| |
| |
| |
De Paters van de Zandwoestijn
door P. van der Scheer S.J.
Wat mij bijzonder bevalt in het artikel van Molony in de English Review van Februari 1947 is, dat hij met zijn lezers stil blijft staan bij feiten en zo doende komt tot een vruchtbare studie, die tot nadenken aanspoort. Dat is misschien nog het beste wat schrijvers en lezers kunnen doen in deze felbewogen en verwarde tijd.
J. Chartres Molony was voor jaren Collector en District Magistrate van Tinnevelly, wat in die zuidelijke punt van Voor-Indië zo veel betekent als ambtenaar van de belastingen. Ik zou een ogenblik zijn voorbeeld willen volgen en uw oplettendheid vragen voor het feit, dat deze Engelsman, die vast niet Katholiek is, Franciscus Xaverius heeft ondekt, want dat heeft hij wel duidelijk gemaakt voor iedereen in de enkele bladzijden, die tot titel dragen: The Fathers of the Sand Waste. De Paters van de zandwoestijn, die Molony heeft bezocht en met wie hij zeker aangename uren heeft doorgebracht, zijn de Franse Jezuieten, aan wie de vroegere Visserskust thans is toevertrouwd. Dat wil zeggen de bocht tussen Komoryn en Ceylon, het land der parelvissers, waar Xaverius, 400 jaar geleden, met een bel en een paar woorden tamoel zijn apostolaat begonnen was. Ziedaar de aanleiding van de schrijver om te spreken over zijn held.
Met echt genoegen geef ik het woord aan de 'District Magistrate', die ons verplaatst midden in de wonderlijke tijd, toen de koning van Portugal voor Indië zes Paters vroeg aan de H. Ignatius, die er maar tien had voor heel de wereld en er toch twee zond, waarvan er nog één in Portugal bleef. Die vertrok, was Xaverius. Luister nu naar J. Chartres Molony:
'Xaverius ging te voet naar Lissabon en zeilde naar Indië op een troepenschip. Hij wist heel goed, dat hij zijn vaderland nooit meer zou terugzien, maar dit betekende voor hem niet, dat hij over iets spijt had of iets betreurde: hij was een soldaat van de kerk en gehoorzaamde zonder te vragen aan de bevelen van de commanderende officier. Het schip deed er 13 maanden over om zijn bestemming te bereiken en in de omstandigheden van de tijd - windstilte, overbelasting, hitte van de oosterse zeeën - moet het troepenschip een drijvende hel zijn geweest. En hier wordt het duidelijk, wat voor een man Xaverius was.
| |
| |
Met de officieren had hij het over dingen van de geest, wetenschap, wijsbegeerte. Hij zat tussen de soldaten en lachte met hen, als zij dobbelden, dronken, vloekten; hij verzekerde hun, dat hij niet veel bezwaren had tegen die manieren van doen, die helpen om de eentonigheid te verdrijven; toch moesten ze niet spelen om een inzet, die ze niet konden betalen; ze zouden misschien meer fit blijven, als zij wat minder dronken; zij konden ook wel een toontje lager vloeken, dat bij het te dikwijls herhalen zijn opluchtingseffekt verliest. En zo kwam hij te Goa met een gezelschap vrij sobere mannen, die zich behoorlijk gedroegen en niet met een bende tuchteloze bandieten.'
Iedereen zal moeten toegeven, dat deze woorden in de mond van een Engelsman, van een Protestant, wel heel sympathiek zijn. Ze zijn ontroerend om hetgeen men tussen de regels door zou kunnen menen te lezen. Het is of de schrijver zelfs de grootheid van het lang gesmade, zelfs onherroepelijk veroordeelde Portugal van de zeventiende eeuw in de aureool van de Apostel van Indië heeft kunnen waarnemen....
Er is ongetwijfeld veel ergenis geweest in de stad van zestiende eeuwse gelukzoekers, veel, dat doet denken aan gestrafte steden en spreken van Sodomah en Gomorrah. Het is waar, het oude Goa bestaat niet meer, het heet Panjim aan de oevers van de Mandovi, maar de drie grote kerken staan nog op hun plaats, imposant, verlaten, maar goed onderhouden (zij zijn tot staatsmonumenten verklaard). Het zijn: de kapel van de Onderkoning, de Bom Jesuskerk van de Jezuïeten en de Kathedraal, 'and Xavier is there still'.
'Zijn lichaam rust in een groot graf in de Bom-Jesuskerk en zijn graf is of was tot voor heel kort geleden het brandpunt van een oude ceremonie.
Een nieuwe onderkoning van Portugees Indië ging aan land in de monding van de Mandovi en begaf zich naar een oud kasteel op een vooruitstekende rots. Daar ontving hij drie dagen lang slechts bezoek van zijn biechtvader; laten we hopen, dat hij bad om wijsheid om goed en rechtvaardig te regeren. Dan scheepte hij zich in op een gouvernementssloep en werd naar Goa geroeid, terwijl de adel van de kolonie hem volgde in het costuum van Xaverius' tijd in de rangorde van hunne waardigheid.
Hij ontscheepte bij de Brug van de Onderkoning, waar hem een compagnie boogschutters ontving in de uitrusting van de tijd, dat boogschutters nog een belangrijk contingent van het leger uitmaakten. Dan werd hij geleid naar de Bom-Jesuskerk, waar de nog in dienst zijnde Onderkoning hem opwachtte.
| |
| |
Van het graf van Xaverius nam de Onderkoning een zilveren staf en reikte die zijn opvolger; dat geven en ontvangen van die staf maakte de nieuwe-aangekomene Onderkoning van Portugees Indië.'
Portugees Indië: Een blik op de kaart is voldoende om voor elke hedendaagse Portugees alle illusie te verdrijven, die dat dubbele woord nog zou kunnen oproepen. Toch moet men de eerlijkheid van de Engelsman bewonderen, die in deze tijd van crisis nog aan die vervlogen grootheid durft herinneren, die het Britse Imperium bijna dreigt te zullen overleven.
Heeft Chartres Molony inderdaad in de aureool van zijn held de grootheide van het kleine land ontdekt, dat voor deze Spanjaard een nieuw vaderland zou worden? Ik kan bij het lezen van dit sympathiek artikel zelfs niet de gedachte van mij afzetten, dat de schrijver nog verder is gegaan en de levenskracht heeft gevoeld van de oude Moederkerk, die in de renaissance van het heidendom zulke geloofshelden heeft kunnen voortbrengen.
De nieuwsgierigheid vooral dreef de District Magistrate naar de zandwoestijn, waar vier eeuwen geleden de Jezuïetenmissie begon. We mogen niet verwachten, dat de geschiedenis van het apostolaat van Xaverius, in enkele woorden samengevat, aan alle katholieke en geschiedkundige eisen van de laatste tijd zou voldoen, maar in die enkele woorden voelt men de warmte van een uitzonderlijk hoge, ik zou haast zeggen, vreemde waardering.
'Als de geschiedenis een gewoon man betrof, zou dat bepaald ongelooflijk klinken en de naam van de man zou honderden jaren geleden in het zand begraven zijn. Maar Xaverius was geen gewoon man. Zijn leven kan worden samengevat in de verzen van een Protestante hymne:
Volgend met eerbiedige schreden het grote voorbeeld van Hem, wiens heilig werk was goed te doen.'
De tijd is wel veranderd, dat een Protestant zo kan schrijven over de 'socius Jesu' zonder protest uit te lokken bij zijn geloofsgenoten.
Toch is het of de schrijver compensatie zoekt voor zijn al te grote bewondering. Hij laat onmiddellijk hierop deze ietwat zonderlinge woorden volgen:
'En ik denk, dat primitieve volkeren een vreemde bijna dierlijke waarnemingsapparaat hebben om uit te maken, of iemand goed is en het goed met hen voorheeft. Xaverius bleef niet heel lang in de zandwoestijn, maar daar zullen zijn nagedachtenis, zijn naam, zijn invloed, nooit sterven.'
Nu wij de District Magistrate van Tinnevelly een ogenblik gevolgd zijn in de wonderlijke periode der grote ontdekkingen,
| |
| |
gaan wij met hem binnen het grondgebied, dat hij te besturen had voor de koning van Engeland en waarvan een groot gedeelte hem zo bijzonder aantrok, de Visserskust, de helft van de punt van Vóór-Indië, met andere woorden: van Kaap Gomorin tot waar de noordkust van Ceylon het dichtst het vasteland nabij komt. Tussen de zee en het bebouwbare land strekt zich een brede zoom zand uit, waar nu de nakomelingen van de Christenen van Xaverius wonen, natuurlijk toch nog in twee kasten verdeeld: de Shanars, die zich bezig houden met de palmencultuur en de Vellalas, die het land bebouwen, voor zo ver zij er de gelegenheid toe krijgen. Daarenboven wonen langs de kust de Paravers, vissers en zeelieden.
Ziedaar de bevolking, die sinds tal van jaren aan Franse missionarissen is toevertrouwd. Ik ben zo gelukkig een dik boek onder mijn bereik te hebben, dat die Franse Jezuïeten in 1914 hebben uitgegeven, zo ongeveer in de tijd dat de District Magistrate in hun missie rondzwierf. Het draagt tot titel: La Mission du Maduré, Historique de ses Pangous. Daarin hebben de missionarissen getracht de geschiedenis van iedere parochie (pangou) vast te leggen van de vroegste tij den tot de laatste, want steeds ontstaan er nieuwe oasissen in de zandwoestijn, of liever de woestijn zelf wordt oasis. Zo is het gegaan met Adeikalabouram (het dorp van toevlucht), dat begon met een weeshuis te zijn. En nu strekt zich kilometers ver in het rond een onmetelijk woud van palmbomen uit, wier ruwe stammen 15 à 20 meters hoog de pluimen van groene bladeren doen wuiven, die ze bekronen. En daar blijft het niet bij. Onuitputtelijk is de rijkdom dier kostbare bomen.
Voor die onmetelijkheid van de zandwoestijn kwam de District Magistrate op zekere avond te staan even besluiteloos als de man, die gekomen op het strand van de zee zich afvraagt, of hij erin zal duiken of niet. Hij had gezorgd voor zijn bagage, die, een of ander lastdier wel naar de eerste de beste oasis brengen zou. Van de plaats, waar hij zich bevond, zag hij in de verte een hoge rots oprijzen uit het zand. Dat was Kallikulam. Daar woont een swamiyar (zo heten daar de priesters), die gewoon is bij het vallen van de nacht op de top van de rots een lamp te plaatsen. De District Magistrate besloot de volgende morgen daarheen te gaan.
Intussen had echter een dikke mist in de woestijn alle scherpe lijnen uitgewist en hij verdwaalde. Gelukkig was daar een oude dame van de Shanar kaste, die onder de beschutting van een mat van palmbladeren iets zat te koken. Er ontspon zich een vrij verward gesprek. Plotseling schreeuwde de oude naar boven:
| |
| |
'Ik vraag me af, of hij me wel verstaat' en de blik volgend van haar ogen zag de District Magistrate in de top van een hoge palm een kind van haar stam druk bezig de boom af te tappen. Daarop wees de oude dame hem de richting, waarin hij Kallikulam zou vinden, de mist begon weg te trekken en weldra bevond hij zich in een aardige oasis met een grote kerk in het midden. Hij klopte aan de deur van de pastorie en de swamiyar kwam te voorschijn, een grote man van middelbare leeftijd met een baard. Toen de Engelsman hem in het Frans toesprak, was de ontvangst allerhartelijkst. Een dorpeling werd aangehouden om water en gras te brengen voor het paard en de pastoor kwam zelf met hete koffie. En zij brachten samen een gezellig uurtje door.
Een van zijn opmerkingen, schrijft Chartres Molony, is mij bijgebleven.
'Ik had geïnformeerd naar de vooruitgang van zijn werk. De swamiyar antwoordde: “Ik geloof niet, dat iemand van ons ooit iets heeft afgemaakt. Maar het werk gaat door. Wij zijn als die kleine diertjes, die een koraalrif bouwen. Wat elk diertje afzonderlijk heeft volbracht, is onmogelijk te zeggen, maar ten slotte is het rif gereed.” Daarop gaat de schrijver verder: 'De toewijding van deze mannen is wonderbaar: nooit mogen zij hopen hun eigen land, de vrienden van hun streek, terug te zien. De man, die zich bestemd heeft voor de zandwoestijn, leeft en sterft in de zandwoestijn; voor hem is het leven, zoals wij stervelingen dat gewoonlijk verstaan, afgelopen. Maar allen, die ik heb ontmoet schenen mij buitengewoon gelukkig te zijn.'
Ik heb u gewaarschuwd, lezer, dat deze schrijver van de English Review, u zou laten nadenken. Wat een verschil tussen de Fathers van de Sand Waste en Xaverius, en toch komen ze overeen in de heldenmoed. Het pionierswerk van de een en de taaie volharding op dezelfde plaats van de anderen hebben tot basis dezelfde verloochening, hetzelfde offer. De schrijver heeft het wel goed gezien en geen van allen zijn bewondering onthouden.
Intussen was het tijd geworden voor de District Magistrate om zijn zaken af te doen en hij sprak er over met de herder van Kallikulam. Deze glimlachte, toen hij de naam hoorde van zijn collega, met wie zijn bezoeker een appeltje te schillen had. 'Het is een heilige, zei hij, maar een vreemde heilige.' In ieder geval denkt er aan, dat het een heilige is! Het gold hier de verdienstelijke Pater Adrien Caussanel; zijn naam wordt met lof vermeld in het boek, waarover ik daar juist gesproken heb. Hij was de Pastoor van Vadakankulam aan de zee. De District Magistrate dook weer in de zandwoestijn om er zich heen te begeven. Pater Adrien werd gewaarschuwd en vond de tijd om de harmonie bij elkander
| |
| |
te roepen zonder zich te bekommeren over het paard van zijn gast. De losbarsting was dan ook zo geweldig, dat het dier geheel van streek raakte en de berijder alle moeite had om behoorlijk af te stijgen en een buiging te maken voor zijn gastheer, die er inderdaad vreemd uitzag.
'Het was een oude man met een grijze vlosjes-baard en grijze haren, die de wind deed wapperen in alle richtingen. Nooit heb ik een zo min menselijk wezen gezien, ik zou hem met een hand hebben opgetild en met hem zijn weggelopen. Later legde hij mij uit, hoe het kwam, dat hij zo mager was; dat was geen godvruchtig ascetisme, maar eenvoudig een kwestie van slechte spijsvertering. Sinds 18 jaar had hij geen vast voedsel gebruikt; hij leefde van melk en vruchten en scheen een uitstekende gezondheid te genieten. Hij was zeer op de hoogte van geneesmiddelen en de mensen kwamen daar op af. Ik werd uitgenodigd aan zijn tafel. Een parochiaan voorgelicht door de herinneringen van Pater Adrien uit zijn voormalig leven in Frankrijk, had het ontbijt klaargemaakt en het resultaat was even vreemd als ieder ander ding op die plaats.'
De eerste moeilijkheid met het gouvernement viel nog al mee. Pater Adrien had een altaar gebouwd om de H. Mis te kunnen opdragen voor zijn vissers, als zij uitvoeren. Een bepaald zandpad was daardoor in het gedrang gekomen. De District Magistrate verklaarde, dat de personen, die last hadden van de kerkmuur rechts, hun lastdieren maar een beetje meer links moesten houden; in het gebied van de Koning-Keizer was zand genoeg.
Een andere moeilijkheid betrof de kasten. Er waren er twee in de Pangou van Pater Adrien: de Vallalas en de Shanars, min of meer gelijk; volgens het algemeen gevoelen was de eerste toch wel de meest voorname. In alle geval de Vallalas hadden altijd geweigerd te communie te gaan voor de ogen van de Shanars. Daar was niets aan te doen geweest. De kerk van Vadakankulam, een mooie grote kerk - de paters van de zandwoestijn hebben verrassend schone kerken gebouwd in de loop der eeuwen - heeft met dat vooroordeel rekening moeten houden. Van de ingang tot het altaar was een holle muur gebouwd: 'De priester, zei minachtend Pater Adrien, ging zijn kerk binnen als een konijn in zijn hol. Bij het altaar kwam hij te voorschijn en Vallalas en Shanars konden hem zien zonder dat zij elkander zagen.'
Pater Adrien Caussanel bracht daarin verandering. Hij zei tot zijn parochianen: 'in de wereld kunnen jullie met elkander eten of niet eten, zoals jullie wilt, maar in de kerk wil ik dat onderscheid niet toelaten, voor het altaar, in tegenwoordigheid van Christus.' En hij liet de muur afbreken.
| |
| |
Daar ging een storm op. De bisschop, een goede kalme man, was er helemaal zenuwachtig van; kon Pater Adrien niet uit de weg gaan voor een maatschappelijk vooroordeel voor enige tijd en om wille van de lieve vrede? 'Dit godslasterlijk vooroordeel, was het antwoord van Pater Adrien, had al lang genoeg geduurd en zal niet langer meer duren.'
Als iemand bij zich zelf zegt, dat Pater Adrien te kort schoot in zijn verplichting van kerkelijke gehoorzaamheid, is het antwoord, dat een stukje papier geen motor of dolle stier tegenhoudt. In zijn gewoon leven van iedere dag maakte Pater Adrien geen verschil tussen tegenstanders en supporters; hij was de dienaar van allemaal. Maar wat dit bijzondere punt betrof, sprak hij luid en uitdagend zijn eeuwig NEEN. 'Ik vermoed, voegt de District Magistrate hieraan toe, dat hij slechts zou gezwicht zijn voor een bevel van de Generaal van zijn orde en nog ben ik er niet al te zeker van.' (Dit laatste natuurlijk weer voor rekening van de schrijver!)
'Pater Adrien was mij sympathiek, maar op slot van rekening, kerkelijke disputen was geen gewoon werk voor mij. Ik overtuigde mij ervan, dat de oude priester geen gevaar liep. Als iemand een vinger tegen hem uitstak, zou hij door heel de bevolking gelyncht zijn. Tijdens de twisten tussen Vallalas en Shanars waren wel eens klappen gevallen en dikwijls meer dan klappen;enkele jaren geleden had een kastetwist tussen Shanars en Maravas heel het district in een bloedige burgeroorlog gebracht. Ik begreep, dat het zo ver niet zou komen. Hier was er een botsing tussen een individu en de menigte, en iedere dag werd het duidelijker, dat het individu het ging winnen.
Zo verliet ik Vadakankulam. Pater Adrien heeft lang met mij gecorrespondeerd; zijn brieven in het Frans waren vol fijne hoffelijkheid naar de oude smaak. Ik sidder, als ik er aan denk wat mijn brieven, ook in het Frans, moeten geweest zijn. Ik vroeg de oude man mij zijn portret te sturen. Hij antwoordde: “Ik ben nooit gefotografeerd; ik ben als de vogel, die op een tak zat en is weggevlogen”. Dat woord maakte indruk op me. Pater Adrien zittend op een palmboom en opheffend een magere en vermanende klauw, zou kunnen zijn een droombeeld van een futurist.'
Het volgende bezoek gold: Idendhakarei. Het heeft een sombere herinnering nagelaten in de ziel van de schrijver. Hij ontmoette daar Pater Decoulay, een man in de kracht van zijn leven met gitzwarte haren en baard en de mooiste tanden, die hij ooit gezien had. De collegas waren gewoon naar hem te verwijzen als naar de Pater met de mooie tanden. De Magistrate was
| |
| |
al weer terug in de hoofdstad, toen op zekere dag een Jezuïet uit het binnenland, die op straat passeerde hem toeriep: 'Heeft u het al gehoord: Le père aux belles dents est mort'. In de volle kracht van zijn mannelijke leeftijd was de Pater doodgevallen.
De lezer zal het met mij eens zijn, dat het artikel in de English Review, door de schrijver bedoeld of niet, geschikt begint te worden voor wat men in de kloosters noemt geestelijke lezing. Een les in de verdraagzaamheid wachtte de ernstige bezoeker in de volgende pangou, waarvan hij de naam niet noemt, maar die tot Pastoor had Pater Coudry. Het was in de dagen der kerkvervolging in Frankrijk. Zekere Minister was op dat ogenblik de Kerk aan het 'straffen'. 'Ik veronderstel, dat u hem haat,' merkte ik zo terloops op. 'Ik, neen, antwoordde de Pater; ik kern hem, of liever ik kende hem vroeger nog al goed. Ik denk, dat hij zich op het ogenblik met de godsdienst verschrikkelijk vergist, maar ik weet, dat hij een goed oprecht mens is, die zijn handelingen in overeenstemming brengt met zijn geweten. We moet niet beginnen met mensen te haten juist omdat zij anders zijn dan wij, vooral geen mensen, die men niet kent.' Daarop wordt ons op een kostelijke manier verteld, hoe de District Magistrate een rechtsgeding in orde bracht, over een of andere bevloeiing, dat al jaren slepende was gehouden tussen het Gouvernement en de orde van de Jezuïeten, en de belastingambtenaar kon weer verder gaan.
Het laatste dorp was Manapad aan de zee. Dat was een tijd lang het hoofdkwartier van Xaverius geweest. Het ligt op een hoogte en in die hoogte is een grot, waarin Xaverius heeft geleefd. Daar het dorp van zee uit gemakkelijk te bereiken is, drijft de bevolking nog al handel bij voorbeeld met Ceylon en schijnt welvarend. Achtereenvolgende geslachten van Franse priesters hebben er een blijvend cachet achtergelaten. De straten, natuurlijk alle in het zand aangelegd, zijn rechte boulevards, afgezet met palmbomen en alle lopen uit op het plein, waar de fraaie kerk keurig omhoog gaat.
Wanneer wij tot hiertoe met Chartres Molony zonder veel protest zijn meegegaan, zullen de volgende woorden ons misschien pijnlijk verrassen. Wij zijn namelijk met hem gekomen op een hoogtepunt, vanwaar we niet alleen overschouwen de zee en het oude land van Indië, maar onwillekeurig onze blikken laten dwalen door tijd en ruimte, waarop we de grote levensvragen naderen en de bestemmingen der mensen. Als men op deze planeet een echte heilige heeft ontdekt, een echte man Gods, ligt het voor de hand door te gaan tot het bitter eind... Ik ben een beetje bang,
| |
| |
dat de schrijver in de English Review daarvoor terugdeinst. De gelovige voelt, dat God geen half werk doet. In ieder geval hij staat niet absoluut afwijzend tegenover een of andere goddelijke bevestiging, een of andere goddelijke tussenkomst. Onze zeer sympathieke tegenstander echter ziet daar altijd nog een gevaar en meent, dat hij met zijn verstand altijd eerst gelijk moet spelen.
Te Goa had de District Magistrate niet geaarzeld dat kostbare zinnetje te plaatsen, zo diep dat men het liever niet vertaalt: 'and Xavier is there still'. Hier te Manapad komt daar iets anders tegenover te staan: 'Ik weet niet hoe, maar te Manapad scheen Xaverius dichter bij mij, dan toen ik stond bij zijn groot graf te Goa; ik voelde zijn tegenwoordigheid, toen ik daar zat op het hoge land, terwijl de golven ver beneden mijn voeten uiteen spatten onder het gekrijs der zeevogels. En ik was verbaasd over de lichtgelovigheid en het bijgeloof der mensen. Ten gevolge van een of andere gril van de natuur is het lichaam van Xaverius niet vergaan: na verloop van zeker aantal jaren wordt zijn graf geopend en het lichaam bloot gesteld aan de blikken van duizenden. Dit schijnt mij onzin en misplaatste onzin. Wat is het gemummificeerde omhulsel, dat Xaverius honderden jaren geleden te Goa heeft afgeworpen, vergeleken bij de geestelijke tegenwoordigheid, die nog altijd voortduurt in de zandwoestijn?'
Ik zou er alles voor geven om deze onvriendelijke uitval zo te mogen bespreken, als de oprechtheid, waarmede heel het artikel geschreven is, het verdient. Wat het meest voor de hand ligt, is, dat wij ons bepalen bij de feiten, die op dit ogenblik met volkomen historische zekerheid zijn te achterhalen.
Op de eerste plaats moet dan worden gezegd, dat Franciscus Xaverius niet te Goa is gestorven. Het aards omhulsel heeft hij daar niet afgeworpen. Hij is gestorven Zaterdag, 3 December 1552, op het eiland Sanchón, in het gezicht van het onmetelijke China, tegenover de grote stad Canton. Omtrent dit punt heeft nooit enige onzerkerheid bestaan.
De District Magistrate heeft ongetwijfeld voor de lezers van de English Review een behoorlijk slot gevonden: 'Dat alles is nu al lang voorbij en velen van mijn woestijnvrienden: Pater Adrien, Pater Decoulay en vele anderen zijn de lange weg opgegaan, waarlangs niemand terugkeert. Ter hunner gedachtenis keer ik om een ledig glas.'
De normale lezer van de English Review kan daar misschien niets tegen hebben.
Maar over Xaverius valt zeker nog iets meer te zeggen.
|
|