrekken naar China op het schip van de gezant Pereira, maar zonder de gezant zelf, die te Malakka moest blijven. Maar dat betekende, dat de onderneming hopeloos werd. Alleen een plechtige ambassade, zoals door de Onderkoning van Indië was voorbereid, kon China openen voor de missionaris. Iedere andere vreemdeling, die dat op eigen rekening ondernam, stelde zich bloot aan de strengste straffen, zelfs aan de dood. Toch wilde Xaverius deze gelegenheid niet laten voorbijgaan om iets te doen in de dienst van Onze Heer en voor het welzijn der zielen. Hij scheepte zich in op de Santa Croce, waarvan nu een gedeelte der bemanning hem vijandig gezind was. In de straat van Sincapura hadden de schepen gewoonlijk een oponthoud en vandaar vertrokken de brieven. Hij schreef aan P. Berse, zijn opvolger in Indië als Provinciaal: 'Meester Gaspar, gij zoudt niet kunnen geloven, wat ik een vervolging heb doorstaan te Malakka. Ik heb Pater Perez verzocht u alles mee te delen (in verband met de excommunicatie). Ik ga, nu naar de eilanden (bij China), verstoken van alle menselijke steun in de hoop, dat een of ander heiden mij brengen zal naar het vasteland.' | |
[pagina 392]
| |
Dan allerlei zaken van het bestuur... Maar dat is het treffendste, dat deze Jezuïet zo vol van vuur voor de meerdere eer van God en het heil der zielen, of hij nu spreekt tot een overste of tot een eenvoudige Pater Cypriano, altijd de hoofdzaak voor ogen houdt. Dat zijn de echte monita secreta van de Sociëteit en men leest die in de meest intieme brieven, omdat zij, de ware zonen van Ignatius, vol zijn van die éne gedachte: 'Ik beveel u aan de voorschriften, die ik u heb achtergelaten en op de eerste plaats die, die betrekking hebben op het behoud van uw ziel en uw eigen volmaaktheid en vervolgens die van de anderen van de Sociëteit.' Hij schreef ook brieven aan zijn grote vriend Didacus Pereira, de gezant, die hij had moeten achterlaten, om hem te troosten. 'Daar uwe zonden en de mijne zo groot waren, heeft onze Heer zich van ons niet willen bedienen voor deze onderneming.' | |
I. - Dood van Xaverius.In de laatste week van Augustus kwam de Santa Croce, het schip van Pereira, eindelijk op het eiland Sanchón aan. De vrienden van Xaverius, die hem hadden vergezeld, stelden terstond pogingen in het werk bij de Chinese kooplieden om voor hun Padre een plaats te bemachtigen in een van de kerende jonken. Geen een was er toe te bewegen de apostel van Indië, de afgezant van de Paus, mee te nemen. Zij wisten te goed, wat zij op het spel zetten, en wat zij van de mandarijnen te verwachten hadden. Intussen waren de daar woonachtige Portugezen met de komst van Xaverius heel verheugd en allen waren bereid hem in hun huis op te nemen, en toen hij zijn verlangen te kennen gaf, dat er een klein huisje van stroo zou worden opgeslagen, waar hij mis kon lezen, de sacramenten kon toedienen en catechismus geven aan de kinderen, was een kerkje gauw gebouwd. In twee dagen verrees het op een kleine heuvel. De eerste mis werd gelezen op Zondag, 4 September 1552. Dat zou hij verder blijven doen tot zijn ziekte. 'In die kleine kerk, zegt Pater Texeira, of liever de Chinese tolk Antonio a Sancta Fee, onderwees hij de christelijke leer iedere dag aan de kinderen en de slaven der Portugezen, voor wie hij daar onderrichtingen en preken hield. Daar doopte hij ook de schepseltjes, die ter wereld kwamen, de slaven, de nieuw aangekomenen en de overige, die Onze Heer bekeerde. Hij zorgde ook voor de armen en zieken, die daar kwamen, en sloot vriendschap vooral met Chinese kooplieden. Hij onderhield hen over de dingen van de natuur en over de hemelse van het andere leven, terwijl hij alles in het werk stelde om vrienden van hen te maken met het oog op wat hij verder van hen hoopte gedaan te krijgen. Hij antwoordde ook op al de vragen, die Chinezen over natuurlijke en hemelse dingen gewoon zijn te stellen. Zij waren zeer voldaan en zeiden tot elkander, als zij weggingen, dat die Pater heel geleerd en heel heilig was. Met dergelijke oefeningen hield de Pater zich bezig, tot hij zelf werd aangegrepen door een koorts, die drie dagen aanhield. Maar het behaagde onze Heer, dat met behulp van enige geneesmiddelen, die men hem toediende, hij zijn vroegere gezondheid weer terugkreeg en tegelijk zijn gewone bezigheden weer hernam. En omdat zijn voornaamste bedoeling met zijn | |
[pagina 393]
| |
komst naar deze eilanden was geweest op die manier naar China te gaan en daar ons heilig geloof te verkondigen, spande hij al zijn krachten samen en bedacht alles wat maar mogelijk was om daarin te slagen, ofschoon Portugezen en Chinezen hem de grote moeilijkheid, de onmogelijkheid voorhielden van dat rijk binnen te dringen zonder ambassade, vanwege het strenge verbod, dat geen vreemdeling mocht binnenkomen op straffe van de dood voor hem en allen, die hem zouden brengen. Maar zo groot was zijn liefde en zijn verlangen dat land te redden, dat zoekend naar alle mogelijke middelen, hij er een vond. Er was namelijk een Chinees aangekomen in de haven, die beweerde Manuel de Chaves in China gekend te hebben. Deze was een Portugees kapitein, die met heel zijn bemanning was gevangen genomen, toen hun schip op de gevaarlijke kust het jaar te voren was gestrand. Er werd onderhandeld; hij bood aan voor 20 kilo peper Xaverius en zijn gezellen mee te nemen. Thomas Scandelho, de zaakwaarnemer van de gezant Pereira, stond voor de peper in, en de Chinees zou hen 19 November komen halen.'Ga naar voetnoot(1) Weer gaan de brieven over zee naar Goa en Malakka, naar Pater Berse, Pater Perez en naar zijn goede vriend Pereira, de troosteloze ambassadeur, om hun het goede nieuws mede te delen. 'God, onze Heer, vond goed, dat een eerzame koopman zich vertoonde, die aanbood voor 200 cruzadas mij mee te nemen in een klein bootje... De gevaren, waaraan wij ons blootstellen, zijn volgens het zeggen van de mensen van de aarde tweevoudig: ten eerste kan de man, die ons erheen brengt, als hij de 200 goudstukken in handen heeft, ons op een of ander verlaten eiland achter laten of ons in zee werpen om geen last te hebben met de gouverneur van Canton; ten tweede kan de gouverneur, als wij aankomen en voor hem worden gebracht ons laten folteren of in de gevangenis zetten, omdat het zo iets ongehoords is en het in China zo dikwijls is verboden, dat iemand zonder Plaat van De-Koning (paspoort) naar China komt. Behalve deze gevaren, zijn er nog vele grotere, die de mensen van de aarde niet vatten. Ik kan niet nalaten er enige op te noemen: Ten eerste: dat men ophoudt te hopen en te vertrouwen op de barmhartigheid van God daar wij immers om zijn liefde en zijn dienst zijn wet moeten verkondigen en om Jezus Christus, zijn Zoon, onze Verlosser en Heer, gelijk Hij zelf het zo goed weet, daar Hij uit Barmhartigheid ons deze verlangens ingeef t. Welnu wantrouwen aan zijn barmhartigheid en macht in de gevaren, waaraan wij ons kunnen zien blootgesteld om zijn dienst, is een veel groter gevaar dan de pijnen, die alle vijanden van God ons kunnen aandoen; immers zonder de goedkeuring en verlof van God kunnen de duivels en hunne dienaren ons in geen zaak benadelen. En tegelijk versterkt ons wat de Heer zegt: Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar wie het voor God verliest, zal het vinden; wat overeenkomt met wat Christus onze Heer zegt: Wie zijn hand aan de ploeg slaat en omziet, is niet geschikt voor het rijk Gods. Wij beschouwen de gevaren van de ziel, die veel groter zijn dan die van het lichaam. Wij vinden het veel veiliger en veel zekerder te gaan langs de gevaren voor het lichaam, dan dat wij voor God zullen verschijnen te midden van de gevaren voor de | |
[pagina 394]
| |
ziel; zodat wij vast besloten zijn naar China te gaan op welke manier dan ook. Het gevolg van onze reis, hoop ik in God onze Heer, zal zijn de uitbreiding van ons heilig geloof, hoe zeer de vijanden en hunne dienaren ons ook vervolgen; want als God voor ons is, wie zal dan overwinnen tegen ons?'Ga naar voetnoot(1) 'Leg u toe, schrijft hij nog aan Pater Berse, op de volmaaktheid... let meer op hetgeen God niet door u doet dan op wat Hij wel door u laat doen, want gelijk het eerste u beschaamd maakt en vernedert en iedere dag meer doet kennen uw zwakheden en beledigingen van God, doet het tweede u groot gevaar lopen te vallen in de bedrieglijke en valse mening, waardoor ge van u zelf grondslag maakt van wat niet gedaan is door u, maar door God alleen.'Ga naar voetnoot(2) Ziedaar essentiële zaken. Daar is zijn hart nog altijd vol van. Zo wil hij de Jezuïeten van de jonge Sociëteit. Zo weet hij, dat Ignatius ze verlangt daar in het verre Rome. Op het eind nog een afscheid in dezelfde stijl: 'Ik beveel mij dringend aan in de gebeden van alle Broeders en Paters van de Sociëteit en van alle vrienden en bekenden van het huis. Groet de Paters Franciscanen en Dominicanen van mij en beveel mij dringend aan in hun gebeden en heilige missen. Deze brief is zo haastig geschreven, dat ik niet weet of het gaat: langs een andere weg zal ik u langer schrijven voor ik naar China ga.' Intussen was het ook op het eiland Sanchón bekend geworden, dat een Chinees Pater Francisco zou komen halen. Dat nieuws bracht veel opschudding met het gevolg, dat de Portugezen zich nu naar hem begaven om hem hun bezorgdheid bloot te leggen. Als hij zich ondanks de strenge bepalingen naar Canton zou begeven, bestond er gevaar, dat de Chinese bestuurders van die stad die overtreding zouden verhalen op de landgenoten van Xaverius en hun schepen zouden beschadigen. Dit scheen hem juist, die bezorgdheid was gegrond en hij beloofde niet naar China te zullen gaan dan nadat de Portugese schepen, die wilden vertrekken, ook inderdaad vertrokken waren. Het duurde dan ook niet lang, of op een enkel na waren alle schepen verdwenen en hadden de laatste brieven meegenomen. Xaverius bleef bijna alleen achter. De zieke Chinese tolk, over wie hij in een van zijn brieven klaagde, dat hij zijn Chinees vergeten was, was intussen beter geworden en kon op zijn beurt zijn Pater enige diensten bewijzen. Laten we de hemel danken voor die kostbare Chinees. God had de leiding bij de gebeurtenissen, die op handen waren. Broeder Ferreira had hij zelf moeten verwijderen uit de Sociëteit. Er was ook nog een zekere Christobal, van wie weinig met zekerheid bekend is. In dat gezelschap zal hij smachtend van verlangen naar de komst van de Chinese jonk zich voorbereiden voor de grote reis naar de eeuwigheid. Wij geven weer het woord aan Antonio de Sancta Fee, de Chinees, die bij Xaverius was gebleven. 'Na het vertrek van de laatste schepen ging de Pater door met zijn gewone bezigheden: biecht horen, preken, catechismus geven aan de kinderen en slaven, vriendschap sluiten en zorgen voor de armen en zieken van | |
[pagina 395]
| |
het eiland, iedere dag, ieder uur vurig verlangend naar de komst van de Chinese koopman, die hem naar Canton zou brengen, zoals afgesproken was. Maar Onze Heer, die besloten had hem reeds de beloning te geven voor zo grote en zo vele werken, die hij uit liefde en dienstvaardigheid voor Hem had volbracht, beschikte anders, want, toen bijna alle schepen en de meeste Portugezen vertrokken waren, waren er soms geen meer over om hem van het nodige te voorzien, zodat hij soms genoodzaakt was tot mij te zeggen naar de overgebleven Portugezen te gaan om hun ter liefde Gods iets te eten te vragen, daar hij gebrek leed. Tengevolge daarvan en van zijn aanhoudende dagelijkse arbeid en van zijn groot verlangen om zich te Canton te bevinden werd hij ziek, op een Maandag. Hij had juist mis gelezen voor een overledene en twee brieven geschreven, die hij naar Indië zou sturen zodra hij in China zou zijn aangekomen. Hij vroeg mij, of het niet goed zou zijn, als hij naar het schip van Pereira ging, dat nog in de haven lag (de Santa Croce). Toen ik hem te kennen gaf, dat ik het met hem eens was, omdat hij daar zou vinden, wat hij nodig had, en omdat de zeelucht hem misschien goed zou doen, scheepte hij zich Dinsdags in om 12 uur 's middags. Maar hij bleef slechts een nacht op het schip, zowel om de sterke deining als om de koorts, die toenam. Zo kwam hij 's morgens weer aan de wal, waar ik gebleven was. Hij bracht onder zijn arm een broek mee van laken, die men hem op het schip gegeven had tegen de kou en wat amandelen tegen de ziekte. Hij was zo verhit door de koorts, dat een Portugees medelijden met hem kreeg en hem meenam naar zijn huis. Daar hij zorgde voor zijn nachtverblijf, stelde deze man hem voor, dat hij zich zou laten aderlaten, want hij was zieker dan hij dacht. De Pater gaf ten antwoord, dat hij niet gewend was aan aderlatingen, maar dat hij hier en in al het overige, wat zijn ziekte betrof, maar moest doen, wat hem goed dacht. De aderlating had dus Woensdags plaats; hij had daaronder een lichte flauwte; na de aderlating overviel hem een grote walging, zodat hij niets kon eten en de volgende dag, dat was Donderdag, hebben ze een nieuwe aderlating op hem toegepast, waaronder hij weer in zwijm viel. Daarop hebben zij hem een laxeermiddel gegeven, maar de koorts steeg voortdurend en veroorzaakte grote benauwdheden. Hij verdroeg echter alles met groot geduld zonder een woord van klacht te uiten, zonder iets te vragen. Daarop overviel hem een ijlkoorts, waarin de wartaal, die hij sprak, voor ons vrome gedachten waren en voor al degenen, die hem hierin zouden willen navolgen, want met ten hemel geslagen ogen en met een gelaat en uitdrukking van grote blijdschap, hield hij luide samenspraken met onze Heer in de verschillende talen die hij kende. Wat ik heb verstaan is, dat ik hem meermalen deze woorden hoorde herhalen: Jezus, zoon van David, ontferm u mijner; gij echter ontferm u over mijne zonden. Dat duurde zo tot Maandag 28 November, dat was de achtste dag van zijn ziekte, waarop hij de spraak helemaal verloor en hij bleef zo drie dagen tot Donderdag 12 uur, gedurende welke tijd hij niemand kende en niets at. Daarna Donderdag om 12 uur, zoals ik gezegd heb, begon hij weer te spreken en de mensen te herkennen en het meest wat men hem hoorde zeggen, waren de namen van de | |
[pagina 396]
| |
Allerheiligste Drievuldigheid, Vader, Zoon en H. Geest tot welke hij altijd grote devotie had en hij herhaalde deze woorden: Jezus, zoon van David heb medelijden met mij. O Maagd, Moeder van God, denk aan mij! Van deze en dergelijke woorden bleef zijn mond vol tot Vrijdagnacht, en kort voordat het licht werd, terwijl zijn krachten meer en meer afnamen, stak men hem een kaars in de hand en met de naam Jezus in de mond gaf hij zijn ziel en zijn geest in de handen van zijn Schepper met grote rust en kalmte, en terwijl zijn lichaam en gelaat achterbleef met een zeer vredige aanblik en met een rosekleur, ging zijn gezegende ziel genieten van zijn Schepper en Heer en van de beloning en de ereprijs, die hij zo wel had verdiend door de vele en grote werken, die hij voor onze Heer had tot stand gebracht in deze landen van Indië en door de aanhoudende en zware arbeid, die hij daar had volbracht gedurende de tien jaar, dat hij hier rondtrok. Hij stierf op een Zaterdag, 3 December 1552, tien jaar nadat hij naar deze landen van Indië was gekomen.' | |
II. - Eerste Begrafenis'Toen de zalige Pater gestorven was, aldus de ooggetuige, en terwijl zijn gelaat nog die blije uitdrukking en een kleur van wit en rose had alsof hij nog leefde, kwamen de Portugezen, die zich in de haven bevonden, daar weldra bij elkander, zeer ontroerd en ontroostbaar over zijn dood. Het scheen hun toe, zoals zij zeiden, dat zij niet waardig waren en niet verdienden een zo heilig man op aarde in hun midden te hebben, maar dat hij van hen moest weggaan om te genieten van God in de hemel. Ik, ziende, dat onze Heer goed gevonden had hem tot zich te nemen, ben vervolgens naar het schip gegaan om de gewaden te halen en alles wat nodig was voor de begrafenis. Toen zij op het schip zijn dood vernamen, was aller verslagenheid en droefheid groot, want allen hadden grote liefde en verering voor hem. Enigen gingen met me mee en we vonden het lichaam van de zalige Pater met dezelfde uitdrukking en hetzelfde gelaat, zoals we hem hadden achtergelaten, en toen ik hem wilde afleggen, herinnerde ik mij, hoe de Chinezen in ons vaderland hun doden begroeven in gesloten houten kisten, en daar het me passend scheen de heilige Pater ook zo te begraven, vroeg ik het de Portugezen, die er bij stonden; dat vonden zij ook, zodat het scheen, dat Onze Heer het zo beschikt had om hetgeen Hij van plan was. Toen de kist klaar was, legden wij het lichaam erin met alle priesterlijke gewaden bekleed, en zo scheepten wij het in en brachten het naar een andere kant van het eiland tegenover het schip, dat hem gebracht had en waarin de bemanning verbleef, en na een diepe kuil gemaakt te hebben legden we de kist met het lichaam erin. Ik werd geholpen door een Portugees, twee slaven en een Chinees, want wij met z'n vieren woonden alleen de begrafenis bij; om de felle koude durfden de anderen hun huizen niet uit te komen. Toen we op het punt stonden de kist met aarde te bedekken, herinnerde een van de gezellen mij eraan, dat het goed zou zijn op het lijk een flinke laag kalk te werpen, die het vlees zou verteren en alleen de beenderen zou overlaten, zodat als iemand na verloop van tijd daar langs zou komen en zou verlangen de beenderen mee te nemen naar | |
[pagina 397]
| |
Indië, hij het zou kunnen doen. Dat vonden alle gezellen heel verstandig en toen we kalk gingen halen, vonden we vier zakken. We legden twee zakken onder het lichaam en twee er boven, opdat het beter zou verteren, terwijl Onze Heer het zo beschikte om hetgeen later gebeurde, toen zij het lichaam naar Indië brachten om zijn gaafheid en onbedorvenheid te laten zien. Toen we de kist wederom hadden dicht gespijkerd, legden wij die onder de aarde en bedekten hem, en ik legde enige stenen op het graf om het later te kunnen vinden, want als ik ooit dit eiland zou aandoen en deze verlaten plaats zou bezoeken of een ander van de Sociëteit, die zou willen zien, waar het lichaam van deze zalige Pater begraven lag, men het te weten zou komen. En zo namen we van hem afscheid met grote verslagenheid en droefheid ons beroofd te zien van een zo buitengewone en heilige man.' Zo werd hij de eerste keer begraven op dat eiland, op een Zondagmiddag, daags na zijn dood, 4 December van hetzelfde jaar des Heren 1552. | |
III. - Tweede Begrafenis.'Het lichaam bleef onder de aarde tot 17 Februari van het volgende jaar 1553, dat is tot de tijd, dat de schepen van China gewoon zijn naar Malakka te gaan en waarin ook het schip van Diego Pereira moest komen, waarmede de Pater vertrokken was. Het schijnt, dat Onze Heer het zo beschikte, die zijn dienaar wilde bekend maken en de deugden en gaven, die Hij in hem verborgen had. Ik ging naar de kapitein van het schip en zeide hem wat nu heer? Moet het lichaam van de gezegende Pater M. Francisco, een zo heilig man, zoals Ued. weet, zo blijven liggen? Hij antwoordde bij: Ik weet het Antonio de Sancta Fee, daar ik de wonderbare werken gezien heb, die God door hem heeft verricht. Maar wat wilt gij, dat wij doen, daar ik niet weet, of het lichaam voldoende verteerd is om de beenderen te kunnen meenemen? Ik zal iemand sturen om te zien, en als het zover is, geef ik u er mijn woord op, dat ik ze zal meenemen; het is immers redelijk, dat zij die hem gebracht hebben, hem ook terugbrengen en ik weet zeker, welk een troost dat zal zijn voor zijn grote vriend en vereerder Diego Pereira, van wie dit schip is en wiens dienaren wij zijn. Na dit gezegd te hebben zond hij een Portugees, in wie hij vertrouwen had, die zich op de hoogte moest stellen omtrent het lichaam en zien hoe ver het was; en als het zo was, dat het vervoerd kon worden, moest hij het meebrengen en als het nog een kwade lucht had, moest hij het weer bedekken en laten waar het was. Deze man ging vervolgens naar het graf en opende de kist, waarin het lichaam zich bevond, en vond het zo gaaf en gezond, als toen wij het begraven hadden, terwijl het ongeveer drie maanden begraven was geweest, zonder enige kwalijke lucht als alleen van de kalk, waarin het zich bevond. Dit ziende bracht hij grote dank aan onze Heer, die zo zijn dienaren bewaakte en bewaarde; en een stukje vlees afsnijdend bracht hij het naar de kapitein, om hem te laten zien, hoe gaaf het lichaam was. Deze het zo vers en gezond ziende loofde Onze Heer en gaf bevel, dat men terstond erheen zou gaan en het lichaam met de kist, waarin het lag met de kalk zou halen, opdat het onder de zeereis zou | |
[pagina 398]
| |
verteren, indien Onze Heer niet anders zou beschikken; en onszelf tegelijk inschepend gingen we naar Malakka, waar we in korte tijd en na een voorspoedige reis aankwamen. Wij kwamen 22 Maart te Malakka aan. Daar wist men al door een schip, dat ons was voor geweest, dat in dit schip het lichaam werd gebracht, en om de grote verering, die zij allen hadden, waren zij zeer verheugd en gereed het te ontvangen met de grootst mogelijke plechtigheid, vooral Diego Pereira, de ambassadeur, zijn bijzondere vereerder en vriend, die daar nog was te Malakka, aan wie het schip, waarmee het lichaam kwam, toebehoorde. Daar het al laat op de dag was, stelde men zich tevreden met het aan wal te brengen en te plaatsen in een huis dicht bij de zee, opdat de volgende dag de plechtige ontvangst kon plaats hebben. Zodra men dit wist, stroomde een grote menigte mensen daarheen om het te zien en aan te raken, zozeer was het nieuws reeds in de stad verspreid, dat het kwam ongeschonden en onbedorven. Daar was ook de vicaris van Malakka, die wilde zien, hoe het lichaam er uitzag. Hij gaf bevel de kist te openen en ziende, hoe gaaf en fris het was, bracht hij grote dank aan onze Heer, die zo zijn dienaar verheerlijkte. De volgende dag in de morgen, kwam heel de geestelijkheid en het volk met Pereira de gezant en andere mensen van stand met fakkels en kaarsen en hielden vol vreugde en troost de plechtigste processie, die ooit in de stad gezien was. Het lichaam werd naar de kerk van de Sociëteit gebracht, waar de gewone uitvaart werd gehouden. Hij werd daarop voor de tweede maal begraven in de grote kapel, toegewijd aan de H. Maagd.' Volgens Pater Nunez is het op die begrafenis met de beste bedoelingen nog al ruw toegegaan. Omdat men zich nog afvroeg, of die aangename geur misschien niet aan het hout moest worden toegeschreven, besloot men het lichaam zonder kist ter aarde te bestellen. Zo schijnt trouwens te Malakka de gewoonte te zijn geweest. Daarbij kwam dat de grond erg hard was, de grafkuil te klein uitviel en bij het aanstampen van de aarde het lichaam werd gewond. Maar die bloedsporen, die vers bleven, werden later bewijzen te meer voor de echtheid van het mirakel. | |
V. - Goa. Derde Begrafenis.Van 23 Maart 1553 tot 13 Augustus daaropvolgende bleef het graf gesloten. In April was namelijk te Malakka aangekomen zekere Pater Juan de Beira, die met enige gezellen op weg was naar de Molukken en tot Augustus moest wachten op scheepsgelegenheid. Daar hij een groot vriend en vereerder was geweest van Pater Franciscus en vernomen had, dat zijn lichaam onbedorven van Sanchón was teruggekomen en in de kerk begraven was, verlangde hij vurig het nog te zien voor zijn vertrek. Hij ging dus op die 13e Augustus 's nachts, kort voor zijn vertrek, met zijn gezellen met brandende fakkels naar de kapel van de H. Maagd en groeven het lichaam op. Zij vonden het gaaf en onbedorven. Zij brachten grote dank aan God, terwijl zij het heilig lichaam kusten en vereerden, omdat zij hem allen in zijn leven zo goed hadden gekend. Pater Juan de Beira, die de overste was, vond het niet passend het lichaam opnieuw te begraven. Hij | |
[pagina 399]
| |
liet een kist maken, waarin hij het op passende wijze neerlegde, en daar hij vertrekken moest naar de Molukken, gaf hij bevel, dat het lichaam met veel eerbied in het huis zou bewaard blijven. Hij liet ook een van de broeders, die hij bij zich had, achter, opdat deze het naar Indië zou brengen en overdragen aan het College van de H. Paulus te Goa. 'Toen het seizoen aanbrak, waarop de schepen van Malakka naar Indië varen, scheepte de broeder zich in een ervan in met het lichaam van de heilige Pater. De kapitein en de anderen, die met het schip vertrokken, wetend, dat het het lichaam van Pater M. Franciscus was, ontvingen het met de tekenen van de grootste vreugde en gaven het een bijzonder vertrek in het schip, dat zij geheel met zijde overtrokken en brachten daar altijd fijne reukwerken om een zo heilig man te eren. Zo vond hem de aller-dierbaarste broeder (frater Texeira, hij was toen nog geen priester) toen hij ons te Vatacala te gemoet ging met de anderen van de Sociëteit (van Goa komend). Toen het schip Malakka verliet, beveiligde Onze Heer het voor zekere gevaren, zoals allen bevestigden, door de tussenkomst van de heilige Pater, wiens lichaam zij met zich voerden; zij hadden onderweg zware stormen, maar het schip had niets te lijden. Gekomen bij het eiland Ceylon liep het op een zware zandbank en scheen reeds verloren, daar de mast was afgeknapt. Terwijl allen reeds wanhoopten aan hun behoud en terwijl de opvarenden riepen en de bescherming van P. Mtro Francisco afsmeekten, behaagde het Onze Heer ons bijna wonderdadig te bevrijden en na een voorspoedige overtocht kwamen wij te Cochin aan, waar zodra zij vernamen dat het heilig lichaam was aangekomen, vele godvruchtige personen het kwamen bezoeken en vereren. Wat er nu verder gebeurd is (aldus de tolk in zijn brief) weet de allerdierbaarste broeder (frater Texeira) nog beter, want hij was overal bij. Wat ik tot hiertoe verteld heb, is waarachtig zo gebeurd, gelijk Onze Heer er getuige van is, die altijd met ons allen moge zijn en ons geve zijn allerheiligste genade! Amen. Van Cochin, September 1554.' Met deze woorden neemt de Chinese tolk Antonius de Sancta Fee, wiens brief in het boek van Pater Texeira is opgenomen, van hem en de lezer4 afscheid. Wat nu volgt, wordt dus verhaald door Pater Texeira, die met Pater Nunez het lichaam was tegemoet gevaren. Men had namelijk te Goa vernomen, wat er te Sanchón en te Malakka was gebeurd, en dat het schip met het heilig lichaam nu hun stad naderde. Iedereen verlangde het te zien en het een luisterrijke ontvangst voor te bereiden. Pater Nunez was op dat ogenblik rector van het college en vreesde, dat die plechtigheid niet zou kunnen doorgaan, omdat de Goede Week aanstaande was. Hij begaf zich dus naar de Onderkoning en vroeg hem een lichtere boot om het heilig lichaam te gemoet te kunnen gaan en het te kunnen ontvangen, zoals het paste. 'De Onderkoning was zeer verheugd over de komst van het heilig lichaam, omdat hij de “gezegende” Pater in zijn leven zo goed gekend en vereerd had, en, daar het hem toescheen, dat de redenen van Pater Rector goed waren, gaf hij bevel hem de boot te geven, die hij vroeg, met het verzoek, dat, als hij dicht bij de stad kwam, hij het zou laten weten, want hij wilde het lichaam ontvangen, zoals het behoorde. De | |
[pagina 400]
| |
Pater scheepte zich in en nam met zich mee drie medebroeders (waaronder fr. Texeira) en vier of vijf weeskinderen, die goed konden zingen om het lichaam met liederen te verwelkomen, wanneer we het zouden bereiken We voeren drie of vier dagen rond op zoek naar het schip en toen vonden wij het zonder mast in de nabijheid van Baticala (Baicala, een weinig bezuiden Mangalore). Wij gingen terstond naar beneden, naar het vertrek, waar het lichaam zich bevond. De kist was bedekt met een zijden kleed. Wij kusten de kist en omhelsden die onder veel tranen. Intussen gaf de kapitein op het dek allerhande orders om het afscheid zo plechtig mogelijk te doen zijn. Iedereen hielp mee om het schip met vlaggen en wimpels te versieren, de stukken werden geladen om op het ogenblik van vertrek te worden afgeschoten. De kapitein gaf ook bevel zijden doeken op te hangen en heel de vloer, waar de baar zou worden neergezet te kalefateren. Intussen brachten wij de kist naar boven en toen die op de klaargemaakte plaats was neergezet, begonnen de jongens die we meegebracht hadden God ter eer Hymnen en Psalmen te zingen. Zij droegen bloemslingers om het hoofd en hielden palmtakken in de handen. Daarop brachten we de lijkbaar naar het vaartuig, dat we voor dat doel hadden meegebracht. Op hetzelfde ogenblik begon heel de artillerie van het grote schip los te barsten tot grote vreugde van ons allen, die er bij tegenwoordig waren, omdat we zagen, dat zelfs midden op zee het heilig lichaam zo werd gevierd en dat zelfs daar de Heer Zijn dienaar wilde eren. Toen we het lichaam hadden opgenomen, gingen we de volgende nacht slapen in de kerk van O.L.V. Presentatie in het gezicht van Goa. In die kerk heeft Pater Rector ons het lichaam laten zien: hij had de houding en het gezicht, zoals wij hem in zijn leven hadden gekend. Hij droèg zijn priesterlijke kazuifel en alles was zo gezond en zo fris, alsof hij op dat ogenblik voor het eerst begraven werd. Onder alle kleren droeg hij op het blote lichaam een heel prachtig surplis, dat hij van Goa had meegenomen om daarin gekleed te zijn, als hij met de koning van China zou spreken; dat zag er nog zo fris uit, ofschoon het meer dan een jaar onder de grond had gezeten, dat dezelfde Pater Rector Melchior Nunez het daarna meenam, toen hij naar Japan ging, om de koningen van dat land te bezoeken. Zijn gezicht was bedekt met een amict, omdat zijn neus met bloed was bevlekt, toen zij hem te Malakka begraven hadden; de armen hield hij op de borst gekruist; handen en voeten waren bloot, men zag ze met vlees en vel, ofschoon een beetje vuil van de kalk, die men er op had gestrooid. Intussen zond Pater Rector twee van ons naar de Onderkoning met de boodschap, dat het lichaam was aangekomen en dat Zijn Hoogheid kon bepalen, wat er gebeuren moest. De Onderkoning, ofschoon het ongeveer middernacht was en hij nog sliep, toen we aankwamen, ontving ons met groot genoegen en antwoordde, dat hij instond voor alles wat de ontvangst betrof. Daarop gingen wij naar het college, waar, omdat de medebroeders wisten, dat het lichaam was aangekomen en hoe het er uit zag, niet één man die nacht sliep, maar allen de tijd gebruikten om alles in gereedheid te brengen voor de ontvangst van het heilig lichaam; de kerk, die in rouw was om de vasten, werd helemaal feestelijk versierd, men ontblootte de retabels en bracht alles zó vlug in | |
[pagina 401]
| |
orde, dat ook daarin bleek, dat Onze Heer zijn dienaar wilde verheerlijken, zoals de volgende dag duidelijk werd. De volgende dag was het de vrijdag van Lazarus (voor Passiezondag). Zodra het licht werd, brachten wij het lichaam weder naar het schip en plaatsten de kist hoog op het dek onder een kleed van brocaat en daaromheen veel brandende fakkels en kaarsen, en wij allen met orde opgesteld.' De plaatsruimte laat niet toe de tonelen van geestdrift te beschrijven, die plaats vonden om het heilig overblijfsel van Xaverius van het ogenblik, dat het zich vertoonde in de straten van de uitverkoren stad. Met grote moeite bereikte de plechtige processie het college van de H. Paulus, waar geen Requiem, maar de votiefmis van het H. Kruis werd gezongen. Onmogelijk de mensen na de plechtigheid de kerk uit te krijgen zonder dat zij het lichaam hadden gezien, en toen zij het door de tralies van een hek in zijn heerlijkheid hadden bewonderd, moest men toestaan, dat zij het de voeten gingen kussen en hun rozenkransen aanstrijken aan hun heilige. Vier volle dagen lang zijn zij er langs getrokken... Het proces van Goa bewaart de naam van de vrouw, die hem de kleine teen heeft afgebeten en weer vloeide het bloed als van een levende... We zouden hier nog aan moeten toe voegen de uitvoerige verklaringen, die Doctor Cosme de Saravia, de geneesheer van de Onderkoning, en de vicaris generaal hebben afgelegd. De eerste is, toen het lichaam naar de stad kwam, het gaan zien, hij heeft alle ledematen onderzocht en in het bijzonder de buik, 'waarin ik gevonden heb weerstand en dikte van ingewanden, zonder dat het gebalsemd was of iets kunstmatigs bevatte.' De tweede verzekert onder andere: 'en ik heb geen bederf in genoemd lichaam geroken, ofschoon ik mijn gezicht er heel dicht bij heb gebracht.'
Zo is het lichaam lang gebleven. Zo schitterend was het wonder, dat Urbanus VIII in de bul van de heiligverklaring (6 Aug. 1623) de geschiedenis van de glorieuze relikwie uitvoerig heeft willen vermelden. Zonder het onfeilbaar leergezag zou de lezing van de processen, gehouden op bijna alle plaatsen, waar de Heilige heeft geleefd, reeds ieder mens van goede wil moeten overtuigen van de goddelijke tussenkomst in het leven van de Apostel van Indië. De Monumenta Historica hebben de belangrijke documenten onder ons bereik gebracht na 400 jaar. Toch is het lichaam van Xaverius in de loop der tijden veranderd. Maar die geschiedenis is een bewijs te meer van de bovennatuurlijkheid van de feiten, die in 1552 de nieuwe landen in bewondering hebben gebracht. Ziehier het verhaal van Pater Juvencius in zijn Geschiedenis van de Sociëteit. Pater Aquaviva, vierde Generaal van de Orde, wilde in het jaar 1614 de stad Rome verrijken met een kostbare relikwie, en had bepaald, dat, terwijl het Oosten heel het lichaam van Xaverius zou blijven bezitten, toch een gedeelte ervan zou worden afgestaan aan het Westen. De Paters van Goa vreesden echter, dat tengevolge van de uitvoering van dat bevel er onlusten zouden kunnen uitbreken. Daarom begaven zij zich in het holle van de nacht (3 November 1614) naar de kapel, waar hun kostbaar onderpand des hemels rustte. Drie maal sidderde de aarde en een geweldige | |
[pagina 402]
| |
schrik maakte zich van hen meester. Zij gingen terug en niemand durfde een hand uitsteken naar het heilig lichaam, toen er een, die meer temperament had, met luide stem de Heilige begon aan te roepen, hem smekend, dat hij, die altijd zo gehoorzaam was geweest aan zijn oversten, nu nog een gedenkwaardig voorbeeld van die deugd zou willen geven en het biddend Europa ten minste niet een gedeelte van zijn heilig lichaam zou weigeren. Het scheen hun toe, dat hun gebed was verhoord, de aardbeving herhaalde zich niet en de Paters traden de kapel weer binnen. De rechterhand werd met de arm van het lichaam gescheiden; het vlees was zacht en buigzaam. De rector van het noviciaat van Goa, Pater Sebastianus Gonzales, bracht de kostbare relikwie naar Rome. Van dat ogenblik begon het lichaam langzamerhand uit te drogen. Een Franse Jezuïet die het van nabij mocht zien omtrent 1694 is er nog vol bewondering over in zijn beschrijving en verhaalt, dat een Hollander, Commissaris van de Oost-Indische Compagnie, zekere Drijers, op dat gezicht bekeerde en tot de Katholieke Kerk overging. Een ander Franse Jezuïet, Pater de Machault, geeft in een boek, dat nog te vinden is in de Bibliothèque Nationale, een uitvoerige beschrijving van het lichaam (chair sèche, sans suc). Het best bewaard zijn de voeten, waar men zelfs het bloed in aderen kan onderscheiden. In 1708 gaat er een enigszins zenuwachtige brief naar Pater Generaal van Pater Franciscus de Sousa om het verbod te vragen van nog ooit het heilig lichaam te laten zien. Die met de vorige Onderkoning het voorrecht hebben gehad, zijn nu heel te leur gesteld over de veranderingen, die in zo weinig jaren (tam brevi annorum spatio) hebben plaats gehad. Men is daar niet op in gegaan. Chartres Molony heeft gelijk, nog vertoont men nu en dan het lichaam van Xaverius. Wie er nog kort geleden enthousiast over gesproken heeft, was de bekende Radiospreker, Père Lhande, die, ofschoon Fransman, Xaverius beschouwde als zijn landgenoot, Bask zoals hij. Hij heeft het lijk van Xaverius te Goa gezien, hij heeft de menigte zien defileren voor het heilig overblijfsel, hij heeft zelfs de heidenen met de afgodische strepen op hun gezicht ervoor zien buigen... Wij kunnen de plannen der Voorzienigheid niet vooruit lopen. God is de Heer van de tijd, Hij geeft zijn wondertekenen en neemt ze terug, als het Hem behaagt, Hij laat ons zien en horen, en geloven uit geheel ons hart. En in onze moderne tijd maakt het oude India Portugueza een ontzettende, bloedige crisis mee! Mogen we met Chartres Molony blijven herhalen: and Xavier is there still! Hij behoude en vermeerdere er het ware geloof. |
|