| |
| |
| |
De Christen en het technische Tijdperk
door H.J.A. de Goeij
Verschillende waardering.
De christen van vandaag leeft in het technisch tijdperk. Moet hij het aanvaarden of verwerpen?
Voor de niet-christelijke, westerse mens is de houding tegenover de techniek geen vraagstuk: hij aanvaardt de techniek niet alleen, doch hij gelooft in een steeds voortschrijdende technische ontwikkeling als waarborg voor een beter leven. Bij velen is dit geloof zelfs geworden tot een hartstochtelijke belijdenis; in het americanisme en bolsjewisme zien wij daarvan de sprekende voorbeelden. Doch ook voor vele christenen vormt de techniek in het geheel geen probleem: ook zij delen in de optimistische verwachting van de niet-christen ten aanzien van de technische vooruitgang, die zij zien als iets, dat geheel buiten de godsdienst staat, een neutrale categorie, of zelfs als de vervulling van het gebod, door God gegeven aan het eerste mensenpaar: 'maakt u de aarde onderdanig'. Voor sommige christenen daarentegen is de techniek weliswaar evenmin een vraagstuk, doch hun mening is lijnrecht tegengesteld aan die van de technische optimisten en mystici: zij zien erin duivelswerk, afval van God, en hun verlangen gaat weemoedig uit naar een mediaevale christenheid, die nog geen moderne techniek kende, maar God des te meer liefhad en diende.
Welke christen neemt nu het juiste standpunt in? Hij, die in de techniek een gave Gods ziet, of hij, die alle machinerie maar liefst als een gewrocht van satan zou willen vernietigen?
Door deze vraag zo te stellen, wordt de oplossing gesuggereerd, dat geen van beiden gelijk heeft, doch de waarheid ergens tussen deze twee extremen in ligt. En inderdaad, wij kunnen
| |
| |
nóch de moderne techniek zonder meer verwerpen, nóch haar aanvaarden als de enige garantie voor een gelukkig leven. Doch hiermede is het waarachtig christelijk standpunt onvoldoende verduidelijkt, omdat het niet aangeeft, waar dat ergens der waardering nu precies ligt; en nog minder, waarom de christen die bepaalde, nader te preciseren houding heeft aan te nemen. Laten wij proberen, op beide vragen een antwoord te vinden.
| |
Wat is techniek?
Men spreekt over de ontwikkeling, de vooruitschrijding van de techniek. Inderdaad nemen wij hedentendage een ongehoorde technische vooruitgang waar; in het verkeerswezen, te land, op zee en in de lucht; in radio, televisie en radar; in de sprekende kleurenfilms met ruimtewerking; in de chemie met haar moderne plastics en haar synthese van transuranium-elementen; in de geneeskunde met antibiotica; in de verlichtingstechniek; in landbouw en veeteelt; in de oorlogswapenen niet op de laatste plaats! Toch mogen wij nooit vergeten dat 'de techniek' zich niet ontwikkelt. Want wat verstaat men onder 'de techniek'? Ten eerste de verzameling van bestaande technische werken, machines en apparaten. Deze zijn echter dood, en ontwikkelen zich niet verder. De techniek is vervolgens ook de samenvatting der technische wetenschappen, de technologie. Inderdaad zien wij daarin een vooruitgang; doch die wetenschap is niet iets, dat zonder subject in de lucht hangt, doch is wetenschap in de menselijke geest. De geest denkt, onderzoekt, vindt uit en verfijnt; de mens is het, die de wetenschap verder brengt, en die een steeds groter en ingenieuzer verzameling van technische voorwerpen produceert. Dit alles klinkt erg nuchter, doch het is zeer belangrijk, van den beginne aan vast te houden aan de waarheid, dat de mens de dingen maakt, en niet de dingen de mens.
Nu wij toch aan het nuchter redeneren toe zijn, laten wij ons dan meteen afvragen, of er ook wel een wezenlijk verschil is tussen de techniek van heden, en die van de middeleeuwen, of, desnoods, van de Egyptenaren. De bewoner van het Nijldal, die het eerste vel papyrus maakte, de middeleeuwer die de eerste windmolen bouwde, en de tovenaar van Menlo-Park, die de wereld met de eerste gloeilamp verbaasde, deden in wezen hetzelfde: zij bewerkten en vervormden natuurlijke materialen zódanig, dat er een nieuw ding ontstond, een technische eenheid, een 'unum ordinis', een verzameling van zelfstandigheden, gericht op een bepaald doeleinde; en dat doeleinde was het voorzien in de
| |
| |
bepaalde menselijke behoefte, die met de voorhandene grondstoffen zonder meer niet of onvoldoende bereikt kon worden. Wanneer wij als meest simpele definitie van cultuur aanhouden: al datgene wat vervolmaking is van natuur, dan is techniek niets anders dan een deel van de cultuur, n.l. materiële cultuur; en technologie, wetenschap dus, weliswaar geestelijke cultuur, doch gericht op het materiële. In deze elementaire betekenis kan techniek door niemand verwerpelijk worden geacht. Het gezonde verstand, de ervaring en de openbaring zeggen ons, dat de mens de stoffelijke goederen mag en moet gebruiken, onbewerkt als het kan, doch bewerkt, als het moet.
| |
Techniek en erfzonde.
Het aards paradijs kende geen techniek, want alles wat de mens nodig had, verschafte de natuur hem in overvloed. Doch de zonde kwam, en de eerste daad van de mens was een daad van techniek: hij hechtte vijgenbladeren bijeen tot een primitief kleed! De zonde kwam, en de aarde werd hardvochtig; de mens moest hetgeen hij nodig had, aan de aarde ontworstelen in harde dagelijkse strijd; naarmate het mensental toenam, en de goederen dus minder door in voor de hand liggende 'Sammelwirtschaft' en roofbouw verkregen konden worden, dwong de toenemende schaarste tot toespitsing van het practisch verstand op het maken, het 'technè'. Tengevolge van de zonde moest de mens in het vervolg gaan hakken, zagen en smeden; zijn opdracht bleef, als aan de stamvader vóór de zondeval: de aarde aan zich onderdanig te maken. Doch de aarde werd onwillig, de mens behoeftiger; uit was het met de volmaakte heerschappij 'over de vissen der zee, de vogels in de lucht en over alle levende wezens, die zich op aarde bewegen' (Genesis 1, 28); hij moest gaan jagen, pijlpunten smeden, valstrikken spannen.
Laten wij dit nooit vergeten bij de nuchtere, rationele beschouwing van de techniek. Zeker, techniek is vervolmaking van de stoffelijke natuur, en als zodanig een goed; doch techniek is noodzakelijk ook omwille van de zonde. Merkwaardig is het, dat de schrijver van Genesis de eerste technici speciaal noemt als kinderen van Kain, de zondaar... Chanok bouwde de eerste stad; Jabal werd de vader van de tentbewoners; Joebal construeerde citer en fluit; Tubal smeedde het brons en ijzer. Van den beginne schijnt er toch iets ongunstigs aan te techniek te kleven; wij komen daar nog op terug.
Doch de techniek te verwerpen, zou in de practijk betekenen:
| |
| |
de erfzonde verwerpen. Neen, techniek heeft de mens nodig, vroeger, nu en in de toekomst. Niet steeds in dezelfde mate. Dat hangt af van de toestand van zijn geestelijke ontwikkeling, en van zijn woonplaats in ruimte en tijd; kortom, van de stand der cultuur. Dat er een vooruitgang in de techniek is, is evenmin verwerpelijk; immers de mens komt van onvolmaakte kennis tot volmaakte, op speculatief gebied, doch ook op practisch gebied. Dat hij dus eerst onvolmaakte werktuigen maakt, en later betere uitvindt, behoeft ons niet te verontrusten. Het eerste wiel bestond uit een schijf van een boomstam, waarin een asgat gebrand werd; tegenwoordig houden we meer van een wiel, dat van luchtbanden voorzien en in een kogellager gelagerd is; doch is dit tweede goddelozer dan het eerste?
Laten wij de nuchterheid echter niet zover drijven, dat wij tot de conclusie zouden komen, dat de moderne techniek alleen gradueel verschilt van b.v. de middeleeuwse, zodat het vraagstuk van de christen en de huidige technische wereld daarmee afgedaan zou zijn. Verschilt de moderne techniek immers slechts gradueel van de middeleeuwse? Wijsgerig gesproken, ja; want er is hier alleen sprake van meer, beter, omvangrijker, efficiënter, universeler beheersing en vervolmaking van de stoffelijke natuurgoederen; en meer of minder kan nooit een wijsgerig onderscheid opleveren.
| |
De gestalte der moderne techniek.
Toch mogen wij ons daarop niet blindstaren. De moderne techniek heeft inderdaad een bijzondere gestalte, een geheel nieuw karakter, wanneer wij haar naast de techniek van middeleeuwen of antieken plaatsen. Dat verschil is weliswaar geen wijsgerig doch in ieder geval en op zijn minst een technologisch verschil. Wanneer wij de moderne techniek laten beginnen met de uitvinding van de stoommachine, dan zien wij in de laatste tweehonderd jaren een enorme vooruitgang, allereerst gekenmerkt door het vervangen van voor de hand liggende natuurkrachten, als mens, dier, water en wind door thermodynamische processen, met steenkool als uitgangspunt. Hierbij is het niet gebleven. Naast de stoommachine komt de met aardolie gedreven motor op; tegelijk wordt de electromotor ontwikkeld, waarbij de energie van bewegende electronen, opgewekt door met waterkracht, kolen of olie gedreven generatoren, gebruikt wordt om waar dan ook, duizenden mijlen ver van het krachtstation, werktuigen en machines in beweging te brengen. Niet alleen echter stationaire machines
| |
| |
worden aldus aangedreven; ook in vaar- en voertuigen, waarmede de mens zich over lange afstanden verplaatsen kan, wordt de drijfkracht van dier en wind vervangen door verbrandingsenergie; en deze nieuwe vorm van voortstuwing schept de mogelijkheid tot de vliegmachine, eeuwenoude Icarus-droom der mensheid; schepen worden voortaan gestuwd door stoom of ruwe olie; de onderzeeboot wordt werkelijkheid; het vervoer per rail en langs de weg wordt enorm versneld, wederom door stoom, olie en electriciteit. Afstanden bestaan niet meer, de mens kan zich met een welhaast immateriële snelheid verplaatsen. De weerstand der materie, de traagheid der massa worden overwonnen door toepassing van energie-hoeveelheden waarbij die van mens, dier of windmolen volkomen in het niet valt. De mens raakt los van zijn oude beperking der energie, vervat in de trekkracht van het paard of de slaaf; voortaan beschikt hij over de onmetelijke bronnen van steenkool en olie, die hij, met het overhalen van één handle op het schakelbord, naar believen op de trage materie loslaat. Wél hangt er boven de horizon van dit technisch tijdperk de dreiging van een uitputting der brandstoffenvoorraad; maar, juist op tijd, ontdekt de mens de nucleonische krachten die in de atoomkern liggen opgesloten; een nieuwe onmetelijke energiebron blijkt aanwezig te zijn, en wacht slechts op de technische teugels, die dit wilde paard der kernenergie moeten temmen. Het thermodynamische tijdperk gaat over in het tijdperk der atomische energie!
| |
Chemische en electronische techniek.
In het voorgaande schetsten wij het thermodynamische aspect van de moderne techniek. Een tweede aspect ervan is het chemische.
Wie zal ontkennen, dat de moderne chemische bedrijven geheel verschillend zijn van de nauwelijks chemisch te noemen werkplaatsen der middeleeuwen? Het technisch tijdperk is ook het chemische bij uitstek. Men bepaalt zich niet meer tot eenvoudige omzettingen van natuurgrondstoffen, doch gaat uit van de meest simpele verbindingen, die met katalysatoren worden opgebouwd tot de meest gecompliceerde chemische individuen. Synthese is het toverwoord van de moderne chemie. En ook hier weer ziet men, dat de mens voor een groot deel de eenvoudige natuurgrondstoff en, die voor het grijpen liggen, verlaat: hij gaat over tot materialen, die vroeger onbekend waren, wellicht niet eens bestonden; en hij verwerkt ze in fabrieken en reactieketels
| |
| |
en geheimzinnige absorbtietorens, waarin men nauwelijks meer een mens ziet werken. Eén enkele controleert op het contrôlebord de thermometers en drukmeters, de electrisch bestuurde regelventielen, die het chemische proces in de gewenste richting doen verlopen. Geen 'zweet des aanschijns' meer, doch de mens als een verheven God, die vanuit de hemel van zijn contrôlebord de loop van zijn mechanische of chemische planeten bestuurt. Plant en dier worden niet meer volgens eeuwenoude traditie's gekweekt, doch men voedt hen met chemicaliën, injecteert ze met groeistoffen of past artificiële inseminatie toe.
Tegelijk met het chemische tijdperk ontwikkelt zich het electronische. Hier wordt een techniek ontwikkeld, welke nog immateriëler schijnt dan de thermodynamische en de chemische. Zij werkt met aethertrillingen, electromagnetische frequenties en electronenstralen; daarmede worden tijd en ruimte, en afmetingen overwonnen. Héél de aarde wordt omspannen door de radiotelefonie, waardoor de menselijke stem tegelijkertijd in Australië en China, in Canada en Zuidafrika beluisterd kan worden; weldra voegt zich hierbij de radiotelevisie, die ons gebeurtenissen laat zien, welke op hetzelfde moment op honderden mijlen afstand plaats grijpen. Voorwerpen, ver verwijderd van de waarnemer, worden door radar gepeild; de maan geeft antwoord op de radarbundel, welke op haar zwijgend oppervlak gericht wordt. Toegerust met radar, schijnt de mens zich te gevoelen als de psalmist in Psalm 90:
'Non timebis a sagitta volante in die,
a negotio perambulante in tenebris'.
Röntgenstralen doordringen massieve metalen voorwerpen, en laten de mens het binnenste van de materie aanschouwen; met het electronenmicroscoop kan hij nu voortaan de fijnste structuren der stoffelijke wereld, 100.000 maal vergroot, waarnemen.
| |
Aanval op het atoom.
Tenslotte doet een complot van natuuronderzoekers en technici, in een researchprogramma van afmetingen als de wereld tot dusverre nog niet aanschouwd had, een aanval op de materie zelf, op het atoom. In machtige cyclotronen bombarderen zij de onaantastbaar gedachte atomen, en zie: zij springen uiteen onder verschrikkelijke energieontwikkeling of zij worden getransformeerd in nieuwe, zwaardere elementen, die tot dusver op aarde niet werden aangetroffen. Menselijk kunnen schijnt hier als het
| |
| |
ware tot aan de verschrikkelijke Almacht Gods te raken...
En heel deze fabelachtige techniek wordt gedragen, gevoed en gestuwd door een leger van onderzoekers in de laboratoria der universiteiten, der researchinstituten en der technische ondernemingen. Zij zijn de ware priesters van deze moderne magie; hun 'teamwork' doet denken aan het heilig enthousiasme der kloostergemeenschappen, die in vroeger eeuwen erop uit trokken, om in de heuvels van het Britse eiland, in de wouden van Germanje het kruis te planten.
Samenvattend kan men zeggen, dat het technisch tijdperk gekenmerkt wordt door een grootscheepse aanval van de mens op zijn eigen materialiteit: op zijn zwaarte, zijn traagheid, zijn afhankelijkheid van de natuur. Toegerust met de moderne techniek, heeft hij als het ware de eigenschappen van een engel; wordt zijn lichaam als het ware verheerlijkt, een materiële nabootsing van de fijnheid, snelheid en glans van het verheerlijkt lichaam, waarmee de christenziel ééns hoopt bekleed te zijn. De vloek, welke door de erfzonde over de materie werd uitgesproken, wil de moderne techniek ontkrachten; geen distels en doornen zal de aarde hem meer voortbrengen, doch hij zal van de overvloed genieten, zich pijlsnel door de luchten bewegen; zijn oog en oor zullen aan geen tijd en ruimte meer gebonden zijn; de lichtste beweging van zijn vingertoppen zal milliarden paardekrachten ontketenen; hij zal zelf de stof opbouwen, zelf scheppen, als God zijn.
En de dood? Zeker, de dood hangt nog steeds als een onzalig overblijfsel uit de duistere eeuwen der mensheid dreigend boven ieder mensenleven. Maar geen nood! De moderne geneeskunde zal het leven in ieder geval weten te rekken; ziekten zullen de mens geen parten meer spelen; en de moderne gerontologen speuren naarstig naar de diepste oorzaken van de veroudering, die zij wellicht in de kosmische stralen denken te vinden. Eenmaal de oorzaak gevonden, hopen zij te juichen:
'Waar is, o dood, uw overwinning?'
| |
Verlossing door de materie.
De psychologische structuur van de moderne techniek is wezenlijk verschillend van die der vroegere tijdperken. Waar men vroeger in de techniek verlichting zocht in dit aardse tranendal, zoekt men thans verlossing. Het gaat niet om iets méér verlichting; het gaat om totale bevrijding uit de ketenen, die de natuurlijke mens binden.
| |
| |
Ziehier het ware aangezicht van het technisch tijdperk: men streeft naar verlossing, doch verlossing door de materie. Vroeger eeuwen zochten om verlichting, doch bleven zich diep bewust van de erfschuld en zijn gevolgen; al trachtte men het leed en de zwaarte van het leven te verzachten, men begreep dat het een tranendal zou blijven, en dat de natuurlijke mens, beladen met Adams schuld, slechts verlossing kon krijgen in de geest. Want heel die ellende der materie is slechts uitvloeisel van de ellende, die de geest zichzelf had aangedaan, toen hij opstond tegen zijn Schepper, en gelijk wilde zijn aan God. De ziel stond op tegen God, en geen menselijk wezen was meer in staat, die breuk te helen; slechts Goddelijk ingrijpen kon de heerlijke verhouding van God tot mens van vóór de zondeval herstellen: en Hij kwam, de Zoon Gods, te rechter tijd, om de zielen te bevrijden, en een verlossing te brengen, die, wanneer zij aan de laatste mens, die hier op aarde zal leven, voltooid zal zijn, ook de aarde en heel de stoffelijke schepping zal mee omhoogtrekken naar een verheerlijkte toestand, waar geen onrust en geen corruptie meer zal zijn:
'Want de verwachting van het schepsel hoopt op de openbaring der kinderen Gods. Het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om hem die het daaraan onderwierp, in de hoop dat ook het schepsel zelf verlost zal worden van de dienstbaarheid der vergankelijkheid tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Wij weten immers, dat alle schepsel zucht en in barenswee is tot nu toe'.
(Paulus, Rom. VIII, 18-23)
Het innerlijkste wezen van de mens haakt naar verlossing. De ware verlossing nu is er een van de ziel door de genade Gods; zij zal de mens vrij maken, vrede en leven brengen, en tenslotte zelfs de materiële schepping bevrijden op de jongste dag. De verblinde mens echter, dat is hij die niet geestelijk meer ziet, die dus niet meer ziet 'het Licht, dat in de wereld gekomen is' (St. Joannes), tracht zichzelf te verlossen door de materie. De materie kan echter alleen de zinnen bevredigen, nooit de geest bevrijden; en deze materiële schijnverlossing brengt dan ook het tegendeel van wat zij hoopt te bereiken:
In plaats van vrijheid: economische slavernij en politieke tyrannie;
In plaats van vrede: jalousie, klassenstrijd, wereldoorlog;
In plaats van leven: dood van millioenen in wetenschappelijk gebouwde gaskamers of door de wonderwapens van de huidige oorlogstechniek.
| |
| |
| |
Niet de techniek, doch de geest is schuldig!
Laten wij echter de techniek niet aanklagen. De technische dingen zijn goede dingen, cultuurgoederen, waarover wij ons mogen verheugen. Ook de Paus spreekt door de radio, beweegt zich voor de televisiecamera; en Mgr. Spellman vliegt met zijn bommenwerper naar alle fronten, om midden in het oorlogsgewoel de vrede van Christus te brengen. De techniek is slechts een verzameling van technische dingen; doch het wezen van die verzameling is de Ordo, de gerichtheid; 'forma rerum est ordo' (S. Thomas). En het is de mens, die deze Ordo bepaalt. Het is de structuur van de menselijke geest, die de geest van het technische tijdperk bepaalt. Moeten wij dus het technische tijdperk veroordelen, dan moeten wij de mens van dit tijdperk veroordelen, niet omdat hij deze techniek wrocht, doch omdat zijn geest op dwaalwegen doolt, en verlossing zoekt waar deze niet te vinden is.
Het technisch tijdperk is daarom niet toevallig de erfgenaam van renaissance en hervorming; het is het noodzakelijk product van een geest, die zich van God afwendde en zich naar de aarde richtte. De ongelovige van heden zal tegenwerpen: inderdaad, natuurwetenschap en techniek bloeiden pas op, sinds de mens brak met het christendom; doch dat bewijst, dat het geloof van die 'mystieke' eeuwen een rem vormde voor de vooruitgang.
Doch ik zou hem willen antwoorden: het technische tijdperk werd niet voortgebracht in Indië of China, doch in het Christelijk Europa, in een betrekkelijk klein gebied, waarin de mens eeuwen lang al zijn krachten had gericht op de ware verlossing; en slechts dààr, waar zulk een hoog geloof leefde, kon de afval zulk een pervertie der verlossing teweeg brengen: 'corruptio optimi pessima'. Het technisch tijdperk is daarom als het ware het troebele spiegelbeeld van de tijd der christelijke mystiek. De kinderen der rechtvaardigen, die Gods lof zongen in de Ark, waarmede zij uit de zondvloed gered werden, bouwden later een Babeltoren van hoogmoed, toen zij vergaten wie hen gered had. En zo bouwden de kinderen van hen, die met zulk een vuur Benedictus en Franciscus hebben gevolgd, de technische babelstoren van de moderne tijd.
En zij bouwden deze met zulk een enthousiaste overtuiging, omdat in hen nog gloeit het vuur der verlossingsdrang, dat eens hun vaderen tot dwazen in het oog der wereld deed worden.
Neen, deze technische wereld is niet toevallig, doch kon en moest alleen opschieten als een wilde bloem op de puinen van het christendom!
| |
| |
| |
Rampspoed door schijnverlossing.
De aarde, het materiële schepsel, zucht als in barenswee en wacht ook op hààr bevrijding door de bevrijding der kinderen Gods. Wanneer de mens echter geen kind Gods meer weet te zijn, dan is het stoffelijk schepsel in zijn verwachting teleurgesteld. En in het geweeklaag om zijn uitgestelde bevrijding, wreekt het zich op de mens, die van het stoffelijk schepsel een verlosser wil maken: het slaat de mens, het knecht de mens, het doodt de mens. Daarom is ook de verschijning van het economisch imperialisme, van de klassenstrijd, het pauperisme, de werelddictatuur en de wereldoorlogen géén toevalligheid: integendeel. Mèt het technisch tijdperk moest noodzakelijk het tijdperk der verschrikkingen aanbreken. Dit is een cultuurhistorisch raadsel voor de ongelovige: hij neemt de onevenredigheid waar, die bestaat tussen de technische mogelijkheid tot een gelukkig leven, en de feitelijke rampspoeden. En hij spreekt van een nog onvoldoende aangepast zijn van de menselijke geest aan dit technisch tijdperk. Wij echter, die uitgaan van de realiteit van erfzonde en verlossing, wij weten dat dit alles noodzakelijk zo moést zijn: want een schijnverlossing kan alleen nog grotere benauwenis teweegbrengen.
De benauwenis van onze tijd, de sociale en politieke chaos, moeten wij die nog wel schetsen? Wij kennen haar allen, want zij bedrukt ons allen. Op sociaal gebied zien wij de uitholling van het eigendomsbegrip, de proletarisering der massa, de ontwording van de persoon tot massamens, tot nummer in het fabricageproces. Wij zien ook de opstand der horden tegen de kapitalistische uitbuiting; wij zien imperialismen en dictaturen, die de persoonlijkheid van de mens vertrappen.
Zeker, al deze euvelen zijn tenslotte terug te voeren op de hoofdzonden hoogmoed en hebzucht. Hoogmoed en hebzucht brengen het individu ertoe, zijn onderneming als een polyp uit te doen groeien, andere ondernemingen in hun bestaan te verstikken, grote arbeidersmassa's onderhorig te maken aan een oppermachtig concern, waarvan de top slechts bezield is door de hartstocht, te heersen over massa's mensen en rijkdommen.
Hoogmoed en hebzucht brengen groepen en volkeren ertoe, andere groepen en andere volken te onderdrukken, uit te buiten en leeg te roven, en hun tyrannieke macht tot aan de uiteinden der aarde te vestigen.
Tussen deze twee: het beginpunt der hoofdzonde, en het eindpunt der sociale en politieke chaos, is echter de moderne techniek ingeschakeld. Wij willen niet beweren, dat al de huidige
| |
| |
rampen uitsluitend gevolg zijn van onze technische constellatie; een groot deel van ons sociaal-politieke wangedrocht vindt rechtstreeks zijn oorzaak in de hoogmoed, de hebzucht, de haat van individu en groep.
Doch de moderne techniek heeft ook een eigen, immanente kracht tot massavorming, tot uitschakeling van de persoonlijkheid, tot tyrannie over groep en volk. Wij behoeven slechts te denken aan het lopende band-systeem, waarbij de arbeider, als ware hij een automaat, steeds dezelfde handgreep verricht; wij behoeven slechts te denken aan de atoombom, die, eenmaal uitgevonden, plotseling geheel nieuwe mogelijkheden opent voor de tyrannie; aan de radio, die - ondanks zijn culturele mogelijkheden - door zijn universele penetratie uiteraard een massavormende, de persoonlijke mening vervlakkende kracht bezit; aan - last not least - de 'jet-propelled' projectielen en de atoombom, die geen wapen meer zijn in een plaatselijke strijd, doch uiteraard een heel continent macht kunnen geven over een ander continent.
Beziet men dus het onzalig tijdsgewricht waarin wij leven, dan blijkt, dat de economische en politieke tyrannie ten dele rechtstreeks veroorzaakt werden door het verlaten van de christelijke deugden van nederigheid en armoede, ten dele echter noodzakelijkerwijze moesten voortvloeien uit de supertechnische structuur van ons tijdperk. Deze structuur kwam echter op haar beurt weer voort uit een te sterke gerichtheid van de mens op deze aarde, uit een drang naar een materiële verlossing, eveneens gevolg van de afval van de christelijke levenshouding.
| |
Kain's offer.
En hier moeten wij weer denken aan het verhaal van Genesis, waarbij de Kainskinderen speciaal genoemd worden als de vaderen der techniek. De rook van Abels brandoffer steeg recht omhoog tot de hemel, als uitdrukking van de Godgerichtheid van Abels edele geest. Kain, die minder aan God dacht en meer de aardse dingen najoeg, kon slechts een brandoffer brengen, waarvan de rook naar de aarde neersloeg.
Zo moesten wel de Kainskinderen, wier geest meer naar het aardse gericht bleef, meer wroeten in de dode stof, in de materiële techniek.
Over de moderne techniek hangt de neergeslagen rook van Kain's offer, d.w.z. zij is een uiting van een al te zeer naar deze aarde
| |
| |
gerichte geest. De materie echter is dood, en kan alleen dood voortbrengen; 'de geest alleen maakt levend'. De materie is gebonden, en kan alleen banden voortbrengen; 'de waarheid echter zal ons vrijmaken' (S. Paulus); de materie is onrustig en aan bederf onderhevig, en kan alleen onrust en bederf brengen; de vrede echter is aan de geest, die van goede wil is. Hoe meer men materiële middelen inschakelt, des te meer brengt men in het leven de zijnswijze van de materie, en des te sterker verdringt men de zijnswijze van de geest. Dat is de immanente tendens van de techniek tot massavorming, slavernij en onvrede.
| |
Taak van den Christen.
En toch moet de christen in dit technisch tijdperk leven; toch zullen zeer veel christenen actief medewerken aan de verdere uitbouw van de reeds zo gigantische techniek. Men kan dit betreuren; doch het blijft een feit. De wijzers van de klok kunnen nu eenmaal niet teruggedraaid worden. Er is in de geschiedenis slechts een vooruit en een vooruit, dat bouwt op het bestaande heden. Wel is er een terug voor de mensheid: dat is het 'terug tot Christus', terug naar Zijn Geest, terug naar het leven volgens de christelijke deugd. Dat bereikt men niet door de techniek te vernietigen, doch door zich los te maken van het aardse, in wat wij met een christelijke term noemen 'het gebed'. Wie zijn hoofd tot God richt, kan gerust met de voeten op de aarde staan; wie de Christus waarlijk liefheeft, zal niet in de materie verdrinken. Techniek als zodanig is immers, wij zagen het reeds, niet slecht; de geest echter van hen, die de techniek scheppen en gebruiken, kan op God gericht of van God afgewend zijn. Wél kan men op goede gronden aannemen, dat de moderne techniek nooit in zijn huidige gestalte ontstaan zou zijn, als de christelijke geest der middeleeuwen bewaard zou zijn geweest. Doch nu de moderne techniek, in zekere zin vrucht van de afval der westerse mensheid, er eenmaal is, blijft de mogelijkheid om ook in deze technische wereld wederom een hernieuwd christendom op te bouwen. Weliswaar zal dat niet geheel zonder uitwerking zijn op de gestalte van deze technische wereld.
Wanneer het 'ora' samengaat met 'labora', dan zal het werk de stempel dragen van de gebedsgeest. Men versta ons goed. Wij bedoelen niet, dat een christelijke gloeilamp een andere vorm zal hebben dan een onchristelijke. De technische vormgeving wordt toch in hoge mate bepaald door de technologische doelmatigheid. Wel zullen bepaalde aspecten van de huidige techniek zeker een
| |
| |
invloed ondergaan van een hernieuwd christelijk bewustzijn. Wij denken b.v. aan de research op het gebied van vernietigingswapenen; bepaalde vormen van geestdodende lopende-band-fabricage e.d. Doch, als geheel genomen, zal een herkerstende mensheid de huidige techniek niet verwerpen, doch haar 'dopen'. En dat dopen wil zeggen: het gebruik van deze techniek inschakelen in een op God gericht leven, het ondergeordend maken aan het waarachtig einddoel van de mens. Wat wél radicaal veranderd zal moeten worden, is de sociaal-economische structuur, waarin deze techniek momenteel ingebed is. Op dit gebied zal het gebed inderdaad het werk geheel hervormen, het aanschijn der aarde geheel vernieuwen.
| |
Een nieuw vuur!
Wel blijft het gevaar bestaan, dat wij reeds geschetst hebben: de techniek is zo opdringerig aards, dat zij de aandacht van de mens al gauw te veel gaat boeien. Daartegen kan slechts een vurig christendom bestand zijn. In vroeger tijden voerde het rustieke leven van de landman, van de eerzame handwerksman gemakkelijk tot Godserkenning; dat 'gemakkelijke' is er af in het technische tijdperk. Maar kan dat ook weer geen genade zijn? Dat thans een vurig geloof gevraagd wordt? Wanneer de tijden zo zijn, dat alleen vurig geloof kan standhouden, dan zal God zeker ook de genade daartoe verlenen. Grignon de Montfort, verleden maand heilig verklaard, heeft in een brandend stuk proza de komst van dit vurig christendom afgesmeekt en voorspeld. Thans schijnt de tijd der vervulling nabij te zijn. Wie, die dit technisch tijdperk, met zijn geest van heerszucht en hoogmoed, met zijn Lucifersmentaliteit van 'Gij zult zijn gelijk aan God', aanschouwt, zal niet erkennen dat de komst van dit laaiend christenvuur thans hoog-noodzakelijk is? En als dat christenvuur eenmaal ontstoken is, zullen dan ook niet bepaalde goede tendenzen, die ongetwijfeld ook in de moderne techniek liggen opgesloten, opgediept worden, en dankbaar aanvaard om een betere wereld op te bouwen?
De moderne techniek overbrugt de afstanden en de tijd. De moderne techniek smeedt landen en continenten tesamen. In de bedrijven, in de research-laboratoria dwingt zij velen om tesamen te werken aan één doeleinde. De mensheid wordt materieel één, meer en meer van elkaar afhankelijk. Welk een schoon beeld kan zij opleveren, indien deze materiële afhankelijkheid en eenwording overgoten wordt door de straling der geestelijke
| |
| |
saamhorigheidszin, der naastenliefde, van de geest van het corpus Christi mysticum?
Wat kan de christen in dit technisch tijdperk beter doen dan zijn dagelijkse arbeid te vervullen, en met Christus te bidden:
|
|