Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |
Prometheus
| |
[pagina 379]
| |
Carry van Bruggen is hiervoor niet teruggedeinsd en heeft hardnekkig haar leven en haar verstand ingezet om achter het vraagteken te komen. Zij moest natuurlijk, zoals al haar voorgangers, bij het onbewuste als het ultima Thule belanden. Nu is voor niet-philosophische geesten, die echter aan de betrouwbaarheid van hun hersens voor geen geld van de wereld verzaken willen, deze philosophie van het onbewuste, waartoe alle wijsheid, die geen persoonlijken God aanvaardt, natuurnoodzakelijk vervallen moet, de zotternij der zotternijen. Eerst was er het grote onbewuste: in volstrekte onbewustheid werd de cosmos, het grote heelal, uitgebroed of gebrouwen - hoe dat toeging is moeilijk te verklaren -; daarna ontwikkelde zich het wezen mens, waarin langzamerhand het bewustzijn oplichtte. In den mens werd zich de alles onbewust uitbroedende wereldgeest, de Algeest, de Eenheid, het door innerlijke tegenstellingen uiteenvallende Al-ene bewust. Hoe dit ongrijpbare alwezen, dat vis noch vlees is, er oorspronkelijk uitzag of hoe het moet gedacht worden, hoe zich dit onbewuste gigantische proces heeft afgespeeld, blijft het geheim der philosophen. Dit is zeker: voordat de mens optreedt, moet de onbewustheid streng gehandhaafd, het incognito van den Algeest volstrekt bewaard worden, zo eist het de philosophische etikette. Onwillekeurig denkt men aan een reusachtige, kosmische camera obscura, waaruit de wereldstelsels goed gestoffeerd en gemeubileerd te voorschijn zijn getreden. Dit is natuurlijk grof en onwijsgerig gedacht, maar de in mij zijn incognito afleggende en naar bewustzijn strevende wereldgeest ontwikkelt atavistische instincten en maakt mij nieuwsgierig naar mijn voorouders. Ik wens, als Hamlet den 'Ghost', den Wereldgeest te interviewen op gevaar af dat hij evenals deze zeggen zal: I could a tale unfold whose lightest word
Would harrow up thy soul, freeze thy young blood,
Make thy two eyes, like stars, start from their spheres,
Thy knotted and combined locks to part,
And each particular hair to stand an end,
Like quills upon the fretful porcupine!
Toch zou ik willen vragen: wat is het verleden van dien Algeest? Hoe heeft hij het in 's hemels naam, in koninklijke onbewustheid, in allerdiepste narcose kunnen klaarspelen dit heelal zo vernuftig en goed geoutilleerd in te richten? Het heelal is geen chaos, maar een cosmos, een geordend geheel, dat drommels goed en schrander in elkaar zit. De Algeest, de Eenheid of hoe dat wezen te benoemen is, heeft uitstekend werk geleverd en dit in allerdonkerste onwetendheid en onbewustheid. Men moet Duitser en philosoof zijn om dit te aanvaarden. Als het Ene door innerlijke tegenstrijdigheid uit elkaar gaat vallen, zich in de veelheid gaat ontvouwen, vindt men overal nog voetsporen van dat Ene - orde zegt immers eenheid, sterker nog: 'zijn' zegt een zekere orde en dus eenheid! -; men zou dus kunnen zeggen, dat die Eenheid of dat Ene zo voortreffelijk van wezen is, dat het zelfs bij onbewust uiteenvallen nog fatsoenlijk en ordelijk uiteenvalt. Maar als die Eenheid of het Absolute de allerhoogste voortreffelijkheid in zich zelf is, waarom wil men het dan met alle geweld bewustzijn ontzeggen en het onderdompelen in een zwarte, donkere poel van niet-weten, in een Tartarus van duisternis en ondoorlichtheid. In de hoge philosophie, bij de hofleveranciers van het vak, staat het Al, het Ene, de | |
[pagina 380]
| |
wereldgeest gelijk met het Absolute. Wat zij zich onder dat vooral door Hegel gekoesterde Absolute denken is wederom een wereldgroot vraagteken. Het Absolute - hiervoor bezwijmt de mensengeest, dit is het heilige der heiligen en hoogstens mag eenmaal in zijn leven de hogepriester-philosoof het voorhangsel daarvoor wegnemen en huiverend zijn wezen aanschouwen! Er is maar één gebied, waarop werkelijk een onheilspellende wanorde heerst, een niet te ontwarren chaos en dit is juist het gebied, waarop men orde en eenheid zou verwachten, de mensengeest namelijk, waarin de Eenheid of Algeest zich bewust wordt. Wie zal ontkennen, dat er geen erger labyrinth bestaat dan de doolhof der menselijke meningen en bewustwordingen? Wie beschrijft de barensweeën van dien Algeest wiens bewustwording onder zulk een tohuwabohu moest tot stand komen? Maar waarom kondigt hij zich niet van den beginne af als de ene, de grote, de werkelijke Algeest aan? En waarom worden zich zo uitermate weinigen - slechts enkele philosophic als een Yoga-oefening bedrijvenden valt dit te beurt - van hun verbondenheid met het Ene, hun eenheid met het Al bewust. Spreek een tramconducteur of een politieagent erover, dat ook in hem zich de grote bewustwording van den wereldgeest aan het voltrekken is, dat zich in hem slechts het anders-zijn van het Absolute met zich zelf, manifesteert en door zijn bewustzijn naar zelfherkenning en zelfopheffing streeft en hij zal zich verplicht achten U op te brengen of uit de tram te verwijderen. Hier heeft die Oergeest geen gemakkelijk werk. Ik zou nog meer kans zien om onbewust en in den slaap een heelal op te bouwen dan dat die Algeest zich in den mensengeest bewust zou worden. Al deze monistische of atheïstische systemen streven verwoed naar opheffing van alle dualisme, van geest en stof, goed en kwaad enz., maar zij importeren een nog onoplosbaarder dualisme, de volstrekte onverzoenbaarheid namelijk van het algemene bewustzijn, het algemene levensbesef met hun theorieën.
Nuchtere geesten van het soort van Gomperts zien waarschijnlijk heel goed in, dat al die frazeologieën over het Ene en het Absolute, over het zich ontvouwen van het Ene in de veelheid en het weer tot Eenheid komen door zelfherkenning en zelfopheffing in het bewustzijn niet veel anders zijn dan onwerkelijke romantiek. Slechts mystieke en poëtische naturen komen ertoe door oncontroleerbare gedachtenspinnerijen zich in een dergelijke surrogaatreligie vast te zetten. Voor Carry van Bruggen is haar Eenheidsphilosophie wel geen religie, maar zij spreekt toch over de moederbegrippen dier philosophic als een soort priesteres, met heilige overtuiging en met een Eleusinisch accent. Zij voelt zich ingewijde en heeft medelijden met de onwetendheid en domheid der menigte, zoals we dat van Hegel-discipelen gewend zijn. De kern harer wijsheid is het begrip, het doorleefde besef, dat alles één is. Die Eenheid brengt onmiddellijk met zich mee, dat men afstand heeft te doen van de illusie van den persoonlijken vrijen wil. Het is erger dan wanneer men in een klooster treedt: daar heeft de vrije wil toch nog zijn cosy corners. Hier is noch het willen, noch het denken vrij. Hèt wil en hèt denkt in ons, namelijk de Ene, de Eenheid. Van de Eenheid uitgaande moeten we echter de eenheid terstond weer laten varen. We moeten ze | |
[pagina 381]
| |
voortdurend beseffen, maar even voortdurend dat besef van ons afzetten, want als we spreken, spreken we steeds over afzonderlijke dingen en de verhouding van het afzonderlijke tot het Ene is het eindprobleem van alle denken. De enige werkelijkheid is het contrast: alles is onderscheid. Alles wat is, bestaat in en door contrasten, en zo openbaart zich de levensdrang des mensen in het streven naar en scheppen van het contrasterende, het onderscheidende, van dingen en toestanden die hem distingeren van de rest. Naast die distinctiedrang is er echter in den mens ook een verlangen naar eenheid, een eenheidsdrang. Deze eenheidsdrang is tegen ons persoonlijk leven gericht en dus is alle eenheidsverlangen doodsverlangen, zoals alle distinctiedrang levensverlangen is. De drang naar distinctie is drang naar het slechte, eenheidsverlangen is verlangen naar het goede, en zo komt de schrijfster tot de vreemde constatering dat de drang naar het slechte levens- en behoudsdrang is, het verlangen naar het goede doodsverlangen. Hier spookt de schim van Shopenhauer door haar geschrift. 'Zodra het reiken naar het Absolute als een bewuste drang optreedt in het individu, de drang zich met het Absolute te vereenzelvigen en daarin op te gaan, dan ervaart hij, eerst als een wreed Noodlot, daarna als een begrepen Noodwendigheid, zijn streven als doodsbestreving.' Hij komt alleen door contrasten tot bewustzijn; houden de contrasten op en zou hij de Eenheid ingaan, dan houdt ook zijn bewustzijn op; opgaan is dus ondergaan. De mens die zijn distinctiedrang botviert en dus de Eenheid vergeet, houdt zich staande in gesteldheden, in eens gestelde onderscheidingen en houdt vast aan stellingen, aan zekerheden; hij is de dogmaticus, terwijl in den strevende naar Eenheid de opheffing der onderscheidingen plaats vindt, een loslaten van stelligheden en zekerheden, kortweg gezegd: de twijfel. Levensgevoel en levenslust is dus dogmatisch (in den breedsten zin); eenheidsdrang, wat hetzelfde is als doodsbestreving, is scepsis. Dit laatste dialectische handigheidje van Carry van Bruggen, het levensverlangen met dogmatisme, het eenheids- of doodsverlangen met de twijfel te identificeren is de hefboom van haar gehele philosophie zoals blijken zal. Zij noemt haar boek Prometheus. De Titan of halfgod Prometheus stal het vuur uit den hemel ten behoeve der mensen en werd door Zeus tot straf vastgekluisterd aan een rots in de Kaukasus. Daar kwam een adelaar dagelijks aan zijn lever knagen, die 's nachts telkens weer aangroeide. Prometheus is het symbool geworden van den individualistischen tegen Godendwang en dogmatisme in opstand komenden mens. Zo hebben Goethe en Shelley de sage behandeld, zo neemt Carry van Bruggen haar over, doch met een zeer persoonlijke nuance. Er bestaat volgens de schrijfster geen groter tegenstelling dan tussen Eenheid en uniformiteit Alles wat zich in de samenleving aaneensluit, steun aan elkaar zoekt, komt tot een uniformiteit. De eerste voorwaarde om te kunnen leven, wat hetzelfde is als: om zich te kunnen onderscheiden, is gelegen in het aanvaarden der uniformiteit. De collectiviteit die door dit uniforme streven ontstaan is, wordt zelf als-het-ware individu en tracht zich van andere collectiviteiten te onderscheiden. Het distinctieve der collectiviteit wordt het distinctieve van elk lid daarvan en ieder streeft ernaar zijn collectiviteit gunstig te doen afsteken, zich te doen onderscheiden van andere collectiviteiten. Het dogmatisme is geboren: het individu moet de | |
[pagina 382]
| |
dingen zien door de bril der uniformiteit van het Collectivum. Nu zullen er altijd en overal tegen elk collectivum, of dit kerken, naties of andere gemeenschappen zijn, individuen opstaan, die als Prometheus tegen Zeus in opstand komen, die gaan twijfelen aan het goed recht en de waarheid van het bestaande en erkende collectivum. Zij zijn de sterken, de innerlijk gedrevenen, tenslotte de Eenheidsstrevers. Eerst komt hun rechtvaardigheidszin in verzet, die nog blind is voor de Eenheid en slechts ziende wordt in de wijsheid. Doch het tragische is, dat de opstandige Prometheus, die opstaat tegen het uniforme en het collectivum, op den duur zelf noodzakelijk Zeus wordt, dat wat in twijfel aan het goed recht der gevestigde collectiviteit begon, op zijn beurt zich vastzet in stelligheden en zekerheden en zo tot hetzelfde dogmatisme vervalt als wat het aanvankelijk bestreed. Dit is de eeuwige en noodzakelijke kringloop der dingen. Luther verzette zich tegen de uniformiteit en het dogmatisme der kerk, doch het Protestantisme werd een confessie evenals de kerk. Marx kwam in opstand tegen de verstarring der maatschappelijke verhoudingen, doch zijn leer van den klassenstrijd werd op haar beurt een dogma en riep 'de partij' in het leven. Er is geen oplossing te vinden voor dit wanhoopsdilemma. 'Prometheus kan slechts ontbinden en als hij zijn revolutie zou willen doorzetten tot een nieuwe orde, zou hij Zeus moeten worden en wederom Prometheus tegenover zich vinden. Prometheus moet willen wat hij niet mag willen,' zegt Gomperts in zijn inleiding. - 'De Eenheid streeft naar vergetelheid tot zelfbehoud in het Collectivistische, naar herkenning tot zelfopheffing in het Individualistische.' Deze mysterieuze orakeltaal betekent dat de mens zonder collectivisme niet kan leven, dat de natuur onherroepelijk tot collectiviteiten dringt, waarbij de Eenheid in vergetelheid raakt, dat echter de tot inzicht en begrip gekomene overal en altijd daartegen in opstand komen zal, waarbij de Eenheid zich herkent en in de zelfherkenning naar zelfopheffing streeft. Het zijn twee levensinstincten die elkaar voortdurend kruisen, eenheidsdrang en distinctiedrang, en Carry van Bruggen speelt het klaar de eerste met individualisme, de tweede met uniformisme te vereenzelvigen. De individualist in zijn gekrenkt rechtvaardigheidsgevoel komt tegen het uniforme onrecht in opstand, revolteert en zet zich in nieuwe stellingen vast. De rechtvaardigheid is blind ten opzichte der Eenheid en ziet niet, dat zo die Eenheid opnieuw in vergetelheid raakt. Slechts de wijsheid is helderziende en streeft niet naar nieuwe zekerheden. Zij neemt vrede met alles en beseft, dat het eeuwige conflict tot den noodwendigen kringloop der verschijnselen behoort. Zij ziet het goede in het kwade en het kwade in het goede, en beseft de volstrekte betrekkelijkheid van alle gebeuren en verschijnen. Zij neemt vrede ook met het wanhopige en onoplosbare der menselijke verhoudingen en effent de weg ter opheffing in de Eenheid. Zij weet dat niets bestendig is, tenzij de onbestendigheid.
Deze Sibyllijnse wijsheden laat Carry van Bruggen in een uitvoerig betoog aan haar literatuurbeschouwingen voorafgaan. Wat er volgt is het toetsen van een aantal literaire werken uit alle eeuwen aan deze philosophie der Eenheid, en de schrijfster ontwikkelt daarbij een bewonderenswaardige ingeniositeit. Ook wordt het verloop der mensheidsgeschiedenis bij stukken en brokken geconfronteerd met deze Eenheidsleer. | |
[pagina 383]
| |
Het dikke boek dat Prometheus heet en over de zes honderd bladzijden telt is een taai en moeilijk verteerbaar geval. Dat de eerste uitgaaf vergeten werd, verwondert mij niet, en of de tweede, misschien wel kopers, maar lezers, uitlezers zal vinden, betwijfel ik. Had de schrijfster lezers willen trekken, dan had zij die schimmige Eenheid in een luchtiger costuum moeten steken, al die abstracte acrobatische toeren van het Ene moeten vereenvoudigen en het Prometheus-karakter der dichters en denkers menselijker en nabijer moeten voorstellen. Had ter Braak het boek geschreven, dan was er waarschijnlijk iets leesbaars voor den dag gekomen. Welk lezer interesseert zich voor het uiteenvallen van het Ene in de veelheid, de zelfherkenning en zelfopoffering dier Eenheid en dergelijke Hegelianismen meer? Deze fletse vaagheden en cosmische oncontroleerbaarheden zullen ook Gomperts en ter Braak wel koud gelaten hebben. Toch is er iets in het boek, dat Menno ter Braak gegrepen heeft en het is niet moeilijk dit te ontdekken. Carry van Bruggen's philosophie is een philosophie der wanhoop. Het is, zoals Gomperts zegt 'de wanhoop die philosophie wordt...' '(Sinds de mens zijn oude illusie verloren heeft) heeft de wanhoop al diegenen bezocht, die achter de waarheid gekeken hadden of die alleen maar vermoedden, dat men achter de waarheid kijken kon, dat de waarheid illusie is.' Voor Carry van Bruggen is de waarheid inderdaad een illusie, althans de waarheid in den zin van stelligheid en zekerheid. Waarheid is: 'de uit eigen wezen opgespoorde, in eigen geest blootgelegde waarheid, geen algemene, maar een bijzondere, geen blijvende, maar een tijdelijke waarheid, de openbaring van de eeuwig werkzame Rede in de denkende, werkzame persoonlijkheid.' De schrijfster spreekt herhaaldelijk van het 'immanente dogma' - het enige dat zij aanvaardt -, waarmee zij diezelfde openbaring van de eeuwig werkzame Rede in de denkende persoonlijkheid bedoelt. Zulk een waarheidsopvatting hanteert geen waarheid meer in soliede toestand, maar de waarheid is vloeibaar, is gasvormig geworden en ontsnapt naar alle kanten. Voor uniformiteit en collectivisme niet alleen, maar ook voor het normale leven is met waarheid in gasvorm niets aan te vangen. Wie onder mensen leven wil, mag niet de formuul van 'de uit eigen wezen opgespoorde... niet algemene, maar bijzondere, niet blijvende, maar tijdelijke waarheid' onderschrijven. Wie dit wèl doet, moèt tot het wanhopigste en uiterste individualisme vervallen en liefst een andere planeet betrekken. Zonder zekerheden te leven, zonder enig collectivisme ook is volstrekt onmogelijk. Toch werd ter Braak juist met deze angel gevangen. Hij, de rabiate individualist, de anti-uniformist en anti-collectivist vanuit de moederschoot, moest openbloeien, toen hij zijn diepste instinct philosophisch ten troon geheven zag. Carry van Bruggen nam het op voor het extreemste individualisme en wilde aantonen, dat buiten dit individualisme alles verstarring is, dat practisch alles wat ter Braak instinctief verachtte onder die verstarring viel. Het Prometheus-symbool moest ter Braak bijzonder gecharmeerd hebben. Daarvoor was hij bereid de zware Hegeliaanse laarzen aan te trekken en den verkenningstocht door het niemandsland van het Ene te ondernemen, de vergetelheden, herkenningen en opheffingen van het Absolute zich te laten welgevallen en het onbewuste in eerbiedige houding te naderen. Ik kan me niet voorstellen, dat ter Braak met ernstig gezicht en belangstellend zich door al die | |
[pagina 384]
| |
pantheïstische, philosophische poespas heeft heen geworsteld of dat het verlangen naar die ziel- en bloedloze Eenheid, naar dat skeletachtige Absolute in hem bijzonder sterk geweest is. Hier moet de Oude Renaert wel eens aan zijn boetetocht naar Rome gedacht hebben. Doch Prometheus dwong hem, zoals hij zegt, tot partij kiezen, en die partij was natuurlijk niet die der uniformiteit. Ook had hij bewondering voor een schrijvende vrouw, die de philosophie der wanhoop aandurfde en voor geen dierbaarheden of eerbiedwaardigheden halt maakte. Toch meen ik, dat ter Braak zelf de zuiverste weerlegging is van Carry van Bruggen's wijsbegeerte en dat de distinctie-drang in Menno ter Braak's individualisme sterker is geweest dan deze ooit in enig mens der uniformiteit is uitgebroken. Ik geloof, dat hij moeite gehad zou hebben om met het dialectische goocheltoertje van Carry van Bruggen in te stemmen en toe te geven, dat zijn individualisme eigenlijk Eenheidsverlangen was. De schrijfster van Prometheus weet al redenerend zo handig te manoevreren, dat de individualisten in het kamp der zoekers naar de Eenheid terecht komen, terwijl de uniformisten in dat der strevers naar het tegenovergestelde belanden. Zij spreekt hier van een paradox, maar het is of meer of minder dan een paradox, het is een onwerkelijkheid. In wien is de drang naar distinctie, naar het zichzelf onderscheiden van anderen, sterker dan in den individualist? Individualisme en verzet tegen de uniformiteit is volstrekt niet, zoals de schrijfster het voorstelt, een kwestie van denken, van de zich openbarende Rede, maar meestal van aanleg, van karakter en temperament. Met het streven naar de Eenheid, met de werkzaamheid der Rede heeft dit doorgaans niets te maken. Het is een ongewoon sterke distinctie- dus levensdrang die den individualist vormt, iets wat niet past in het Eenheidssysteem der schrijfster van Prometheus.
Carry van Bruggen schrijft dit boek niet om iemand te overtuigen. Dit zou verloren moeite zijn en een hopeloos ondernemen. Ieder ziet de dingen, meent zij, zoals hij ze wenst te zien. 'Argumenten worden nimmer weerlegd, ze worden steeds terzijde geschoven, als het instinct, de sympathie, waarvan ze niets waren dan de formuul, is uitgebloeid. Want voor hem, die bij voorbaat in de conclusie gelooft - en ieder oordeel is ten slotte een voor-oordeel - is elk argument overtuigend - en voor hem, die bij voorbaat de conclusie verwerpt, is geen enkel argument overtuigend. De Eenheid houdt ervan een hopeloze chaos te scheppen om des te glorieuzer weer tot zelfherkenning en zelfopheffing te geraken, en de Rede moet door een baaierd van wanbegrippen en domheid heen tot redelijkheid en zelfopenbaring komen. Men ziet: het Hegeliaanse spelletje gaat altijd op. Tegenspraak en tegenstrijdigheden versterken de stelling, juist omdat het Ene in contrasten en tegenstrijdigheden uiteen moet vallen en de synthese alle schijnbare of werkelijke tegenspraak wegvaagt. De schrijfster heeft ergens in haar boek een wonderlijke fantazie: 'Zo we ons een pyramide denken, zegt ze daar, op wier hoogsten top Hegel is gezeten, de ganse wereld omvattend in zijn blik, van elk “ja” het onhoudbare en toch houdbare, van elk “neen” het houdbare en toch onhoudbare aantonende, om “ja” en “neen” saam te vatten in wat “ja” en “neen” tezamen, wat “betrekkelijk” is...' Tegen zulk een philosophie, die zich | |
[pagina 385]
| |
concentreert in Hegel op een wereldpyramide, een philosophie, die alles relativeert, alles bevestigt en alles ontkent, alles toegeeft en alles negeert, is met normale hersens moeilijk te opponeren. De enige grote oppositie werd de existentie-philosophie van Kierkegaard. De dialectiek zal ook alle oppositie en tegenredenering in haar dialectischen reidans opnemen, zodat de opponent geen kans krijgt iets in te brengen. De enige mogelijkheid zou zijn de pyramide te ondergraven, zodat Hegel onder al zijn 'ja's' en 'neen' zou bedolven worden. Zo is het met Carry van Bruggen's Prometheus. Zij redeneert als een bijna feilloze machine en vermaalt alles tot haar Eenheidsworst. Intussen is haar besef, dat de natuur vaak sterker is dan de leer, zo levendig, dat zij schrijft: 'Van alle “dogmatisme” is zeker het dogma van de wilsvrijheid het taaist ingeroest. Dat dogma waarachtig prijs te geven beduidt zelfprijsgeving, die zelfopheffing is; daarom geeft dan ook niemand het eigenlijk prijs, zelfs de allerredelijkste alleen bij momenten; het is het dogmatisme, waarin we het vaakst en zelfs zonder het te bemerken terugvallen.' Zij hakt met één sabelhouw den vrijen wil in stukken, doch vergeet dan verder, heel het boek door, haar kordate executie en haar Hegel op de pyramide om zich als een 'lagere geest' te weer te stellen tegen allerlei onverstand van kerkgeloof en dogmatisme in welken vorm ook. Men zou althans menen dat, wanneer de wil volstrekt onvrij en gedetermineerd is, het zinloos is nog warm te lopen voor de 'vrije persoonlijkheid' en de 'vrije gedachte'. Dan doet men wijzer het woord vrij uit de vaart te nemen en het uit het woordenboek te schrappen. Is de wil niet vrij, dan is er geen vrije persoonlijkheid en geen vrije gedachte meer, dan is er volstrekt niets vrij, en het streven naar wat voor vrijheid ook wordt een dwaasheid. In heel dit lijvige boek, dat zo zwaar en breedvoerig philosopheert, wordt de naam van hem, die waarschijnlijk het grootste intellect in het Christelijke Europa vertegenwoordigt, Thomas van Aquine, niet genoemd. Toch zou het Carry van Bruggen goed gedaan hebben, wanneer zij in de kwesties van wil en intellect eens bij Thomas was te rade gegaan. Er is geen denker, die hierover zo diepzinnig, zo helder en zo afdoend gephilosopheerd heeft als hij. Thomas spreekt niet van vrijen wil, maar hij nadert tot de vrije gedachte. Voor hem is het arbitrium vrij, het oordeels- en beslissingsvermogen, wat niet eenvoudig de wil is. De wil als zodanig is een blinde drang, een strevende kracht, het niet-blinde, het verlichte en verlichtende is het intellect. Heel de zogenaamde vrijheid van den wil is gefundeerd in het inlellect, in de geestelijkheid der ziel. Doch Carry van Bruggen was natuurlijk blind en doof voor dergelijke mediaevalismen. Ik heb zelden een boek gelezen, dat zo vol staat van lichtvaardige oordelen als Prometheus. De schrijfster valt ergens de heersende geschiedschrijving aan; deze zou onbetrouwbaar zijn, omdat ook de beste historicus onmogelijk een gebied van enige uitgebreidheid beheersen kan. De menselijke geest reikt niet toe om ook een nog zo beperkt terrein der geschiedenis alzijdig te doorgronden. Daarom stelt zij voor dat de geschiedschrijving zich tot bepaalde onderdelen beperke en deze door den loop der tijden heen vervolge. Zij spreekt van 'strengen' uit de historie, die door afzonderlijke geleerden dienen behandeld te worden. Met deze kritiek voor ogen zou men | |
[pagina 386]
| |
verwachten, dat de auteur in haar geschiedenisoordelen voorzichtig zou zijn en slechts streng verantwoorde uitspraken zou doen. Dit is niet zo. Zij haalt terwille harer thesen heel de geschiedenis door elkaar, doemt tussen twee punten of komma's in een heel tijdperk of een belangrijk verschijnsel ter helle of verheft het hemelhoog, zegt zoveel mogelijk kwaad van alles wat haar dogmatisme lijkt of daaruit geboren is, en vindt geen lof genoeg voor wat uit persoonlijk verzet tegen de gemeenschap ontstaan is. Een man als Robespierre bijvoorbeeld is voor haar lief tallig en deugdzaam als een aartsengel. Zij vergeeft het Dante niet, dat hij Brutus in den muil van Lucifer plaatst. Walter Scott was een uniformist en dus een jager, Byron en Shelley waren pantheïsten en dus vegetariërs. De jacht, die het doden van dieren nastreeft, strookt niet met pantheïsme, terwijl vegetarisme, dat de dieren ontziet, dit wel doet. Hoe dit in het Eenheidsstreven past, is wederom een raadsel. Pantheïsten, zo zou men vermoeden, zullen toch van nature zoveel mogelijk naar de opheffing tot de Eenheid streven. Het boek vloeit over van buitennissige uitspraken, die men eer in een propagandistisch pamflet dan in een philosopherend levenswerk zou denken aan te treffen. Ook is atheïsme en pantheïsme voor haar een en hetzelfde, wat Shopenhauers uitspraak rechtvaardigt, dat pantheïsme slechts 'ein höfischer Atheismus' is. Ik geloof echter, dat Hegel op zijn pyramide zich in kregelen bloede zou omkeren als hij dit hoorde. Prometheus is een door en door opstandig boek, het boek van een even rebelsen en eenzijdigen als oorspronkelijken geest, het is het boek ener vrouw, in wie rede en gemoed telkens in conflict raken. Deze vrouw heeft bijzonder studie gemaakt van allerlei dingen en verschijnselen, die zich aan de zelfkant van het geestesleven bevinden; over dat geestesleven zelf in zijn grote traditionele stromingen velt zij de meest simplistische en ondoordachte oordelen. Daarom heet het boek ook Prometheus en kon het Menno ter Braak bekoren. |
|