Wanneer wij omtrent den inhoud enkele opgedane indrukken mogen meedelen, dan merken we eerst op dat de phaenomenologie der waarden, en daarmee in verband, hun fundering, een aanzienlijk deel van den tijd en van de krachten in beslag namen. Zo goed als elk congressist beriep zich op de phaenomenologische methode van Husserl. Deze methode blijkt dus, tien jaren pas na den dood van haar uitvinder, algemeen in gebruik; al verandert iedereen haar - het is immers maar een methode - naar eigen stelsel en behoefte. Zo we afzien van al te technische definitie's, dan mogen we tenslotte zeggen, dat ze is geworden: een scherp ontledende en beschrijvende reflexie, uitgeoefend op het bewustzijns-objekt of op de bewustzijns-daad. Uit het Congres blijkt verder, dat voor de meesten - natuurlijk niet voor de zuivere empiristen, zoals ze het aan de Brusselse Hogeschool zijn - deze beschrijvende reflexie ook het absoluut-noodzakelijk bestanddeel doet ontdekken en belichten, waardoor dan een Ontologie mogelijk wordt, en een grond wordt geboden voor de verschillende waarden. Het spreekt van zelf, dat niet alle verslaggevers van het Congres, bij het aanwenden dezer methode, dezelfde bestanddelen van het bewustzijn hebben toegelicht, en dat er inzonderheid nog veel te doen blijft om het eenheidselement, dat ze allen samenbundelt en in laatste instantie fundeert, scherp naar voren te brengen. De meeste en vruchtbaarste discussie's van het Congres ontwikkelden zich uit het zoeken, en uit het gedeeltelijk missen, van dit laatste eenheidselement. Wie het niet vond, kon het probleem van het verband der verscheidene waarden onderling niet oplossen, noch de realiteit van God sluitend bewijzen, noch de eenheid van den mens afdoende verklaren. Vandaar bv. de zo aangrijpende maar niet bevredigende oplossing van Prof. Gonseth, welke de ervaringen zich laat aftekenen op twee horizonten, het 'somatische', binnen hetwelk de klassieke kantiaanse categorieën
geldig blijven, en het 'bewustzijnshorizont', waarin precies de waarden worden ervaren; tussen beide dan worden zeer nauwe overeenkomsten ontdekt, en aanvullingen, waarvan de laatste grond echter in duisterheid omhuld blijft.
We boeken dus den bijval, algemeen nu, van de phaenomenologie. Met het existentialisme echter was het op het Congres anders gesteld. Het is allen opgevallen, dat nóch de rechtse nóch de linkse existentialisten vertegenwoordigd waren. Nóch G. Marcel werd gezien of gehoord, nóch Sartre, nóch wie dan ook van hun aanhangers. Twee daarvan waren op het Congres verwacht, maar konden niet komen: Prof. Wahl, van de Sorbonne, en Prof. Merleau-Ponty, van Rijssel. Het bleek overigens duidelijk, dat het Frans universitair midden, als geheel, zeer bewust tegen het existentialisme gekant is, als zijnde te irrationeel, en zonder vaste bodem: verscheiden professoren wezen er uitdrukkelijk op, dat zij niets gemeens hadden met die mode; al stonden ze er allen op, in hunne philosophieën bovenal het reële en het concrete vast te houden. Het feit pleit zonder twijfel voor den ernst en het gezond verstand in het universitair onderwijs.
Nog gunstiger wellicht, althans wat betreft het Frans onderwijs, is de bevinding, dat materialisme en positivisme bij onze zuiderburen uitgediend schijnen, en zelfs, voor een goed deel althans, agnosticisme en