Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |||||||
Deproletarisatie en Sociale Veiligheid
| |||||||
[pagina 133]
| |||||||
Uit de studie van deze relatie, waaraan we een vorige bijdrage wijddenGa naar voetnoot(1), volgt lijnrecht, dat de typisch proletarische bestaansonzekerheid - die bestaat in de onzekerheid van het verwerven van een voldoende hoog loon en van de mogelijkheid om dit te verdienen (werkgelegenheid) - een onredelijk grote zorg voor het materiële bestaan vergt. De proletarische mens kan zich daardoor niet voldoende bekommeren om hogere waarden en dit doet ons besluiten, dat deze onzekerheid niet overeenstemt met zijn waardigheid als mens. Deze hogere waarden, die den uitbouw van zijn persoonlijkheid vooropstellen - het doel van alle menselijk leven en de voorwaarde tot het bereiken van het einddoel - kan de massa niet bereiken, zij kan er zich zelfs niet bezorgd over maken, zonder de bestaanszekerheid, zonder een zekeren materiëlen welstand. Het blijkt dus een urgente noodzaak om deze mogelijk te maken en hiermede hebben we het primaire object van iedere doelgerichte sociale politiek vastgelegd: het wegwerken van de bestaansonzekerheid, beter: van de onredelijke bestaansonzekerheid, die we typisch aantreffen in de proletarische bevolkingslagen. De fundamentele bestaansonzekerheid moet derhalve weggewerkt worden, of juister gezegd, teruggebracht tot het redelijke. Er dient dus naar gestreefd te worden, dat de proletariër niet meer al zijn aandacht en al zijn streven moet richten naar de stoffelijke bestaansvoorwaarden, maar dat hij ook den in hem gelegden elementairen uitlevingsdrang kan bevredigen in zoverre deze daarvan afhankelijk is. Meer concreet uitgedrukt: de proletarische bestaansmogelijkheid moet binnen de loonverhouding zodanig worden verbreed dat hij een garantie verkrijgt op alle punten, waar zijn leven typisch bedreigd wordt door het gebrek aan een gunstige marktpositie, aan een voldoend loon en regelmatige werkgelegenheid. Hiertoe is echter vereist:
Waar de bron van de welstands- en dus van de vermogensvorming voor den proletarischen mens het loon is, wordt dit economisch vraagstuk in hoofdzaak een loonprobleem. Naast het loonpeil echter zijn ook de andere consumptiemogelijkheden, de publieke moraliteit en de uitgebreidheid der te dekken risico's van loonverlies - dus de sociale verzekering - van belang. Ziedaar een schematisch overzicht van het sociale zekerheids- | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
probleem in engen zin en als objectief gegeven. Dit geeft ons onmiddellijk de hoogst belangrijke conclusie, dat de zg. Sociale Zekerheid eerst en vooral een redelijk welvaartspeil moet verzekeren, dus als eerste object de loonpolitiek (en in brederen zin: de werkgelegenheid) heeft. Nu beperken zich de stelsels van Sociale Zekerheid, ook het Belgisch regiem, in het algemeen tot een complex van sociale verzekeringen, dus tot het garanderen (!) van een uitgesteld collectief loon, een aanvulling van het normale loon. Het is dan ook a priori duidelijk, dat een sociale zekerheidspolitiek, welke zo wordt opgevat, op zijn minst een misleidenden naam draagt! Ze tracht toch alleen een subsidiair iets te garanderen en laat het voornaamste onaangeroerd. | |||||||
De Sociale Verzekeringen of een indirect sociaal loon.Het stelsel der sociale verzekeringen, zeiden we, is een grotendeels onrechtstreekse, maar krachtige bijdrage tot de loonpolitiek, door de zekerstelling van het behoud van loon langs het dekken van risico's van specialen aard. De maatregelen die wij onder het verzamelbegrip sociale verzekeringen samenvatten, kan men verdelen in: sociale verzekeringen in eigenlijken zin, nl. ziekte, invaliditeit, ongevallen, vroegtijdig overlijden; sociale toeslagen, nl. ouderdomspensioen en steun bij onvrijwillige werkloosheidGa naar voetnoot(1). Maar al deze maatregelen bereiken hetzelfde doel: behoud van een redelijk inkomen en dus stabilisatie van de positie van den arbeider. Dit alles maakt het object uit van de algemene sociale verzekeringen, ofschoon wij - om volledig te zijn, - naast de genoemde materie ook nog de organisatie van de betaalde verlofdagen moeten opnemen, daar op deze wijze aan de werknemers een noodzakelijk minimum van ontspanning zonder loonverlies gegarandeerd wordt. Aan welke eisen dient nu een degelijk stelsel van sociale verzekeringen te voldoen? Wij kunnen bij nader toezien de algemene voorwaarden verdelen in vier in elkaar grijpende onderdelen:
| |||||||
[pagina 135]
| |||||||
| |||||||
a. Materiële organisatie.De punten die in deze onze aandacht vasthouden betreffen de vraagstukken aangaande de verplichting en de lastenverdeling. Wat betreft de verplichting is en wordt er nog veel geredetwist, maar indien men de zaken ziet zoals ze zijn, is het klaar dat een verplichting zich opdringt. De sociale verzekeringen zijn een noodzaak, opdat het algemeen welzijn kan worden bereikt, aangezien het individueel welzijn zekerheid postuleert; het gevolg is dus, dat ze een eis zijn der sociale rechtvaardigheid die juist het algemeen welzijn beoogtGa naar voetnoot(1). Dit omvat, dat de voordelen der sociale verzekeringen openstaan voor allen, veralgemeend worden. In feite vereist veralgemening het opleggen van een verplichting, daar niet ieder de noodzaak inziet, ofschoon subsidiair vrije verzekering kan gehandhaafd blijven naast de verplichte verzekering, gezien de prachtige uitslagen die de vrije verzekering mocht boeken. Daarenboven geldt als motief tot de verplichting, de belangrijkheid van het te bereiken doel en het grote goed, dat eruit voortvloeit alsmede het feit, dat de verzekeringssystemen - die toch gebaseerd zijn op de wet der grote getallen - een grotere zekerheid, juistheid en economie krijgen naar gelang het grotere aantal der deelnemers. Indien nu de Staat (wetgever) als beschermer van het algemeen welzijn een dergelijke verplichting kan opleggen wanneer sociale noodzaak zich voordoet, dan moet anderzijds gezegd worden, dat hij ook het recht op de voorziene vergoedingen garandeertGa naar voetnoot(2). Is de instelling van sociale verzekeringen een eis van de sociale rechtvaardigheid, daar deze sociale veiligheid postuleert, dan dient ook aanvaard te worden, dat ze een indirect sociaal loon zijn waarvan de betaling uitgesteld is en dus een recht van de werknemers. De consequentie hiervan is - en nu gaan wij over tot de lastenverdeling -, dat de patronale bijdrage een plicht is van rechtvaardigheid en een onderdeel van het minimumloonGa naar voetnoot(3). Evenwel is het wenselijk, dat ook de werknemers bijdragen en dat daartoe zelfs een verplichting wordt opgelegd, daar niet allen het belang van een dergelijke verzekering inzien, en toch | |||||||
[pagina 136]
| |||||||
is zelfs de sociale verzekering van groot belang in het kader van een konjunktuurpolitiek in verband met de verhoging der toekomstige behoeften, welke de proletariër niet kan afmeten. De consequentie van de onderlinge afhankelijkheid van alle economische activiteiten voert ons zelfs tot de conclusie dat niemand onverschillig kan blijven ten overstaan van het lot van hen, die meer dan anderen blootgesteld zijn aan sociale risico's, vooral echter aan het risico van werkloosheid, zodat allen hun deel moeten bijdragen aan de zekerheid van allenGa naar voetnoot(1). Thans dringt zich de vraag aan ons op: hoe zal deze bijdrage vastgesteld worden? De vaststelling zal het best gebeuren op basis van het loonbedrag tot een bepaald maximum, daar dan rekening gehouden wordt met ieders inkomsten, zodat een rechtvaardige lastenverdeling mogelijk is voor wat de loontrekkenden aangaat. Er zijn evenwel voorstaanders van een staatsbijdrage op het gebied van de sociale lasten; toch lijkt ons een dergelijke tussenkomst principieel en als algemene regel af te wijzen. De Staat is de hoeder van het algemeen welzijn, maar dient de andere natuurlijke gemeenschappen hun rol te laten spelen onder zijn contrôle; waar we hier staan voor de ondernemingsgemeenschap, die ook het welzijn van zijn leden moet verzorgen en weer in het kader van het geheel van gelijksoortige ondernemingen (bedrijfstak) staat, is het de aangewezen weg om de sociale verzekeringen door de leden van de ondernemingsgemeenschap te laten dragen, als dit economisch ook maar enigszins mogelijk blijkt. We zullen hier aanstonds op terugkomen. | |||||||
b. Zedelijke eisen.Het behoeft wel geen betoog, dat men met de eisen der persoonlijkheid op dit delicate terrein rekening moet houden, daar de sociale verzekeringen tenslotte alleen dienen om de waardigheid van den menselij ken persoon te verzekeren; de organisatie en werking dient op dit doel afgestemd te zijn. Op de eerste plaats denken we in dit verband aan de vergoedingen. Het doel der sociale verzekeringen omschreven we als het dekken van loonverlies, ze zijn een uitgesteld loon; de uitkering dient derhalve in het algemeen op zichzelf voldoende te zijn voor het levensonderhoud van den verzekerde, waarbij men echter in acht moet nemen, dat misbruiken niet uitgesloten zijn en er derhalve een differentiatie dient te bestaan tussen de uitkering en het normale loonGa naar voetnoot(2). Sociaal en economisch gezien | |||||||
[pagina 137]
| |||||||
is de proportionaliteit der uitkering ten opzichte van het loon te verkiezen boven een uniform vastgesteld bedrag, daar de proportionaliteit differeert en niet egaliseert en zo tevens beantwoordt aan het levensniveau van de betrokkenen; zulks heeft een niet te onderschatten belang voor de gekwalificeerde arbeiders en moet overigens als grondslag aangenomen worden voor een juiste politiek inzake lonen en deproletarisatie in het algemeen. Echter wordt bij ziekte, ongeval en invaliditeit, niet alleen een geldelijke tussenkomst gegeven, maar ook een verzorging. Het is niet meer dan billijk, dat aan de betrokkenen de vrije keuze wordt gelaten van het orgaan dat voor de verzekering zorgt, een 'neutrale' organisatie is niet aanbevelenswaardig. Wenselijk is het in dit verband ook, dat aan de verzekerden vrijheid van keuze van geneesheer en ziekeninrichting wordt gegarandeerd. Op het terrein van de steunverlening aan onvrijwillige werklozen dient men eveneens de zedelijke belangen van de verzekerden te vrijwaren, en hier stellen zich een aantal subtile vraagstukken van hoofdzakelijk psychologischen aard. Men neemt in het algemeen aan, dat de gewone armenzorg voor werklozen onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Vanuit zuiver ethisch standpunt is dit niet zonder meer als juist te beschouwen, maar pedagogisch is de gelijke behandeling van onvrijwillige werklozen en de armen-zonder-meer in ieder geval een fout. Zo gezien is de opvatting die sommigen voorstaan, nl. dat het volstaat om de werklozensteun door andere organen te laten uitkeren dan die van de openbare hulpverleningGa naar voetnoot(1), ten enenmale ontoereikend. Het ware veel juister om het niet bij de uitkering door een orgaan te laten, daarenboven zouden de ondersteunden een tegenprestatie moeten leveren in den vorm van arbeid, aanvullende beroepsleiding of herscholing, en wel zo, dat bij nalaten van deze tegenprestatie de betrokkenen als armlastigen zouden worden behandeld. Doch in het algemeen zou men de organisatie van de werkloosheidsverzekering, zoals deze momenteel in vrijwel alle landen bestaat, volledig anders moeten opvatten. Op de eerste plaats zou de stabiliteit van betrekking dienen te worden verhoogd door een verlenging van de opzegtermijnen en een garantie tegen onrechtvaardig ontslag; daarna zou men eerst mogen denken aan eigenlijke werkloosheidsverzekering, waarbij men nog onderscheid dient te maken tussen professionele werkloosheid en nationale (cyclische) werkloosheid. In geval van professionele werkloosheid, dus in een bepaalden bedrijfstak, moeten er professionele kassen optreden, daar | |||||||
[pagina 138]
| |||||||
dit een logische gevolgtrekking is van de gemeenschapsidee en daarenboven technisch een grotere garantie geeft. Is er sprake van een algemene economische crisis, dan eerst dient een nationaal organisme op te treden, dan zijn de grenzen der professionele werkloosheid overschreden; feitelijk zou dit organisme alleen een herverzekering tussen de verschillende beroepskassen moeten verzorgenGa naar voetnoot(1). | |||||||
c. Technische organisatie.De aandacht gaat hier niet zozeer uit naar de techniek zelf der organisatie zoals de vraag: moet men overgaan tot kapitalisatie of repartitie der bijdragen? Temeer daar beide systemen zowel voor- als nadelen hebben, zodat het ondoenlijk is om hier deze kwestie op te lossen. Wat ons vooral interesseert, is de technische organisatie als preventief middel tegen risico's. Daar de sociale risico's in enge verbinding staan met de natuur en de voorwaarden van den arbeid, en hun intensiteit en natuur rechtstreeks afhangen van den toestand in iederen bedrijfstak, is het duidelijk, dat de organisatie der verzekering per bedrijfstak geschiedt, d.w.z. in één orgaan per bedrijfstak geconcentreerd is. Aan de hand van statistieken kunnen deze organen een duidelijk inzicht krijgen in de behoeften en toestanden der bedrijfstakken afzonderlijk. De verschillen, die bij vergelijking der bedrijfstakken aan het licht treden, zullen ook het opsporen van de oorzaken vergemakkelijken en het nemen van geëigende maatregelen ter voorkoming van de specifieke risico's mogelijk maken. Met het oog hierop is ook de vaststelling van de bijdragen in verhouding tot de intensiteit der risico's per bedrijfstak wenselijk. Zo zal men kunnen bepalen wat de sociale verzekering per bedrijfstak kost, en dit zal iederen tak aanzetten tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van risico's. Dit veronderstelt echter deugdelijke statistieken, en waar deze veelal nog ontbreken, zal men voorlopig gedwongen zijn een uniforme bijdrage vast te stellen. Deze bijdrage zal dan in de kas van den bedrijfstak gestort worden met nationale compensatie Ga naar voetnoot(2) | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
achterafGa naar voetnoot(1). Een dergelijke regeling is ook aangepast aan de gemeenschapsformatie der ondernemingen en zal ook bijdragen tot het versterken van den gemeenschapsgeest. Doch nog andere, meer direct preventieve middelen moeten worden aangewend. Hierbij denken we vooral aan de werkloosheid, de grootste plaag van het sociale leven. Een geordende arbeidsmarktpolitiek zal deze effectief kunnen bestrijden; in dit kader is een grote taak weggelegd voor de organen van de arbeidsbemiddeling met een coördinatie van hun werkzaamheid met die van de werkloosheidsverzekeringsorganismen. | |||||||
d. Sociale organisatie.De gemeenschapsidee veronderstelt, dat ook op het gebied der sociale verzekeringen het paritair beheer wordt uitgebreid, waardoor tevens paal en perk gesteld wordt aan de talloze conflicten tussen werkgevers- en werknemersorganisaties ten aanzien van de verzekeringsorganismen. De rol van den Staat dient zich ook hier te beperken tot een contrôle over de werking van de verzekeringen. Op deze wijze wordt de nationalisatie met haar onvermijdelijken nasleep van administratieven romslomp, die een soepele en snelle afwikkeling van zaken bemoeilijkt, voorkomen.
***
Tot hier een vluchtig overzicht van de o.i. noodzakelijke voorwaarden, waaraan ieder stelsel van sociale verzekeringen moet voldoen. Den laatsten tijd ziet men dan ook, dat op basis van soortgelijke overwegingen in sommige Europese landen stelsels van sociale zekerheid opgebouwd worden, o.a. in Engeland, Frankrijk, Nederland en België, ofschoon deze stelsels zich niet volledig dekken, ze zijn trouwens nog niet volledig uitgewerkt. We zullen thans eens nader kennis maken met het stelsel, dat in België wordt toegepast. Vóór 1940 was in België reeds veel bereikt, ofschoon de maatregelen vaak geïmproviseerd waren. Sommige wetten bevatten een verplichte verzekering of een systeem van equivalente garantie, nl. de arbeidsongevallenwet van 24 December 1903; de wet op de beroepsziekten van 27 Juli 1927; de wet op de pensioenen in het algemeen van 15 December 1937, die al de werknemers betreft, welke geen speciaal regiem hebben, (een speciaal regiem bestaat voor de mijnwerkers en gelijkgestelden); | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
de wet van 1 Augustus 1930; de bedienden: wet van 18 Juni 1930; de zeelieden: wet van 21 Juli 1844; de wet op de familietoelagen voor loontrekkenden van 4 Augustus 1930; de wet op de betaalde verlofdagen van 8 Juli 1936. Daarnaast moeten we nog vermelden de wet op de familietoelagen voor niet-loontrekkenden van 10 Juli 1937. Andere maatregelen beperkten zich tot het aanmoedigen van de individuele voorzorg van de belanghebbenden. Dit was de toestand voor de gewone ongevallen, ziekte en invaliditeit, alsmede werkloosheid. De loontrekker moest zich dus zelf verzekeren. Het K.B. van 31 Mei 1933 vervolledigde de facultatieve verzekering tegen werkloosheid door een systeem van toeslagen, die ten laste van den Staat kwamen en sinds 1939 gedeeltelijk ook ten laste van de werkgevers. De verzekering tegen ziekte en invaliditeit was in feite voor veel personen geregeld door de wet van 23 Juni 1894, waarbij aan de mutualiteitenGa naar voetnoot(1) een vrij regiem verleend en daardoor aan deze organismen een groteren bloei verzekerd werd; door het opnemen van flinke credieten op de begroting van het ministerie van arbeid en sociale voorzorg werd een krachtige actie der mutualiteiten ingezet - voor 1938: 1.382.104 leden van de primaire diensten, terwijl men het aantal van de mogelijk aangeslotenen op 1.750.000 schatGa naar voetnoot(2). Men mag zeggen, dat in feite de verzekering op dit terrein zo goed als gerealiseerd was. Was dus reeds veel bereikt, dan diende men toch een leemte in deze aan te vullen, daar de volledige sociale zekerheid eist, dat geen enkele werknemer loonverlies lijdt ten gevolge van ziekte en invaliditeit, hetgeen verplichting impliceert. Doch nog meerdere onvolledigheden waren aan te wijzen. Zo inzake de werkloosheidsverzekering die, om economische, sociale en psychologische redenen niet kon voldoen. Daarenboven waren de renten en vergoedingen - sinds 1940 vooral - niet meer toereikend om de minima-behoeften van belanghebbenden te dekken; denk b.v. aan de ouderdoms- en overlevingspensioenen en de familietoeslagen. Een coördinatie en zekere vereenvoudiging van de sociale wetgeving was noodzakelijk, vooral gezien de vaak bezwaarlijke toepassing; hetzelfde dient gezegd van de berekenings- en ontvangstmethode van de bijdragen. Het principe van de paritaire samenwerking was niet aanvaard, immers de regeling van de familietoeslagen en de betaalde verlofdagen, practisch ook die van de arbeidsongevallen was voorbehouden aan de werkgevers, die van de ziekte en de werkloosheid aan de werknemers. | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
Er was tenslotte natuurlijk geen sprake van een regeling per bedrijfstak, tenzij inzake betaald verlof. Aan deze bezwaren werd tegemoet gekomen door het gedurende de bezetting opgestelde 'Ontwerp van overeenkomst tot sociale Solidariteit', dat na de bezetting, in 1944, het licht zagGa naar voetnoot(1). Op basis van dit plan werd door de Regering op 28 December 1944 een besluit-wet uitgevaardigd, waarvan de onderdelen nog door afzonderlijke besluiten moesten worden geregeld. Deze besluit-wet en de reeds verschenen uitvoeringsbesluiten vormen - wat de toepassingsmodaliteiten van de in principe aanvaarde sociale zekerheid betreft - slechts een voorlopig regiem; de bestaande organisatie van de sociale verzekering blijft behouden, en wordt slechts aangevuld. Doch merken we aanstonds op, dat hier slechts sprake is van een inspiratie op dit bekende 'plan', want bedoelde besluit-wet streeft volgens de voordracht aan den RegentGa naar voetnoot(2) de volgende doeleinden na: verhoging van de pensioenen; invoering der verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering; verhoging der kindertoeslagen; vereenvoudiging van den administratieven arbeid door het betaalde verlof in de bijdrageregeling te betrekken en het regime van het betaalde verlof te verbeteren. Het 'plan' gaf blijk van een dieper inzicht in de werkelijke noden van de arbeidende klas en het proletariaat in het bijzonder, het is vollediger, meeromvattend. Toch kunnen we ook in deze besluitwet een interessante innovatie begroeten, die een nieuwe periode in de Belgische sociale wetgeving inluidt. De belangrijkste veranderingen zijn: invoering van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en van de verplichte werkloosheidsverzekering; | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
en invaliditeitsverzekering regionale diensten worden opgericht die door paritaire commissies beheerd worden. Indien we deze nieuwe regeling overschouwen, dan moeten we naast de gereleveerde verbeteringen ook constateren, dat meerdere desiderata onvervuld bleven: de bijdragen zijn in procenten op de lonen vastgesteld, maar de rechten op prestaties zijn over het algemeen dezelfde voor alle rechthebbenden, zodat men een egalisatie van alle werknemers krijgt; Dit zijn enige algemene opmerkingen aangaande de techniek van dit regime. Wij willen er tenslotte de aandacht op vestigen, dat de sociale verzekeringspolitiek niet alleen juridisch en technisch, doch ook economisch mogelijk gemaakt moet worden. Hier zullen we dan weer staan voor de algemene loonpolitiek, waar we in den aanvang reeds op wezen. We moeten realistisch blijven en het nuchtere feit onder de ogen zien, dat de sociale bijdragen van den werkgever (afgezien nog van de arbeidsongevallen) actueel zijn algemene onkosten verhogen, daar de prijzen vastgesteld worden op de hoogte van de marginale productiekosten met inbegrip van sociale lasten, hetgeen weer terugslaat op de | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
verkoopprijzen en zo ook de arbeiders treft. Voor de werknemers betekenen hun sociale bijdragen een actuele vermindering van hun netto-loon aangezien hun koopkracht gelijk loopt aan het peil van hun brutoloon na aftrek van sociale lasten (en loonbelasting). De arbeiders mogen echter niet vergeten, dat zij de wederzijdse bijdrage ontvangen onder den vorm van een uitgesteld loon; hun sociale lasten zijn dus feitelijk een gedwongen sparen voor de bovenvastgestelde doeleinden. Tussen bruto- en netto-lonen liggen vooral de sociale lasten, die minstens 25 tot 27 Û% der bruto-lonen bedragen; in concrete absolute cijfers uitgedrukt beliepen de bijdragen voor Maatschappelijke Zekerheid in België voor het jaar 1945 ongeveer frank 7.300.000.000,- en in 1946 kan men deze op fr. 11.650.000.000 schatten; het werkgeversaandeel hiervan beloopt: 17 tot 19,5%. Deze enkele vaststellingen en cijfers belichten afdoende het grote belang van een politiek, die deze grote finantiële lasten economisch mogelijk maakt. De werkgevers moeten ondanks de lasten een kostprijs kunnen calculeren die rendabel blijft, want uit de effectieve opbrengst van de onderneming moeten de lonen en ook de sociale lasten bestreden worden; het reële netto-loon (inkomen) moet voeldoende zijn om den werknemer niettegenstaande de afhoudingen een voldoende standing te garanderen. Zulks veronderstelt een stijgende productiviteit, waaraan de reële lonen moeten worden aangepast. Dit brengt ons op het classieke terrein van de verdeling van het nationaal inkomen. Een gunstige verdeling van het nationaal inkomen is vooral in de huidige omstandigheden afhankelijk van de productiviteit en van den economischen vooruitgang. Deze dient op peil gehouden en zelfs gestimuleerd te worden. Het sociaal-politiek doel zal derhalve niet met sociaal-politieke middelen alléén kunnen worden bereikt, economisch-politieke actiemiddelen moeten thans meer dan ooit worden ingeschakeld, er moet - in één woord - een structuurpolitiek worden gevoerd, gericht op verlaging der kostprijzen langs verbetering der productiemethoden, voortbrenging van nieuwe, vooral afgewerkte kwaliteitsproducten. Aangezien nu de structuur samengesteld is uit de productiefactoren kapitaal en arbeid en hun wederkerige relaties, kunnen ook de individuen, - der groepen kapitaal en arbeid - dragers van den economischen vooruitgang zijn. De toekomst van het economisch en sociaal proces, de toekomst van de inkomens en van de werkgelegenheid, de toekomst van de sociale verzekeringen, hangt essentieel af van de mogelijkheden die het individu nastreeft en den productieven wil, zodat de productiviteit ook langs deze zijde toeneemt. | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
Het primordiale deel der economische politiek moet, binnen dit kader, dus zijn: de mensen in de gelegenheid stellen om deze problemen op te lossen, en voor wat de arbeid aangaat betekent dit, dat de werknemer niet alleen een degelijke outillage ter beschikking krijgt, maar ook dat de opvoeding en de vorming van den factor 'persoon' als consument en producent wordt nagestreefd. Hier stelt zich tevens en vooral het probleem van den arbeidslust, die juist zo'n belangrijke factor is voor den productieven wil en dus voor de productiviteit. Wil men een ernstige sociale verzekeringspolitiek voeren, dan mag men niet uit het oog verliezen, dat men de loonpolitiek in breden zin en daarom de productiviteit moet activeren. Daarom ook moet men den arbeider een redelijk loon bezorgen en zijn medezeggingschapGa naar voetnoot(1) erkennen en effectief toekennen; deze zal op haar beurt de productiviteit en dus de mogelijkheid van een goed loon en een gezonde economische basis voor het sociaal-verzekeringsstelsel actief steunen. Deze kringloop zal men niet ongestraft kunnen doorbreken! De sociale verzekeringspolitiek mag dus niet als een afzonderlijke paragraaf behandeld worden, daarin schuilt het grootste gevaar, maar als een onderdeel van de algemene sociale en economische politiek, die haar mogelijk maken en het sociale leven vernieuwen moet. Dan eerst kunnen de sociale verzekeringen effectief hun belangrijke rol spelen en hun aandeel in de verbetering van de maatschappelijke positie der werknemers met resultaat opnemen. |
|