Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
De Oost-Goten in Italië
| |
[pagina 146]
| |
gespeeld. Gewoonlijk overschat men echter het belang van hun rol, want de invallen der barbaren zijn eerder het symptoom dan de hoofdoorzaak van Rome's ondergang. Men moet zich eigenlijk verwonderen, dat dit laatste bedrijf zich niet veel eerder heeft afgespeeld. Maar vergeten we niet, dat de barbaren bij hun slopingswerk door veel omstandigheden gehinderd werden. Het ontbrak hun allereerst aan organisatie-vermogen, zelfs in strikt-militaire aangelegenheden. In het open veld, waar het veelal op massaal optreden aankwam, waren zij vaak superieur, maar in de belegeringskunst schoten zij bijna altijd te kort. Vervolgens ontbrak het hun aan de nodige eenheid: wat zich indertijd tussen Arminius en Segestes had afgespeeld, herhaalde zich in de Late Oudheid geregeld: achterdocht, afgunst, verraad en omkoperij waren aan de orde van de dag. Zodoende had de keizerlijke diplomatie van het divide et impera vrij gemakkelijk spel tegenover hen. Wie de 'deutsche Treue' uit de geschiedenis wil bewijzen, moet de bronnen van deze tijd ongelezen laten. Demoralisatie en decadentie ontmoeten wij allerwegen, de gewone gevolgen van een voortijdig contact van een primitief met een geciviliseerd volk. Er is echter nog een andere, misschien belangrijker reden, waarom de barbarisering van het Rijk eerst betrekkelijk laat tot de uiterste consequentie van de ontbinding van het Rijk heeft gevoerd. Want de barbaren waren niet de moedwillige slopers van het Imperium. Voor hen was Rome geen vijand, maar een carrière. Ze wilden ervan profiteren, ze wilden het niet vernietigen. Het uiteindelijke resultaat moge Rome's ondergang zijn geweest, maar deze ondergang is bij de Germanen zelfs in de Donkerste Middeleeuwen nooit volledig geweest. Anders dan voor de Mohamedaanse Arabieren in Afrika bleef Rome's prestige voor de Germanen enorm. Hun onbeheerste instincten werden tegelijkertijd zowel geprikkeld als geïmponeerd door de veel hogere organisatievormen van het Imperium, door zijn hogere, materiële beschaving en techniek en zijn groter comfort, en mettertijd ook door zijn cultuur. Van blinde nationale haat was nergens sprake, van religieus fanatisme betrekkelijk zelden. Eenmaal opgenomen in de voormalige Romeinse gebiedsdelen, stelden vooral hun adellijke families het op prijs zich in die hogere cultuur in te leven. Gaarne omringden hun vorsten zich met Romeinse juristen, dichters en rhetoren. Wat nog meer zegt: vroeg of laat verzochten zij de keizer van Byzantium hun régime te sanctionneren: zij wezen hem erop, dat zij het hun toevertrouwde gebied in volledige overeenstemming met de Rijkswetten bestuurden, en velen gingen zover 's Keizers souvereiniteit for- | |
[pagina 147]
| |
meel te erkennen. Al was dit laatste in de practijk niet veel meer dan een officiële leugen, er blijkt uit, dat zij het op de duur geen van allen zonder een keizerlijke erkenning konden stellen. Het gevolg was dan ook, dat tot in de zesde eeuw de Rijkseenheid, zij het ook als juridische fictie, bleef bestaan. Zo werd deze ook niet aangetast door het Oost-Gotische bewind van Theoderik over Italië. Bijna lijkt het alsof deze vorst het program van de West-Goot Athaulf heeft willen realiseren. Deze zou, volgens Orosius, aanvankelijk de bedoeling hebben gehad Rome's naam te verdelgen en een 'Gothia' te maken van wat eerst 'Romania' was geweest. Maar door de ervaring had hij geleerd, dat zijn Goten niet in staat waren een 'respublica' te stichten en in stand te houden vanwege hun barbaarse mentaliteit, en zo kwam hij ertoe zijn roem thans te stellen in de eretitel 'restaurator Romae'. Deze gedachte, die hem misschien door zijn vrouw Placidia, een Romeinse prinses, was ingegeven, heeft hij niet kunnen verwezenlijken, maar Theoderik heeft een eeuw later iets ervan in de practijk omgezet. Hij laat zijn minister Cassiodorus zeggen: 'Het is de grote verdienste der Goten de Romeinse beschaving te beschermen'. Het doet er voor ons niet toe, of hij met deze ideologie reeds naar Italië is opgetrokken of dat hij zich eerst door de omgang met zijn Romeinse adviseurs tot deze hoogte heeft opgewerkt. Het belangrijke is, dat hij er ontvankelijk voor was en dat hij er zich naar wist te gedragen. Wij noemen Theoderik's staat een koninkrijk, maar als we deze term willen handhaven, moeten we heel wat gebruikelijke associaties laten vallen. Slechts met moeite kunnen we ons een idee vormen van zijn wonderlijke staatkundige organisatie, waarbij Goten en Romeinen hetzelfde grondgebied bewonen, door wederzijdse rechten en verplichtingen met elkaar verbonden zijn, maar geen gemeenschappelijk burgerrecht bezitten en ieder volk op zijn eigen wijze de onderdaan is van één en dezelfde vorst. Juridisch gesproken was het 'koningschap' van Theoderik een zeer gecompliceerde zaak: het berustte op een drievoudige personele unie. Krachtens een speciale volmacht van Keizer Anastasius in 497 was hij Rijksregent, stadhouder zo men wil, over de 'cives Romani' in Italië. Vervolgens was hij 'magister militum' van het Romeinse Rijk, wij zouden zeggen, de rijksgeneraal van al die barbaren, die enige jaren geleden met hem naar Italië waren opgetrokken. Deze barbaren waren, in staatsrechtelijke zin, rijkssoldaten zonder rijksburgers te zijn. Zij waren, om een term van die tijd te gebruiken, 'foederati', d.w.z. 'bondgenoten', die onder hun eigen aanvoerders en volgens hun eigen wetten | |
[pagina 148]
| |
levende vande Keizer de (afgedwongen of vrijwillig toegestane) vergunning hadden gekregen om zich op Romeins gebied te vestigen en daarvoor bepaalde militaire diensten moesten verrichten. Bij de feitelijke onmacht van Rome spreekt het vanzelf, dat de benaming 'foederati' slechts een mooie vlag was om een bedenkelijke lading te dekken. Want de foederati waren lastige bondgenoten: zij stoorden zich steeds minder aan hun keizerlijke lastgevers, voerden oorlog op eigen initiatief, vestigden een eigen rijk en vroegen steeds hogere beloningen voor diensten, die ze niet bewezen hadden en niet van plan waren ooit te bewijzen. De derde grondpijler van Theoderik's macht was het militaire pronunciamento, dat zijn barbaren kort na hun aankomst in Italië hadden uitgevaardigd, krachtens hetwelk hij hun 'koning' werd. Nu was Theoderik voordien reeds erfelijk gouwkoning geweest van een Oost-Gotische stam, maar we moeten ons voorstellen, dat vele barbaren, die oorspronkelijk niet tot zijn 'Hausmacht' behoorden, hem, de Byzantijnse condottiere, naar Italië gevolgd hadden. Het was voor deze bonte menigte gelukzoekers, toen zij eenmaal vaste voet in Italië gekregen hadden, noodzakelijk geworden, zich tot een eenheid te proclameren: dit deden ze door Theoderik, de Oost-Gotische gouw-vorst uit het huis der Amalen, tot hun koning uit te roepen. Men moet dus op zijn hoede zijn in de Italische Oost-Goten een strikt ethnologische eenheid te willen zien; zeker, hun kern bestond uit een Oost-Gotische gouw, maar het eigenlijke Gotische volk is eerst ontstaan in Italië, dank zij het militaire pronunciamento. Al was Theoderik in naam 's keizers vazal, in werkelijkheid gedroeg hij zich als een opvolger der West-Romeinse keizers en deed zijn feitelijke macht voor die zijner voorgangers in niets onder. Wel was hij zo voorzichtig zich van bepaald keizerlijke praerogatieven te onthouden, zoals op het gebied der wetgeving en van het muntrecht. Hij noemde zich 'rex', niet 'Augustus', want beslag te willen leggen op de keizerlijke titel zou in zijn tijd voor een barbaar iets ongehoords zijn geweest, en hij was tactisch genoeg om deze en andere gevoeligheden te ontzien. Consequent heeft hij het dualistische systeem in zijn staat doorgevoerd: de Romeinen waren de 'cives', uitgesloten van iedere militaire functie, de Goten waren de 'milites', voor wie elke civiele betrekking ontoegankelijk bleef. Met deze opvatting hing samen, dat Theoderik, ofschoon hij zelf voor zijn persoon Romeins burger was, zijn Goten niet tot Romeins burger kon maken, nog minder tot senator of consul. | |
[pagina 149]
| |
Theoderik's koninkrijk was een hoogst kunstmatige bouw en miste alle innerlijke kracht. Zijn regering komt ons voor als een kunstmatige verlenging van de Oudheid en niet als het begin van een nieuwe tijd. We dienen te erkennen, dat de omstandigheden daarvoor trouwens niet rijp waren: Italië, de bakermat van het oude Imperium, bezat nog te krachtige reminiscenties aan vroegere tijden; de senatoren vormden er een machtsf actor op economisch en cultureel gebied van niet te onderschatten betekenis; de idee van de Rijkseenheid en van het christelijke keizerschap, in laat-antieke zin, waren er nog zeer levendig. Houden we deze omstandigheden in het oog, dan moeten we erkennen, dat Theoderik de meeste moeilijkheden tot een redelijke practische oplossing heeft gebracht, al was ze niet baanbrekend of grandioos. Zijn persoon is groter dan zijn werk, en niet voor niets vereert de Germaanse sage hem als de grote 'Dietrich von Bern'.
***
Theoderik zag zich voor een uiterst moeilijke taak geplaatst, toen hij Odoacer in Ravenna overwonnen en gedood had. Hij had met vier factoren rekening te houden: de Keizer van Byzantium, de barbaren in het Westen, zijn Goten en zijn Romeinse onderdanen. Zijn verhouding met Byzantium was slechts zelden hartelijk, wat begrijpelijk wordt als men bedenkt, dat zijn machtspositie min of meer door de feiten was afgedwongen en niet het resultaat was van een vrije overeenkomst. Onder de hoffelijke complimenten, welke de beide hoven tot elkaar richtten, bespeuren we duidelijk achterdocht en grootspraak van weerszijden. Slechts een korte tijd, van 518 tot 522, liet de officiële verstandhouding niets te wensen over, wat het gevolg was van het herstel van de kerkelijke vrede tussen Oost- en West-Rome, waarover aanstonds meer. Tegenover de barbaren in Gallië, Spanje en Afrika trachtte Theoderik een soort van ere-primaatschap uit te oefenen. Hij was immers de vorst van het oude politieke centrum Italië! Op allerlei wijzen poogde hij zijn collega's onder de Franken, de Bourgondiërs, Vandalen en West-Goten besef bij te brengen van het uitzonderlijke van zijn positie. Zijn familie-politiek loopt op die der Habsburgers van 'Austria felix' vooruit: alle vrouwelijke familieleden der Amalen moesten door een huwelijk met buitenlandse vorsten te sluiten zijn politieke oogmerken dienen. Het succes van deze maatregelen was overigens gering, zoals de geschiedenis zou aantonen. | |
[pagina 150]
| |
Onder zijn Goten wist hij zich te doen eerbiedigen: we horen slechts eenmaal van een rebellie, die spoedig onderdrukt werd. Nadere bijzonderheden hieromtrent ontbreken ons, zodat we in het duister tasten wat de motieven en het karakter van dit opstandje betreft. Als rijkssoldaten kregen de Goten land en hoeven aangewezen, overeenkomstig een oude Romeinse wet, welke bepaalde, dat burgers het derde deel van hun behuizing aan de bij hen ingekwartierde militairen moesten afstaan. Als permanent ingekwartierde soldaten maakten de Goten, deze wet interpreterend, aanspraak op het derde deel van de beschikbare grond met alwat zich daarop bevond, slaven en werktuigen inbegrepen. Nu lijkt een dergelijke eis buitensporiger dan hij in werkelijkheid was. Want de 40 à 50.000 Gotische families moeten in het toenmaals sterk onderbevolkte Italië (naar voorzichtige schattingen telde het een vijf millioen inwoners) vrij gemakkelijk geplaatst hebben kunnen worden. Bovendien was veel land vrijgekomen door het verdwijnen van Odoacer's manschappen, ongeveer 15.000 in getal. En de verdeling was in de meeste gevallen niet reëel: het zou economisch onverantwoord zijn geweest ieder stukje land in tweeën te leggen en onpractisch bovendien. Het grootgrondbezit werd er vrijwel alleen door getroffen, en dan nog vrijwel uitsluitend in de noordelijke en oostelijke provincies van het land. Want Theoderik wilde om begrijpelijke redenen zijn Goten in grotere concentraties bijeen laten wonen. De bijzonderheden van de landverdeling ontgaan ons grotendeels, maar zeker is, dat in verreweg de meeste gevallen ermee volstaan werd, het derde deel van de totale opbrengst van een bepaald bezit af te dragen aan de schatkist, dat deze besteedde voor het onderhoud van het leger, dus de Goten. Het is niet waarschijnlijk, dat het kleinere bezit door de z.g. 'tertiae' getroffen werd. Voor de rijken betekende de komst van de Goten dus een zware last, welke echter aanzienlijk lichter werd, doordat ze nu werden vrijgesteld van de zware extra-heffingen welke ze voorheen in tijd van oorlog hadden moeten opbrengen.
***
Zo bleven de Goten vreemdelingen in het Romeinse staatsorganisme: ze genoten van hun 'gastheren' (de officiële terminologie van deze tijd is zeer correct!) via de fiscus een jaarlijks donativum, waarvoor ze meestal geen krijgsdienst behoefden te verrichten, en werden mettertijd Italische heerboeren, of liever gezegd, heerboeren in Italië. Want met de Romeinse bevolking mengden zij zich niet, behalve in uiterst zeldzame gevallen. | |
[pagina 151]
| |
Huwelijken tussen 'cives' en 'milites' waren niet alleen ongeldig, maar zelfs strafbaar. Wel bracht het feit van hun samenwonen de practische noodzakelijkheid met zich mee, dat er een zekere eenheid in de wetgeving tot stand moest komen. Hierin heeft Theoderik voorzien met zijn vermaard Edict, dat in aansluiting aan bestaande Romeinse wetsbepalingen een zekere uniformiteit beoogde in zake het territoriale recht; het personenrecht, met name het familie- en erf-recht, bleef echter nagenoeg Gotisch. Een eerste begin met de unificatie was dus gemaakt, maar de constitutie van het Rijk liet niet toe, de verdere consequentie eruit te trekken. Over het privé-leven der Goten vernemen we zo goed als niets: uit de Variae van Cassiodorus kunnen we slechts opmaken, dat ze erg gesteld waren op hun oude heldenzangen en op... spek, zodat er zelfs een verbod van uitvoer voor dit laatste kostbare artikel moest worden uitgevaardigd. ***
Hoe stonden nu de Romeinen tegenover het Gotische bewind? Van de lagere standen horen we zeer weinig en hun practische invloed was nihil. De talrijke 'coloni' (d.w.z. 'horigen', persoonlijk gebonden aan het grootgrondbezit), het grauwe stadsproletariaat, de kleine neringdoenden, de handwerkslieden, waren practisch alleen maar Romeinse burgers in de juridische zin van het woord: voor hen was de Romeinse staat veelal een despoot, die hen met ijzeren dwang aan hun grond of bedrijf bond. Een afschuwelijker erfelijke belasting dan die, welke door de Late Keizertijd was uitgedacht, kan men zich moeilijk voorstellen. Van fier nationaal bewustzijn zal bij de meesten van hen wel geen sprake zijn geweest. Ook al weten we het niet met zekerheid, toch mogen we met enige waarschijnlijkheid vermoeden, dat zij vaak met doffe berusting, of met weerloze angst, maar soms ook met onverholen blijdschap de komst van de barbaren begroet hebben, die hun misschien uitkomst zou brengen. Overigens hadden al hun reacties niets te betekenen, want hun rol was louter passief. Theoderik heeft principieel aan hun lot niets veranderd: de gehele sociale ordening van het Laat-Keizerrijk heeft hij als een vanzelfsprekend gegeven aanvaard en overgenomen. Wel mogen we aannemen, dat zijn krachtige hand bepaalde excessen van de zijde der rijken wist te voorkomen, - zijn Edict bewijst althans, dat hij ze streng strafte, - en het is waarschijnlijk, dat de verhoogde welvaart en rust, welke Italië onder Theoderik genoot, op een of andere wijze ook aan de lagere volksklassen ten goede is gekomen. | |
[pagina 152]
| |
Ook de Romeinse middenstand, onder de 'goede keizers' de ruggegraat van het Rijk en georganiseerd in vrij autonome 'municipia', had in deze tijd niet veel meer te betekenen. Hij was volstrekt ondergeschikt gemaakt aan het niets-ontziende fiscale en bureaucratische systeem van de Late Oudheid. De 'curialis', vroeger in zijn gemeente een aanzienlijke man, was thans een van de meest beklagenswaardige personen in de Italische samenleving. Daar ook hij door de landverdeling bij de komst der Goten getroffen werd, was hij waarschijnlijk de relatief het zwaarst gedupeerde. Maar ook hem werd geen gelegenheid gelaten om zich vrij te organiseren, nog minder om zich te verzetten. De twee Romeinse instanties, waarmede Theoderik ernstig te rekenen had, waren de Senaat en de Kerk. Staatsrechtelijk was de Senaat in deze periode niet meer dan de gemeenteraad van Rome, maar zijn feitelijke invloed werd onder de Goten groter dan onder de laatste keizers. Niet alleen bleven de senatoren wat ze waren: de economische machthebbers van Italië, maar zij golden voor de barbaren als de typische representanten van het Romeinendom. Daarenboven werden uit hun gelederen, ook door Theoderik, alle belangrijke dignitarissen benoemd. Zij waren de enige profiteurs van het laat-antieke Rome en vormden een kaste, te vergelijken met de Russische adel van vóór 1917. In tegenstelling tot hun minder bevoorrechte medeburgers hadden zij een levendig nationaal besef, dat althans in theorie zeer imperialistisch gekleurd was en onverzettelijk conservatief. Alwat hun van het oude Rome restte, was hun heilig. Als ijverige epigonen beoefenden ze hartstochtelijk hun nationale letterkunde. Zij spoorden handschriften op en verbeterden die, zij richtten litteraire clubjes op, waar ze fel discussieerden over allerlei grammaticale spitsvondigheden en litteraire problemen, zij onderhielden met elkaar een opgeschroefde en onnatuurlijke correspondentie. Van de grote noden van hun eigen dagen hadden ze veelal geen flauw besef. Ze leefden in een kunstmatig wereldje, waaraan het werkelijk leven ongemerkt voorbijging. Het is moeilijk over hen te spreken zonder ironisch te worden. En toch doet zulk een generaliserend oordeel hun waarschijnlijk enig onrecht. Want sommigen, misschien meer dan wij ooit zullen weten, hebben hun ambt nauwgezet en onkreukbaar vervuld en bij voorkomende gelegenheden grote offers voor hun overtuiging gebracht. Maar de geschiedenis leert ons nu eenmaal bij voorkeur 's mensen zwakke zijden kennen en het is daarom wellicht, dat deze 'laatste Romeinen' vaak zo'n pijnlijke indruk op ons maken. We dienen niet te vergeten, dat de hoog gestegen nood van die tijd een bijna bovenmenselijke karaktervastheid en offer- | |
[pagina 153]
| |
vaardigheid vergde, welke men van iemand, ook al is hij Romeins senator, zo maar niet mag eisen. En dan: zo gemakkelijk als het is de gemaakte fouten in de geschiedenis aan te wijzen, zo moeilijk is het vaak de eigentijdse problemen te zien en op te lossen. Zo deze senatoriale families economisch ook al gedupeerd werden, - we geloven trouwens, dat dit nogal is meegevallen, op een ander terrein boekten ze grote winst. Want Theoderik liet ook in zake de senatoriale voorrechten alles bij het oude, en ten gevolge van de gewijzigde omstandigheden steeg de Senaat feitelijk zeer in aanzien en invloed. Het 'atrium libertatis' werd door de koning van iedere belangrijke benoeming en gebeurtenis hoffelijk in kennis gesteld en beleefd uitgenodigd zijn instemming te betuigen. De Senaat was een machtsfactor van betekenis in kerkelijke aangelegenheden en onderhield in deze periode zelfs eigen diplomatieke betrekkingen met Oost-Rome. Vandaar is het te begrijpen, dat hij zich voor de overgrote meerderheid achter het nieuwe régime stelde. Natuurlijk was een deel van de senaat, vooral de stad-romeinse adel, meer gevoelig voor de vernedering van een Gotische bezetting, maar in het algemeen gesproken varieerde hun houding van oprechte waardering en eerbied voor Theoderik's persoon tot gelaten berusting in het onvermijdelijke. Namen sommigen ook al een gereserveerde houding aan, deze was bijna nooit onwelwillend, nog minder vijandig. Zwaarder dan de nationale tegenstelling woog althans voor de meeste Romeinen de godsdienstige: de Goten waren n.l. Ariaan, de Romeinen katholiek. Nu bezat het Arianisme in deze tijd voor de gemiddelde Romein hoegenaamd geen werfkracht meer, want het was nog slechts een ketterij van barbaren, die hij zelf reeds anderhalve eeuw te boven was gekomen. Daarenboven was het Arianisme een landskerk, die viel of stond met de staat, waartoe ze behoorde; de zedelijke kracht, die ervan uitging, was gering; het had geen sterk ontwikkelde hiërarchie, die in de verste verte te vergelijken zou zijn met de stevig uitgegroeide van het toen al pauselijke Italië. Ook op godsdienstig gebied liet Theoderik de zaken, zoals hij ze had aangetroffen: de Romeinen bleven katholiek, de Goten Ariaan. De beide godsdiensten maakten geen propaganda bij elkaar en traden niet in een scherpe discussie. Nog minder kwam het tot een vervolging, zoals dit in sommige andere staten bij tijd en wijle wel het geval was. Uit alles krijgt men de indruk, dat de Romein zich op religieus terrein superieur en onaantastbaar voelde, en dat de Goot, zo er bij hem van een diep godsdienstig besef al sprake was, zich niet fanatiek gedragen heeft. Deze verdraagzaamheid heeft iets aantrekkelijks, vooral | |
[pagina 154]
| |
in die tijden, toen ze zo zelden beoefend werd, en ze getuigt weer van Theoderik's juist inzicht in zijn situatie. Anderzijds zullen we moeten erkennen, dat het niet aangaat een staat, nog minder een natie, te bouwen zonder een gemeenschappelijke geestelijke ondergrond, welke zeker in die dagen ondenkbaar was zonder de godsdienst. Het doorvoeren van het dualistische systeem ook op godsdienstig gebied stond de eenwording van Theoderik's onderdanen dan ook het meest in de weg. Ennodius, een katholiek diaken, zegt ergens over de kerkelijke politiek van Theoderik: 'Ons geloof is bij hem in een veilige haven, al is hij ook een ketter'. Wij zouden zijn woorden aldus willen wijzigen: 'juist omdat hij een ketter is, onbekrompen genoeg om geen martelaren te maken'. Want als Ariaan bleef Theoderik steeds buitenstaander in kerkelijke aangelegenheden en zodoende kwam hij niet in de verleiding de dubieuse rol van 'roi-sacristain' te gaan spelen. De Romeinse Kerk bleef in deze jaren, die zo uiterst belangrijk waren voor de ontwikkeling van de leer van het primaatschap, gespaard voor het Caesaropapisme, dat in het officieel orthodoxe Constantinopel een steeds dreigender gevaar werd.
***
Het was voor Theoderik een gelukkige omstandigheid, dat gedurende de meeste jaren van zijn bijna veertigjarig bewind de Oosterse Kerk zich door het z.g. Acaciaanse schisma van Rome had afgescheiden. Daardoor werd de aandacht van die Romeinen, die nog altijd hun hoop op een keizerlijke restauratie gesteld hadden, van Byzantium afgeleid, en kwamen ze niet zo gemakkelijk in de verleiding zich minder loyaal te gedragen tegenover de Oost-Goten. Godsdienst en politiek gingen in die dagen nauw samen en Theoderik zou daarvan de slechte gevolgen ondervinden. Naar aanleiding van het Acaciaanse schisma, dat in wezen een strijd tussen Oost en West was om het primaatschap, kwam het in 498 te Rome tot een dubbele pauskeuze, voornamelijk door het drijven van enige Byzantijns-gezinde senatoren. Theoderik's gezag is in de conflicten, die hiervan het gevolg waren, meermalen te hulp geroepen, en men moet erkennen, dat hij zich van zijn taak als scheidsrechter beter gekweten heeft dan menig katholiek vorst vóór of na hem. Hoewel men van kerkelijke en van senatoriale zijde er vaak bij hem op heeft aangedrongen, in deze hachelijke kwestie een zelfstandig besluit te nemen, heeft hij dit beslist geweigerd: hij wilde slechts de voorwaarden scheppen, die nodig waren voor het oplossen van het geschil. | |
[pagina 155]
| |
Eerst later, toen de situatie klaar geworden was, heeft hij zeer energiek ingegrepen ten gunste van Symmachus, de wettige Paus. Men kan dit alles voorzichtige berekening noemen, want Theoderik had er alle belang bij noch Byzantium, noch een belangrijk deel van de Senaat of van de clerus voor het hoofd te stoten, maar men mag niet uit het oog verliezen, dat hij hier met een wijze tact en grote beheerstheid is opgetreden, welke hem in de kerkgeschiedenis als een grote eer zal blijven worden aangerekend.
***
De gehele situatie werd echter anders, toen in 518 Keizer Justinus op de troon kwam. Deze, afkomstig uit het Latijnse Dalmatië en energiek bijgestaan door zijn neef Justinianus, was ijverig orthodox, ja, hij had zijn verheffing voor een niet gering, deel te danken aan de orthodoxe reacties van het Byzantijnse volk, dat de onverstandige kerkelijke politiek van de keizers Zeno en Anastasius beu was geworden. In 519 werd de kerkelijke vrede met Rome getekend, bij welke gelegenheid de politieke zijde van het vraagstuk niet vergeten werd. Theoderik werd nog eens uitdrukkelijk als vorst van Italië erkend en zijn schoonzoon Eutharik, de vermoedelijke opvolger, ontving de hoogste onderscheidingen. Nu stond de adel van Rome niets meer in de weg, zich volkomen achter de Oost-Goten te stellen. We zien dan ook, dat een Boethius, die zich tot dan toe afzijdig had gehouden van elk hofambt te Ravenna, in 523 'magister officiorum' wordt; zijn beide zoontjes worden in 522 consul en de dankbare vader spreekt een feestrede uit op zijn koning. Niemand kon toen vermoeden, dat de catastrofe zo snel zou volgen. Reeds in 523 wordt Boethius door een zekere Cyprianus van geheime betrekkingen met Oost-Rome beschuldigd: de gehele Senaat zou tegelijk met Boethius gecompromitteerd zijn. Deze haastte zich prompt zijn onschuld te betuigen en zich van Boethius te distanciëren. Het gevolg is bekend: in 524 werd de laatste filosoof van Rome terechtgesteld, het jaar daarna zijn schoonvader Symmachus. In hoeverre zij zich werkelijk schuldig hebben gemaakt aan hetgeen hun ten laste werd gelegd, is niet meer uit te maken. In ieder geval maakte het hardhandig optreden van Theoderik, dat in fel contrast staat met zijn vroegere gematigdheid, een enorme indruk zowel in Italië als in Byzantium. Het schijnt, dat de koning, eenmaal op de verkeerde weg, deze niet meer heeft kunnen verlaten. Spoedig daarna raakte hij in conflict met Paus Johannes I, dien hij dwong naar Constantinopel te reizen, waar | |
[pagina 156]
| |
hem door de keizer een schitterende ontvangst bereid werd. Teruggekomen te Ravenna werd de ziekelijke Paus door Theoderik met achterdocht ontvangen, want hij had niet alle door de koning gestelde eisen van de Keizer ingewilligd gekregen, ja hij had deze niet eens alle overgebracht, en wat nog erger was: de Keizer van Constantinopel had zich door de Paus laten kronen. Dit was Theoderik te machtig: hij hield Johannes in hechtenis, waarin deze enige dagen daarna stierf. Wat Theoderik nog nooit gedaan had, deed hij nu: bij de nu noodzakelijk geworden pauskeuze oefende hij een beslissende invloed uit en wist zijn candidaat, Felix IV, door te zetten, die zijn politiek beter was toegedaan. Hij had echter nog maar weinige dagen te leven; 26 Augustus 526 stierf hij, gekweld door wroeging en angst en vervreemd van zijn Romeinse onderdanen, die hem eerst gerespecteerd of zelfs bemind hadden. Het verhaal deed de ronde, dat hij vlak vóór zijn dood de inbeslagname van alle katholieke kerken te Ravenna verordend had, welke misdaad slechts door zijn overlijden zou verhinderd zijn.
***
Deze gebeurtenissen uit de drie laatste levensj aren van. Theoderik zijn het voorspel van de ondergang der Oost-Goten in Italië. Hoe zijn ze te verklaren? Voor een niet gering deel uit de isolatie der Gotische macht. Theoderik was in het begin der twintiger jaren vereenzaamd. Zijn schoonzoon, die hem had moeten opvolgen, was voortijdig gestorven en zijn kleinzoon. Athalarik was nog maar een kind; Paus Hormisdas, die van 514 tot 523 Theoderik eerlijk geholpen had en hem ondanks alle herenigingspogingen steeds volkomen loyaal gebleven was, werd opgevolgd door Johannes, wiens sympathieën duidelijk naar Byzantium uitgingen; tal van trouwe medewerkers waren hem ontvallen, zoals een Ennodius; zijn familie-politiek leed ernstig schipbreuk bij de Vandalen, de Bourgondiërs en vooral bij de Franken, welke laatsten een steeds grotere bedreiging gingen vormen voor zijn rijk; Byzantium bleek boze bijbedoelingen te hebben gehad, toen het de kerkelijke vrede herstelde, want keizer Justinus ging, met de kennelijke opzet om Theoderik te provoceren, de Ariaanse Goten in zijn Rijkshelft vervolgen, wat op de duur erge gevolgen moest hebben voor de verstandhouding van Theoderik met zijn orthodoxe Romeinen. De bijna zeventigjarige vorst schijnt deze moeilijkheden niet meer te hebben kunnen overmeesteren: hij verloor zijn geduld en de barbaar kwam in hem boven. De fundamenten, waarop zijn rijk was gebouwd, het | |
[pagina 157]
| |
stelsel van evenwicht tussen de verschillende machtsfactoren van zijn tijd, zag hij bezwijken. Dit alles kan wel de psychologische verklaring van zijn despotisch optreden zijn. Maar Theoderik's einde is nog meer het symptoon van de innerlijke zwakte van zijn koninkrijk. Italië was onder zijn langdurige regering geen eenheid geworden: de Goten en de Romeinen waren twee verschillende volkeren gebleven met onoverbrugbare verschillen in nationaliteit, cultuur en godsdienst. Hij had zelfs geen poging tot innerlijke unificatie gedaan. Zijn rijk had voornamelijk kunnen bestaan bij de gratie van bijzondere, voor hem gelukkige, omstandigheden, waartoe in de eerste plaats de kerkelijke politiek van Byzantium gerekend moet worden. Theoderik was wel in staat gebleken, de aanvankelijk gunstige situatie voor zich uit te buiten, maar iets nieuws te scheppen vermocht hij niet. Laten we eerlijk zijn en erkennen, dat het historische ogenblik hiervoor nog niet gekomen was. Maar als we de erenaam 'de Grote' voor die vorsten willen reserveren, wier verschijnen in de geschiedenis van hun volk een nieuw tijdperk aankondigt, dan is het duidelijk, dat we Theoderik deze onderscheiding moeten onthouden. Theoderik leidt de Middeleeuwen niet in, hij sluit de Oudheid af. Zijn politiek is er niet een van jeugdige verovering of van principiële vernieuwing, maar zij is door en door conservatief. Niemand kan natuurlijk zeggen, wat er gebeurd zou zijn, als de Goten hun macht in Italië hadden kunnen handhaven. Dit lijkt echter zeker, dat ze zelfs dan niet de rol van de Franken zouden gespeeld hebben. Hun gering aantal, hun gebrek aan nationaal besef ten gevolge van hun jarenlange rondzweryingen op Romeins grondgebied, de onmogelijkheid zich van vers bloed te voorzien, en tenslotte hun Ariaanse godsdienst maken dit zeer onwaarschijnlijk.
***
Na de dood van Theoderik gaat het met de macht der Goten snel bergafwaarts. Zijn dochter, de ontwikkelde Amalasuntha, de weduwe van Eutharik, weet als regentes over haar onmondig zoontje Athalarik nog enige tijd de schijn te redden. Zij geeft aan de familie van Boethius en Symmachus de geconfiskeerde goederen terug, laat zich voornamelijk door Romeinen terzijde staan, zoals Cassiodorus, benoemt een gematigd Goot, Tuluin, tot 'patricius praesentalis'Ga naar voetnoot(1) en laat Athalarik een Romeinse opvoeding geven. | |
[pagina 158]
| |
Maar de gevolgen bleven niet uit: er ontstond een heftige reactie onder de Goten tegen haar te grote voorkeur voor de Romeinen. Het gevolg van deze oppositie was, dat zij zich spoedig van Cassiodorus en andere vooraanstaande Romeinen moest ontdoen en practisch onder de voogdij werd gesteld van drie Gotische hofmeiers. Alleen die Romeinen die à tort et à travers met de Goten meegingen, kregen in de nu komende jaren de kans promotie te maken. Toen stierf in 534 Athalarik, niet het minst ten gevolge van zijn vroegtijdige uitspattingen. De situatie was hachelijk voor Amalasuntha; wat moest ze doen? Haar eerzucht verbood haar afstand te doen van de troon, anderzijds zouden de Goten nooit vrede hebben genomen met een vorstin. Zij besloot daarom haar neef, Theodahad, een Gotisch 'grand seigneur', die op zijn uitgestrekte landgoederen in Etrurië woonde, in de regering op te nemen. Anders dan een wanhoopsdaad kan men deze stap moeilijk uitleggen, want Theodahad was zowel bij de Goten als bij de Romeinen gehaat. Hij was een wijsgerig dilettant, stak niet onder stoelen of banken, dat hij de wapenhandel verachtte en had van de Romeinen de kunst geleerd zich wederrechtelijk grote bezittingen toe te eigenen. 'Een buurman te hebben', merkt Procopius laconiek op, 'was voor Theodahad iets ondraaglijks'. De volgende jaren zijn rijk aan dramatische gebeurtenissen: ze zijn in wijdere kring bekend geworden door de vermaarde professoren-roman: 'Ein Kampf um Rom', van Felix Dahn. Aan de hoofdzaken willen wij hier kort herinneren. Nog geen half jaar later werd Amalasuntha door haar mederegent, ofschoon deze aan haar zijn waardigheid te danken had, verbannen en kort daarop gedood. Vanaf dit tijdstip (30 April 535) treden de intrigues van Byzantium duidelijk aan de dag. Het is zelfs zeer waarschijnlijk, dat de moord op Amalasuntha niet anders dan vals spel van het keizerlijke hof is geweest. Zoals men weet, had Justinianus in 527 zijn oom opgevolgd, wiens politiek program hij ten koste van alles wilde uitvoeren. Meer dan één zijner naaste voorgangers was hij diep doordrongen van de verhevenheid en de universaliteit van het Romeinse keizerschap. Daarbij kende hij zich ook in kerkelijke zaken een zeer groot gezag toe en beschouwde het als een van zijn voornaamste plichten het christelijk geloof ongeschonden te bewaren, te verdedigen en te propageren. Hij ging groot op zijn theologische kennis en bracht uren door met dogmatische disputen. Hij was oprecht orthodox, maar het is duidelijk, dat hij bij een dergelijke opvatting van zijn taak niet kon nalaten politieke motieven mee te laten spreken, wanneer | |
[pagina 159]
| |
hij zijn eerbied betuigde aan de Paus van Rome. Hij is in de Byzantijnse geschiedenis het klassieke voorbeeld van een absolutistisch vorst en Caesaropapist. Hij heeft aan het christelijke keizerschap die ideologie gegeven, welke zich in het Oosten eeuwenlang zou handhaven. Daarenboven had hij talent en een enorme arbeidskracht; zijn verantwoordelijkheidsgevoel strekte zich over alle onderdelen van het bestuur uit, met het gevolg dat hij soms een ietwat kleine indruk op ons maakt. Hij was gehuwd met Theodora, die een alles behalve smetteloos verleden had, maar, eenmaal keizerin, haar man energiek bijstond en hem eenmaal zelfs de troon redde. Het was, volgens Procopius, een der kenmerken van hun diplomatie, schijnbaar verschillende, soms zelfs tegenstrijdige, middelen aan te wenden, die in werkelijkheid tot een en hetzelfde doel moesten leiden. Zo ook in het geval van Theodahad en Amalasuntha. Vóór Athalarik's dood had de Regentes zich onder de bescherming gesteld van Justinianus, en deze was op dit aanbod gaarne ingegaan. Zodra Theodahad mederegent was geworden, was hij door een gezant van Theodora ertoe overgehaald, zich van Amalasuntha te ontdoen. Het gevolg kan men zich denken: aanstonds wierp Justinianus zich op als de beschermer van Theoderik's dochter, wier dood hij wilde wreken. Theodahad was de lafhartigheid in persoon: tot iedere concessie was hij bereid, mits de keizer hem persoonlijk maar in het bezit van zijn landgoederen wilde laten. Byzantium speelde met de zwakkeling zijn berucht diplomatiek spel: het had juist. Afrika op de Vandalen heroverd en het keizerlijke leger onder Belisarius had al voet gezet op Sicilië. Het Gotische leger behaalde een klein succes in Dalmatië: dit was voor Theodahad genoeg om totaal van gedachten te veranderen en tot de strijd met Belisarius te besluiten. Verder dan dit besluit bracht hij het echter niet en hij liet geheel Zuid-Italië tot Napels toe door het Byzantijnse leger overrompelen. De Goten, eindelijk afkerig van hun karakterloos vorst, plaatsten volgens hun nationale zede een zekere Witiges op het schild en riepen hem daarmee tot hunt koning uit. Deze liet de weerloze Theodahad doden en haastte zich naar Ravenna om er de dochter van Amalasuntha, Matasuntha, te huwen; op deze wijze hoopte hij tegenover de Keizer aan zijn bewind een wettelijk karakter te geven (eind 536). De verheffing van Witiges tot koning, die aanvankelijk een restauratie beloofde, liep op niets uit. Rome viel in Belisarius' handen en de langdurige pogingen der Goten om de stad te ontzetten mochten niet baten. Kort daarop werd Ravenna door de keizerlijke troepen ingesloten: men wilde in Byzantium de | |
[pagina 160]
| |
oorlog met de Goten snel liquideren, daar aan het Oostelijk front een conflict met de Perzen dreigde. Van de andere kant hadden de Goten zware verliezen geleden. Zodoende kwam men tot onderhandelingen: Italië ten zuiden van de Po zou geheel aan de keizer worden afgestaan, ten noorden van deze rivier zouden de Goten mogen blijven wonen op de oude voorwaarden. De barbaren gingen op dit aanbod gaarne in en boden Belisarius zelfs de kroon aan. Deze weigerde dit laatste en vertrok naar Constantinopel om zich persoonlijk ter beschikking van de Keizer te stellen, Witiges en Matasuntha en vele andere voorname Goten met zich meevoerend. Uit het verloop van de onderhandelingen blijkt duidelijk, dat het de Goten niet om een nationaal bestaan te doen was, maar eenvoudig om een veilig en ongestoord grondbezit, zoals ze dit tot nu toe in Italië gewend waren geweest. Na de capitulatie van Ravenna beschouwde men de oorlog met de Goten als beëindigd, maar spoedig zou blijken, dat men zich vergist had. Want de Goten hebben, oprukkend vanuit het Noorden, nog vijftien jaren lang achtereenvolgens onder Totila en Teia de strijd gaande gehouden. Na verloop van tijd kwam Belisarius er weer aan te pas, en eindelijk in 555 heeft Narses definitief met de laatste Goten afgerekend. Volgens keizerlijke opvattingen was dit tweede stadium van de oorlog niet anders dan rebellie. De Goten hebben echter juist in deze tijden, toen het voor hen vaak een strijd om het naakte bestaan was, staaltjes van heldenmoed geleverd, die hen in de geschiedenis tot bijna legendarische figuren gemaakt hebben. Vreselijk had Italië geleden onder de gruwelen van een twintigjarige oorlog, waarin Rome meermalen van bezitter wisselde en het land beurtelings door Goten en Romeinen geplunderd werd, en er bleef slechts een chaos over. Korte tijd daarna vielen de Longobarden Noord-Italië binnen (567). De verschillende provincies waren geïsoleerd geraakt en het oude staatsapparaat was grotendeels verdwenen. Zij ontwikkelde zich met name onder het pontificaat van Gregorius de Grote (590-604) tot een wereldmacht. Onder de leiding van even talentvolle als heilige mannen nam zij nieuwe en succesvolle initiatieven; in het Westen werd haar gezag algemeen aanvaard en in het Oosten wist zij zich te doen eerbiedigen. In stilte werkte zij aan de vorming van de nieuwe Middeleeuwse gemeenschap, die eerst mogelijk werd, toen de oude zich ontbonden had. Het is Karel de Grote geweest, in wiens keizerschap deze nieuwe christelijke gemeenschap een haar passende en eigentijdse vorm heeft gekregen. Zijn kroning tot keizer door Paus Leo III (Kerstmis 800) symboliseerde de, zij het ook sterk | |
[pagina 161]
| |
gesimplificeerde, Augustijnse idee van het samengaan der twee machten; zij betekende niet minder de emancipatie der barbaren, die in 812, hoe node dan ook, door de keizer van Oost-Rome erkend werd. Theoderik werd geen 'Augustus', hij bleef 's keizers vazal. Zijn Goten namen op enige onbelangrijke uitzonderingen na hoegenaamd niet deel aan het laat-antieke culturele leven; zij bleven een vreemd bestanddeel van het Imperium; als ketters stonden zij de vestiging van een nieuwe christelijke gemeenschap ten zeerste in de weg. Het Italische koninkrijk was van kortstondige duur, want het was te zeer afhankelijk van de toevallige omstandigheden om werkelijk levensvatbaar te kunnen zijn. Niettemin moeten wij Theoderik de eer laten, dat het zijn grote persoonlijkheid is geweest, welke Italië een laatste periode van betrekkelijke bloei en welvaart heeft geschonken. Maar de rust, die zijn krachtige hand aan de roerige elementen wist op te leggen, was de stilte, die aan een storm pleegt vooraf te gaan. |
|