Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Het Syncretisme bij Karel van de Woestijne
| |
[pagina 73]
| |
dingen, Beginselen der chemie, De nieuwe Esopet); daarnaast niet gebundelde en nagelaten opstellen; eindelijk, als aanhangsel, een keuze uit het jeugdwerk. Alles verzorg uitgegeven; alles voorzien van sobere, sekure, onmisbare maar ook voldoende aantekeningen: een stevige basis voor een degelijk vorderende Van-de-Woestijne-studie, te veel thans gevangen in vooroordelen en willekeur. Daarvan gaan we uit. | |
I.Wij weten niet welken indruk deze lijvige bundel op anderen maakte; voor ons ging een licht op. Afzonderlijk kenden we haast al de verzamelde werken; verenigd leggen zij een bijzonderen aanleg bloot. Geheel zijn litterair leven door - zie de jaartallen na van ontstaan en verschijnen! - schreef Van de Woestijne, vanzelf en natuurlijk, beeldend proza; symbolisch, parabolisch, allegorisch. Daarin, gelijk in zijn verzen, legde hij zich neer, minstens even spontaan en misschien getrouwer. Hij deed het nóg, kan iemand zeggen, in zijn kritisch proza. In drie grote genres valt zijn litterair oeuvre dan uiteen: lyriek, epiek, kritiek, - en elk genre zou, ook zonder de andere, de rijpe vrucht zijn van een meer dan opmerkelijke carrière. Een drievoudig leven lijkt deze uitzonderlijk begaafde simultaan te hebben geleid: als hadden drie mensen tegelijk zijn tenger lichaam bewoond, bewogen en versleten. Het geval is niet enig: veel groten vertonen, met één begaafdheid vooraan, dezelfde verscheidenheid. Plaats bij Van de Woestijne de dichtkunst het hoogst en erken het overige: daar staat hij, doodgewoon, in de rij der kunstenaars-van-proportie. Neen! één kenmerk blijft over. Niet de onderlinge beïnvloeding der genres, normaal en met goede gevolgen; maar de onderlinge besmetting. Ook de criticus schreef de verzen; ook de mythisch aangelegde en ook de dichter de kritiek. Waarom ook niet, zegt men, en hoeven de scheidingslijnen zo scherp getrokken? Jawel! maar de spelende en onstandvastige dichter-mythicus-criticus kon niet kiezen, zich niet richten, niet volharden. Niets hoefde hij achterwege te laten; maar op één domein had de overgave moeten geschieden. De kunstenaar moet, overgegeven ja overgeleverd, ondergaan in zijn kunstwerk en gezuiverd er uit opstijgen: dàt heeft Van de Woestijne nooit gekund. Wij willen niet uitmaken in hoever, voor zijn poëzie, het aandeel van reflexie, techniek en begoocheling te groot is geweest; voor het beeldend proza overschrijdt het de maat, - en ach! het gehele oeuvre lijkt getroffen. Een individualistische zelfkoestering, bij een buitengewoon handig en vernuftig zich-anders-voordoen; een spel-van-overgave, terwijl in werkelijkheid voorbehoud wordt gemaakt; een artistieke vormgeving, waartoe alleen een buitengemeen begaafd en innig levend mens in staat is, en die tenslotte rhetoriek moet heten. Want waar, in de kunst, de overgave te kort schiet, is de rhetoriek begonnen. Noch aesthetisch noch religieus bereikte Van de Woestijne de overgave waar hij naar hunkerde. Deze lag niet in hem: in den besloten individualist, | |
[pagina 74]
| |
die, soepel en begaafd, zich superieur voelde. Schoonheid en mystiek waren hem een individualistisch genot-zonder-meer; alle wegen en middelen bracht hij, vervlochten en vervloeid, samen tot een betoverend en verbijsterend syncretisme. Een overgave dan, en geen overgave. Het besef dat hij, 'de heilige van het getal' de nederigheid behoefde; maar het besef alleen. Eigenmachtig zou hij het hoogste vatten, door iets als een toverdrank! Zijn ziel winnen, zonder ze eerst verloren te hebben; opgaan in God, en Hem behandelen als speelgoed! De dichter bedroog zich; aesthetische motieven en gestalten gooide hij door mekaar, velerhande religiositeit en praktijken-uit-mysteries. Hij ging de paden op van Alexandrinisme en gnosticisme. Zware wijn die naar het hoofd steeg; uiteindelijk een vergissing. | |
II.Van waar, bij den Vlaamsen kunstenaar, dat zo ongewone syncretisme? In zijn gebundeld beeldend proza steekt het, overal en in alles, de ogen uit: in elk gedeelte en in het geheel, bij elk aspect en bestanddeel. In de taal: de grofste volkstaal en de meest aristocratische verfijning, archaïsmen en neologismen, een ver teruggaande etymologie en een ver vooruitstrevende vreemde beïnvloeding. In de bestanddelen waaruit de verhalen zijn samengesteld: een nauwkeurige observatie van natuur en mensen, allerhande lectuur, veel herinneringen, de meest onverwachte grillen en invallen. In den inhoud der verhalen: allerhande vormen en uitingen van liefde, een veelvuldige moralisering, een veelvormig achterhalen van diepere levensgeheimen, God, godsdienst en schoonbeid..., alles paradoxaal, pralerig, prikkelend, vaak zonder schroom noch eerbied benaderd. In de personen en verwikkelingen: boeren naast heiligen; Eva naast Christus; bij elkaar en nauwelijks onderscheiden, heidense, bijbelse, fantastische, moderne gestalten. Tragiek, sarcasme, teerheid; scherpe ontleding en een moedwillig verdoezelen; onverbiddelijk realisme en onwerkelijk dromen; vreemde moralisering en met zinnelijkheid doorhuiverde mystiek... Geheel dit beeldend proza lokt en bevreemt, bekoort en doet griezelen. Een kunstenaar onder duizenden is aan het woord: hij poseert en goochelt, buigt zich naar u toe en neemt u beet, vertrouwt u zijn geheimen toe... of zijn het leugens? Wat bedoelt hij toch, en heeft hij wel eerbied voor de 'bestendige aanwezigheid'? Van waar dat syncretisme, te wars van den eenvoud om zich ineens te imponeren? Onderzoek het boek nauwkeuriger: de meeste werken vormen geen eenheid, en de meeste opstellen hoorden in breder opgezette plannen thuis, nooit geheel uitgewerkt. Als toevallig bij elkander gevoegde fragmenten: meer dan eens nam de groots concipiërende kunstenaar-met-weinig-volharding tot zulke noodoplossing zijn toevlucht. Tot het uiterste dreef hij zijn inspanning niet door, evenmin als hij zijn inzicht dringen liet tot de kern der dingen. Hoort het syncretisme bij de fantastische wispelturigheid? | |
[pagina 75]
| |
Of bij den tijdgeest? Van de Woestijne debuteerde in den glanstijd van het impressionisme; toen hij overleed, hing het expressionisme in de lucht. Van impressionist tot expressionist, impressionistisch gevormd maar voor het expressionisme heel gevoelig, evolueerde hij van de Laethemse brieven... en Janus... naar de Beginselen der chemie en De nieuwe Esopet. Vergelijk werk met werk: tè uitsluitend richtte de tijdgeest den al te gevoeligen kunstenaar. Te weerstandloos liet hij zich beïnvloeden, door Franse symbolisten het meest. Hoe precies ademt hij, verhalend, verbeeldend, verbazend, de lucht in van Laforgue, Villiers de l'Isle-Adam, Huysmans, Poe; al leidde hij een veel minder bewogen leven. Avontuurlijkheid behoefde hij niet: hij, de slingerplant die boog en viel naar het waaien der winden. Uitheemse narren of profeten stak hij in Vlaamse lompen of gewaden; hij liet ze langs de Leie wandelen of door Gent, maar Vlaams werd hun ziel geen ogenblik... Karel van de Woestijne, onze grote Vlaamse dichter, had weinig zelfstandigheid en temperament. Hij onderging het vreemde en hij redde den schijn: door een schamperheid, een paradoks, een performance van stijl of verbeelding. Van waar zijn syncretisme? In de jaren 1890-1914 dreef, door de Westeuropese literatuur en cultuur, een religieus-idealiserende heldhaftigheid. Bij sommigen - een Péguy, een Claudel, een Henriëtte Roland Holst, een Van Eeden - veroverde ze geleidelijk elk levensdomein; bij anderen - een Van Deyssel, een Gide, een Van de Woestijne - bleef ze steken in het aestheticisme, waarheen alles dan buigen moest. Van de Woestijne koos de individualistische schoonheid en schouwing boven de universaliserende offerdaad. Het zwaartepunt trof hij niet; alles vervormde hij, gelijk een holle of een bolle spiegel de voorwerpen vervormt. In zijn laatste periode poogde hij uit zichzelf los te breken; hij slaagde niet meer Zijn syncretisme zelf, dat hij versoberde tot soms drastische paradoksen, omving hem met het berg-ijs van een steeds koudere, steeds hardere, steeds ijlere mystificering.
Maar we benaderden nog slechts het antwoord. Ziehier, dunkt ons, het meest gevatte: de herscheppend gevoelige Van de Woestijne, onder den hemel van een absolute aesthetica, bedroog, met zijn begoochelend syncretisme, zichzelf en de anderen. Herscheppend gevoelig: niets kenmerkt den kunstenaar zozeer als de gevoeligheid. Zinnelijk, verstandelijk, zedelijk, godsdienstig: elke bijzonderheid greep hem aan, elke stroming voerde hem mee, elk klimaat werd hem eigen. De verscheidenheid, bij den debuterenden literator, van schuilnamen en stijl; het opgaan in de natuur, te Latem; het raffineren van velerhande modes en het inleven van antieke en moderne, heidense en christelijke atmosfeer en geest; de grootse plannen en de geringe volharding...: ja, de gevoeligheid heeft hem getekend, hem steeds opnieuw gekneed en geboetseerd, tot onpersoonlijkheid toe. Zij liet zijn leven, sierlijk en breed, zwenken en buigen; maar nooit trad hij uit zichzelf. Nooit stond hij recht en onwrikbaar: temperamentvol, strijdbaar en stevig, - | |
[pagina 76]
| |
en de Gentenaar uit de verfranste burgerklasse, de liberaliserende gelovige, de aesthetische individualist vonden zoveel minder wortel en vastheid. In schijn alleen was hij zelfstandig: door duidelijke reagerende posen van onafhankelijkheid, virtuositeit, sarcasme of persiflage. Maar de kunstenaar herschiep de indrukken van zijn gevoeligheid: één tikje van buiten, en de herschepper toverde. Met alles toverde hij, met de geringste waarneming en de breedste beweging; door bedwelming van klanken of door een mythisch spiegelbeeld. IJdel toverspel waar alles doorheen gaat; nooit harde werkelijkheid die weerstand biedt. Alles wilde hij met de pen achterhalen; nooit tot het einde, want een tweede gevoelsindruk verdrong reeds den eersten. Een ononderbroken flikkeren dan, steeds grillig en verbazend, van den toverlantaarn der herschepping; een ongeëvenaarde vaardigheid en (oorspronkelijk imiterende) creativiteit; een zoveel volkomener maskerade daar ze de waarheid leek te onthullen...: herscheppend ving Van de Woestijne, de teer bezintuigde en rijk begaafde, al de prikkels van zijn veelvuldige gevoeligheid op, de kleine punten en de grote lijnen; vanzelf tekende zich het syncretisch wereldbeeld af, dat alles leek te verklaren - te openbaren bijna - en niets eenvoudig liet. Zoveel gemakkelijker bedrieglijk, daar de gevoelige en plooibare, door opvoeding en milieu reeds los en onbeslist, buiten volstrekte normen leefde. De aesthetika die hij diende wettigde en bevorderde ook zijn syncretisme-uit-herschepping. Waartoe de allerbinnenste kern dan gezocht, het allerhoogste moeizaam bereikt? Wie, in genietende schoonheid, God werkelijk aanwezig waant, zou niets meer behoeven!... Wij besluiten. De overgevoelige herschepper, de kunstenaar zonder iets hogers, baande zich, syncretisch, een weg naar schoonheid en schouwing. Niemand zou het hem nadoen; want niemand was bij ons zo begaafd. Maar de werkelijke weg naar God werd niet betreden, evenmin de veilige opgang gevonden naar het zuiverend en voedend schone. De kunstenaar miste de overgave, en deze alleen geeft àlles. Deze zo raadselachtige dichtermythicus-criticus kon altijd alles beter; maar het is veel beter iets te kunnen dan het beter te kunnen. Daarom past op hem, anders geschakeerd, het evangeliewoord over Joannes den Doper: 'Groter profeet... is er niet onder de kinderen der vrouwen. Toch is de kleinste in het koninkrijk Gods groter dan hij' (Lc. VII, 28). | |
III.Wij beweren geenszins dat de hier voorgestelde Van de Woestijne de enige zou zijn, zelfs dat hiermede over hem het voornaamste wordt gezegd. Evenmin vonnissen wij zijn kunstwerk als zodanig; al dient het, bij ontstentenis van de noodzakelijke overgave, omzichtiger beoordeeld en behandeld. Maar één kenmerk brengen we naar voren: aan ons, aandachtige lezers van zijn beeldend proza, drong het zich op; verenigbaar nochtans met de bewondering voor hem die, tenzeerste bevoorrecht, als een hoge gast aan de rijke tafel zat van het welige Vlaanderhuis: | |
[pagina 77]
| |
Vlaanderen, o welig huis waar we zijn als genooden aan rijke taaflen...
Tegelijk verzetten we ons tegen de kritiekloze Van-de-Woestijne-exaltatie en -imitatie. Deze doet, in de letterkundige wereld vooral, de gnosis slechts toenemen, - en niets, zozeer als de ingewikkelde gnosis tegenover het vereenvoudigend leven, wijst op bloedloosheid, decadentie, onmacht en ontbinding. Zij verarmt en verzwakt, terwijl wij het precies andersom wanen; zagen we niet toe, ze voerde ons naar den ondergang. En tegen wil en dank zien we één vraag nog gesteld: in hoever zal Karel van de Woestijne als een overweldigend tijdsphenomeen worden gezien, in hoever als een harmonisch ontwikkeld groot kunstenaar? In hoever als de Bilderdijk - of als de Hooft - van den aanvang der twintigste eeuw?... Och! de vraag werd grof geformuleerd en de vergelijkingen kloppen niet; maar de toekomst zal spreken. |
|