Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Frans Werfel
| |
[pagina 11]
| |
tijd, toen hij voor Joodse auteurs een minder wilwillend oog had dan later. Van Werfels twintigste tot zijn dertigste jaar verscheen elke paar jaren, of nog vaker, een dichtbundel van zijn hand, waarvan er enkele bijzonder gunstig ontvangen werden. Het nieuwe, ongewone dezer gedichten was, behalve een grote vrijheid van maat en rythme, het onstuimig spiritualisme en de overvloeiende mensenliefde, die hier beleden werden als de verlossende krachten der toekomst. Vooral dit luid verkondigde spiritualisme sloeg in na een periode van uitgesproken materialisme. Komm, heiliger Geist, du schöpferisch!
Den Marmor unsrer Form zerbrich.
Nu, na ruim dertig jaar, hebben Werfels gedichten uit dien tijd wel iets van hun bekoring verloren. Ze zijn te woordrijk en pathetisch, te luidruchtig, te gekunsteld soms en soms te onverzorgd. Ze schijnen meer uit hartstocht en bezieling geboren - die klip voor jonge poëten - dan uit poëtische bezinning en reflexie. Ze zijn vaak te wild van fantazie, te weinig gebonden en schijnen te gemakkelijk neergeschreven, alsof het eenvoudig verwoorden van gevoelens en verbeeldingen reeds poëzie was. De beste dezer zijn later in een Auswahl uitgegeven. Het expressionisme, dat ongeveer met den eersten wereldoorlog in Duitsland opkwam, trad zo rumoerig en modern aandoend op en beloofde zo veel nieuws, dat het spoedig de algemene belangstelling won. Werfel ging echter een te eigen weg en had te afwijkende inzichten om lang in artistenmilieu's den smaak van den dag te dienen. Na zijn lyrische periode wendde hij zich tot het toneel en schreef een aantal stukken, waarvan Paulus unter den Juden nog dit jaar in Nederland zijn aangrijpende kracht bewees. Dit zware, gedachtenrijke stuk is geheel ontheven aan die sfeer van te vaardige techniek en veroveringskunst, die zijn vroegste toneelwerk nog enigszins kenmerkt. Zoals vele Joodse auteurs bezat Werfel een wonderlijk vermogen van assimilatie en inleving, waardoor het hem met zijn technische vaardigheid gemakkelijk viel triomfen te behalen nog voordat hij van zijn diepste en innigste gegeven had. De spoedig volgende Nazi-periode vaagde al deze stukken weg van het toneel. Gelijktijdig met zijn toneelwerk begon hij ook novellen en romans te schrijven. Het is een merkwaardig verschijnsel - zo merkwaardig, dat men haast van een zekere wetmatigheid spreken kan - dat talloze auteurs, die met lyrische poëzie begonnen zijn, met het toenemen der jaren naar de roman overgaan, | |
[pagina 12]
| |
al of niet langs den omweg van het toneel. Dit bewijst wel, dat poëtische aandrift dikwijls meer door jeugdig enthousiasme en bruisend bloed gestuwd wordt dan door een uitzonderlijke musische begaafdheid. De waarlijk door de Muze gedrevenen passeren de linie zonder iets van hun geïnspireerdheid te verliezen; integendeel, hun talent wint gewoonlijk aan diepte en zuiverheid. De minder poëzie-pure-begaafden echter zien met het verzwakken der aandrift hun wereld- en mensenkennis rijpen en gaan zich liever uitspreken in lots- en mensenverbeeldingen. De roman is de toevlucht der min of meer in de poëzie gestranden of der daaraan verzadigden geworden, een dankbare toevlucht, die vroegere generaties misten. Voor ontelbare lezers is de roman het enige genre, waardoor zij nog met literatuur in aanraking komen. Alle andere genres zijn teruggedrongen ten bate van dat logge, ondefinieerbare en onklassieke verschijnsel dat roman heet en dat zo karakteristiek is voor het realistische, democratische tijdvak, waarin wij leven. Zoals de feodale geestesstructuur, die eeuwenlang in Europa heerste, haar natuurlijke uiting vond in het hooggeschoeide drama met zijn helden en verraders, en slechts wat in versvorm het licht zag als literatuur erkende, zo is de vormloze proza-roman de natuurlijke uitdrukking geworden van de autonoom en bewust geworden menigte, die aan geen heldenverering meer doet, doch het werkelijke leven in al zijn mogelijkheden en uitwassen verbeeld wil zien. Ruim een eeuw geleden schreven de romanschrijvers hun verhalen nog in versvorm, en Schiller verweet Goethe nog naar aanleiding van diens Egmont, dat hij zijn held niet hoog vorstelijk genoeg liet optreden: het zijn nog late herinneringen aan het feodale tijdperk met zijn strengen zin voor rangorde en onderscheid, voor strafheid van stijl en houding.
***
De roman bleek op den duur Werfels eigenlijke begaving, de roman in den zeer ruimen zin van het verbeelden van menselijke verhoudingen en lotgevallen in strenger of losser vorm. Om den vorm heeft Werfel zich nooit bijzonder druk gemaakt, met dien verstande dat hij nóch de straffe compositie en geacheveerdheid van veel Franse romans nastreeft, nóch uitmunt door bijzondere verzorgdheid van taal en uitdrukking. De meeste zijner romans zijn tamelijk logge gevaarten, zoals Duitse boeken dat dikwijls zijn, en eindigen eerst na vier, vijf honderd of meer | |
[pagina 13]
| |
bladzijden. Het klassicisme dat Franse auteurs zelfs nog in romans weten te verwerkelijken, een zekere heldere doorzichtigheid, klaarte van bouw en indeling, een zekere afgerondheid van opzet en uitwerking, ontbreekt hier en de auteur heeft er geen interesse voor. Daartegenover vindt men bij Werfel een bijna grübelnde diepzinnigheid, een tragisch gegrepen zijn dóór en een treffend weergeven van mensenleed en mensenlot, een dramatische enscenering, een kracht van mensenverbeelding, een vizie op het aardse gebeuren, die zijn ongewoon episch talent uitmaken. Is het verhaal eenmaal op gang en heeft hij zich voldoende ingeleefd in zijn schepping, dan weet hij deze met een zeldzame helderheid op te roepen en den lezer gevangen te houden in het labyrinth zijner verbeeldingen. De lezer voelt zich omringd door mensen van gelijke makelij als hij zelf, die ademen op zijn eigen rythme en wier leven zich verstrikt in de droevige conflicten, die nu eenmaal van deze aarde zijn. Werfels kracht ligt in 't algemeen niet in de scherpe, concrete vormgeving en karakterizering, in de trefzekere stillering, die meer Latijns erfgoed is en vele Romaanse schrijvers kenmerkt. Zijn drang naar intensiteit, naar inleving in toestanden van ongewone structuur, kortom zijn tasten naar de ziel, zijn talent voor tragische verhoudingen, zijn gevoeligheid voor religieuze spanningen en mystieke belevingen zijn misschien nog meer Germaanse dan Joodse erfenis. Wel is hij een meester in stijlvermogen. Het onzegbare en onstoffelijkste, het dichtst bij de ziel gelegene, dat wat in gezegende ogenblikken vaag gevoeld of vermoed wordt, weet hij in woorden te vangen. Alles wordt woord en beeld bij hem. Aanvankelijk heeft het besef van schuld als psychische belevenis hem sterk geboeid, zoals de vroege verhalen Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig en Der Abituriententag verraden. Vooral dit laatste is een huiveringwekkende evocatie van een die zich schuldig weet aan een morele wandaad. In Barbara oder die Frammigkeit en Der veruntreute Himmel behandelt en verheerlijkt hij beide malen het Godsgeloof in zijn simpelste verschijningsvorm, het geloof ener allereenvoudigste dienstbode, voor wie het Gods- en onsterfelijkheidsbesef de natuurlijkste en diepste levensovertuiging is. In het eerste geval heet zij Barbara, in het tweede Theta Lienek. Barbara wijdt al wat zij aan aardse genegenheid overhoudt aan het kind der familie, waarin zij gediend heeft, en Theta aan haar neef, dien zij voor priester laat studeren. Voor Werfel betekent de keuze van een dergelijk gegeven een protest en een levensbekentenis, een protest tegen intellectualistische uitwassen en een zich bekennen tot evangelische levenswaarden. Ook Verdi, de roman over den Italiaansen musicus, ligt | |
[pagina 14]
| |
in deze lijn: de ware kunstenaar is voor Werfel Verdi, de eenvoudige, ongecompliceerde, die voor het volk musiceert, niet Wagner, de musicus voor verintellectualizeerden. Met Die Geschwister von Neapel en Die vierzig Tage des Musa Dagh waagt zich Werfel aan het beschrijven van toestanden en verhoudingen, die ver buiten zijn onmiddellijke ervaring liggen. In het eerste werk vormt een schijnbaar allerrechtschapenste en allerbest bedoelde vadertyrannie het conflict, waardoor de kinderen innerlijk in slavernij of opstand of ellende gedreven worden, in het tweede, een roman van twee zware boekdelen, wordt het onmenselijk leed van door de Turken verdreven Armeniërs beschreven met een intensiteit en aanschouwelijkheid die Werfels geheim zijn. In Höret die Stimme roept de schrijver de grootse, doch tragische figuur van den profeet Jeremias op, die onder den last der miskenning dreigt te bezwijken. Zijn twee laatste verhalende boeken schreef Werfel in Amerika. Het eerste is Das Lied von Bernadette, dat hij, de Jood, schreef naar aanleiding ener gelofte aan de Heilige Maagd. Toen hij op zijn vlucht voor de Duitsers te Lourdes vertoefde, beloofde hij de Moeder Gods een boek over Bernadette te zullen schrijven, wanneer hij en zijn vrouw veilig in Amerika zouden landen. Das Lied von Bernadette is een wonderfijne symfonie, zo zuiver, zo innig en meeslepend van melodie als geen van Werfels andere werken. Dat een Jood zo schrijven kon, zou met alle Semietisme moeten verzoenen. Werfel, de buitenstaander, is niet ongevoelig gebleven voor de bovenmenselijke gratie van den glimlach der Moeder Gods te Lourdes. Slechts wie het zintuig heeft voor het transcendente, voor het niet louter rationele, wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, kan dit wonderlijke gebeuren zo menselijk en natuurlijk styleren, dat het bovennatuurlijke door het natuurlijke heenschijnt. Alles is evenwichtig en helder, simpel en groots, menselijk en meer dan menselijk in dit epos van Maria's heerlijkheid. Zelden is de levensgang ener Heilige zo indringend en overtuigend, van zo nabij en van binnen uit geschreven als hier de opgang van Bernadette. Twee dagen voor zijn dood voltooide Werfel zijn laatste roman, Stern der Ungeborenen, een kolos van bijna zeven honderd bladzijden, die voor mijn gevoel een mislukking is geworden. Het is de roman ener zeer, zeer verre toekomst, ener toekomst van over tienduizenden jaren, waarin de mensen zich van vele ongemakken des levens bevrijd hebben. De wereld, die hier beschreven wordt, is zo fantastisch, zo willekeurig fantastisch, zo anders dan de ons bekende, dat men nauwelijks nog het gevoel heeft | |
[pagina 15]
| |
met wezens van vlees en bloed te doen te hebben. Het grillige en willekeurige domineert zo zeer in deze maatschappij van fantomen dat de schrijver den lezer niet meer meekrijgt. Alles staat te ver af van een levende mensheid, zoals het met toekomstromans gewoonlijk gaat. Er valt zoveel aandacht op de techniek, op de nieuwe uiterlijke levensverhoudingen, dat de innerlijke mens, waarom het in litterair werk toch hoofdzakelijk gaat, eronder verschrompelt. Deze Stern der Ungeborenen lijkt mij een misgreep, ondanks al het talent dat eraan besteed is.
***
Een geheel anders geaard werk, dat kort na zijn dood verscheen, is de verzameling voordrachten en aforismen, die Zwischen Oben und UntenGa naar voetnoot(1) heet en door Werfel zelf nog ter uitgave werd voorbereid. Hier vinden we Werfels geloofsbelijdenis en levensleer, vaak met temperament voorgedragen, hier bekent zich de schrijver als een hartstochtelijk aanhanger van het Christendom. Hij analyseert de tendenties van den tijdgeest, van die grote geestesstroming, die in de laatste tweehonderd jaren de leidende kringen van West-Europa heeft medegesleept en die men wel het rationalisme noemt. Werfel geeft haar den naam van naturalistisch nihilisme, omdat zij enerzijds al wat buiten de waarneembare natuur ligt, hardnekkig ontkent en anderzijds tot het zuivere nihil voert. Tegenover dit nihilisme verdedigt Werfel de werkelijkheid van het transcendente, van een persoonlijken God, die mens werd in Jezus Christus, de werkelijkheid der genade en van geheel die bovennatuurlijke wereld, die sfeer en karakter van het Katholicisme bepaalt. Geboren in de schoot van dit nihilisme, en opgevoed in den geest 'der Fortschrittsgewissheit, im naiven Ammenglaube an Weltverbesserung durch Wissenschaft, in tief skeptischer Abgekehrtheit von metaphysischem, religiösem oder gar mystischem Denken und Fühlen', heeft hij het, naast God, aan zijn liefde en neiging tot de dichtkunst te danken, dat hij zich uit deze atmosfeer heeft kunnen losvechten. Het eerste kapittel uit dit 'metaphysisches Vermächtnis', zoals de uitgever het noemt, heet Realismus und Innerlichkeit en, omdat het de grondlijnen van Werfels ideeën bevat, is een korte weergave daarvan niet ondienstig. Het is een lezing, waarmee de auteur de steden van Duitsland en Oostenrijk heeft afgereisd, | |
[pagina 16]
| |
kort voor de machtsovername door Hitler. Werfels stelling is, dat realisme en innerlijkheid radicaal vijandig tegenover elkaar staan. De realiteit (dat wil zeggen: de onmiddellijke verhouding tot de dingen des levens en der natuur) neemt af naar gelang de volmaaktheidsgraad harer technische overmeestering. Wandelen is de beste methode om een stuk wereld te leren kennen. Alle technisch vervoer, per spoor, per auto, per vliegtuig, vermindert de natuurtoe-eigening in verhouding tot de groeiende snelheid. De boer is de meest reële der mensen: de industrialisering echter verproletariseert niet alleen een massa boeren en maakt hen tot industrie-arbeiders, maar de toenemende techniek verwijdert ook den boer zelf enigszins van de natuur en van zijn grond. Agressief realisme is steeds de houding, die een lager staand volk of volksklasse tegenover een hogere cultuur aanneemt. Toen de Barbaren Rome veroverden, hebben zij wel gelachen om de onpraktische verfijning der Romeinse dames: hùn vrouwen waren toch betere huisvrouwen. Toen de feodale orde ineenstortte en de burger aan de macht kwam, werd er een nieuwe waarde geadeld: de arbeid. De burger wist geen raad met ledige tijd, met 'Müsziggang, der alles Geistes Anfang ist. Um Müsziggang zu ertragen musz man ein Kapitalist an Innerlichkeit sein'. Het ideaal van de arbeid heeft het klaar gespeeld om niet slechts behoeften te bevredigen maar om behoeften te scheppen. De resultaten der exacte wetenschap munt zij om in techniek en door het noodzakelijk maken van het onnodige bewijst ook hier weer het realisme zijn volstrekt irreëel karakter. Het maakt de massa tot proletariërs, tot irreële houvastloze mensen. De nieuwe deugd, die deze realistische periode tot dè deugd heeft uitgeroepen, heet: zakelijkheid. In tijden, die de van het dogma bevrijde wetenschap en de ontwikkeling der burgerklasse voorafgingen, waren de grote deugden: ridderlijke moed en religieuze innigheid. Het realisme wist daar geen weg mee en schiep het ideaal van de arbeid en de zakelijkheid. Zonder innerlijkheid echter bestaat er geen buitenwereld, zonder fantazie geen werkelijkheid. Waarom beleven wij, mensen, bij onze maaltijden honderdvoudige realiteit, die de dieren niet beleven en die eenvoudig ontbreken zou, wanneer wij de spijzen slechts als hongerstillende materie verslonden? Dit is een voorbeeld uit de banale dagelijkse wereld. Hoe heeft het Christendom door zijn verinnerlijking de werkelijkheid omgevormd. Helft uns nur den Erdgeist binden....
Und das Wort des Lebens finden,
| |
[pagina 17]
| |
zegt Novalis. Het realisme wil slechts den Erdgeist binden zonder zich om het Wort des Lebens te bekommeren. Elk ideaal, ook het realistische, streeft naar geluksvermeerdering. Wat is echter het geluk? Het is de rijkdom der tot innerlijkheid omgesmolten werkelijkheid. Nu openbaart zich de scheppende innerlijkheid, de geestelijke zielsmens in drie sferen: die der religie, der wetenschap en der kunst. De afval van de religie is niet te berekenen. De wetenschap staat grotendeels in het kamp van het realisme. Was het mercantilisme de vader, zij is de moeder van dit kind. Zij volhardt in haar specialisme en houdt voor een wereldverklaring, voor een zuivere philosofie beschaamd de ogen dicht. Een zin in het wereldgebeuren te erkennen acht zij illusoir en onwetenschappelijk. In haar analytische methoden verbergt zij een agressieve wellust de wereld haar zinloosheid te bewijzen. Zij bewijst haar realisme, dat wil zeggen haar irrealiteit, door de causaliteit te loochenen en zich van de beeldkracht des woords te bevrijden om slechts in abstracte formules te denken. Er is een vergoddelijking van het intellect waarneembaar, vooral in de kringen der psycho-analytici, die het 'bewustzijn' aanbidden als een wezen vol magische geneeskracht. Nu is echter 'die Grundposition des Menschen nicht rational, sondern aesthetisch bedingt'. Slechts de 'musische' mens is in staat de door zakelijkheid verstoorde innerlijkheid weer op te bouwen, en met musischen mens bedoelt Werfel den zielsbewogen, fantazievollen, charismatischen mens. Doch eerst zal de sociale en oeconomische revolutie moeten komen en de musische mens zal geloof en kracht en moed nodig hebben om tenslotte te overwinnen, want de mens kan 'nur leben im Namen des Wunders'. Deze rede, die het eerst gehouden werd voor den Kulturbund te Wenen, dateert van 1931. Zij bevat de grondstellingen en hoofdlijnen van Werfels wereld- en mensheidsbeschouwing. Het is de levensbekentenis van een ongetwijfeld diepzinnigen en oorspronkelijken geest, die het katholieke Christendom als den sleutelbewaarder van het koninkrijk Gods beschouwt, ook al legt hij te wezenlijk verband tussen het musische en de genade en verheerlijkt hij het aesthetische ten koste van het logische. Het zou jammer zijn wanneer een geluid als dit, zo geïnspireerd door en afgestemd op de fijnste aspiraties en intuïties van het menselijk hart, zo doordrongen van de heerlijkheid der ziel, zo vol van Godsbewogenheid, zo veel hoop en levensvreugde ademend, ongehoord en onbeantwoord zou wegsterven. | |
[pagina 18]
| |
In een volgend hoofdstuk 'Kann der Mensch ohne Gottesglauben leben?' zet Werfel zijn aanval op den tijdgeest voort en formuleert hij enige zijner overtuigingen: 'Die Wissenschaft kann zwar Gott nicht beweisen, noch weit weniger aber vermag sie seine Existenz zu leugnen.' 'Dass Göttliche ist eine zarte Musik der innersten Seele, die wahrgenomen werden kann, aber nicht wahrgenomen werden musz. Um sie zu erlauschen ist eine Zuwendung des geistigen Gehörs unerläszlich, ein Entschlusz, ein Akt des Willens'. En verder: 'Diese Welt, die sich civilisiert nennt, kann seelisch nur geheilt werden, wenn sie den Weg zu einem echten Christentum wieder findet, warum? - werden die Küster der Diesseitsgesinnung eifern. Weil die Lehre Christi, so musz die tiefere Einsicht bekennen, - nicht nur nicht erschöpt, sondern kaum geahnt ist. Weil sie alle Gegenwartsbewegung an metaphysischen und ethischen Werten um Sternenhöhen überragt.' Het tweede deel van dit disparate werk, dat voor de kennis van Werfel onontbeerlijk is, de Theologumena, bestaat overwegend uit spreuken en aforismen, die meest alle op het transcendente betrekking hebben en in het verlengde van Realismus und Innerlichkeit liggen. Aforismen voldoen het best, wanneer zij in een spitse, scherpe formuul een paradoxale waarheid uitspreken, zoals dit bij de grote Franse moralisten en bij Nietzsche (hoewel het bij dezen dikwijls schijnwaarheden zijn) het geval is. Werfel is niet zozeer de man der spitse, scherpe formuul als der diepzinnige waarheid, zodat zijn aforismen, wat de vorm betreft, in 't algemeen weinig verrassend zijn. Om enig idee te geven van Werfels gedachten en formulering citeren wij het eerste paar Theologumena, die hij 'eine Engelsbrücke für Agnostiker' noemt. 'Ik ben een letter ergens in een dikken, groten roman. Mijn eigen betekenis ken ik niet, noch die der weinige naburige letters, die ik van mijn plaats uit zien kan. Ik weet niet, tot welke lettergreep wij behoren, waaruit, met andere lettergrepen, het onbekende woord gevormd wordt dat ons omvat, en met ontelbare andere onbekende woorden de regels van het boek uitmaakt die zijn bladzijden regelmatig vullen. Daar ik niet eens zin en betekenis der letter ken, die ik zelf ben, hoe zou ik dan iets van den zin van den gehelen groten, dikken roman weten, van zijn handeling, indeling, opbouw, van begin en einde, van zijn verwikkelingen en oplossingen, van hoofd- en bijpersonen, en hoe dan iets van zijn auteur? Daar ik echter een letter van het grote geheel ben, als in een geheimzinnigen reidans mijn voor mij onverstaanbare buurletters aan de hand houdend, daar ik dus in verband sta, in | |
[pagina 19]
| |
de ononderbroken voortzetting der mij verborgen geschiedenis, die ook mijn eigen bestaan doorademt, zo vervult mij het zekere bewustzijn, een zinrijk deeltje te zijn, dat door het lezendschrijvend oog buiten het boek moeiteloos ontcijferd en verbonden wordt...'. Von dem was den Menschen erlaubt ist:
Den mensen op aarde is het slechts in zeer geringe mate geoorloofd de cosmische krachten voor de behoeften van hun welvaart en van hun haat aan te wenden: Stoom, magnetisme, electriciteit, lange en korte golven, dat is ongeveer alles. Het is zo, alsof de verzwakte, vermoeide Godheid ons een beetje met haar bliksem spelen liet, doch slechts heel oppervlakkig en kinderlijk. Zij heeft ervoor gezorgd, dat wij ondanks al onze trotse techniek, ondanks alle theoretische atoomverbrijzeling aan de kosmos weinig bederven kunnen. Wij mogen niet eens de huid van onze kleine planeet openrijten en in de diepte onzer woning indringen.' 'God laat het toe dat de natuur ons mensen veroorlooft elkaar om te brengen. Deze concessie bewijst ons dat de dood niets eigenlijks, niets beslissends is, geen echt verloren-zijn; anders lag het doden evenmin in de macht van het creatuur als het zo juist vermelde ernstige misbruik der kosmische krachten.' Tevens lichten ons enkele zijner uitspraken in over het wonderlijke feit dat Werfel, die in woord en geschrift het Katholicisme zo warm verdedigt en dit met heel zijn hart scheen aan te hangen, nooit tot de Kerk overging. Hij, die in Christus, in de menswording en in de Kerk geloofde, was door en door Jood in zijn mystieke geloofsopvatting. Hij zag de roeping en zending van Israël als een blijvende roeping, ook na de Menswording. Israël moest door zijn lijden en vervolging op negatieve wijze blijven getuigen van den Messias. Tot aan het einde der tijden blijft Israël uitgesloten, maar dan zal het geroepen worden tot de belijdenis van den Redder. Israël zal steeds de afgezonderde onder de volken zijn, omdat het een bijzondere zending heeft: nooit zal een Jood Duitser of Rus of wat ook kunnen worden zonder verraad te plegen aan zijn stam. God heeft zich aan Israël geopenbaard en aan deze openbaring heeft het trouw te blijven. Wie Christen wordt door het doopsel en door toetrede tot de Kerk, wordt ontrouw aan Israëls verleden. Israël is niet een missioneerbaar volk als 'Papuàs en Pigmeën'. Selbst für einen Juden, der Jesum Christum für den wahrhaftigen, in der Geschichte realisierten Messias und sogar für Gottes Sohn hält, ist Taufe und Ubertritt nicht adäquat. Ihm eignet eine überaus verschiedene Stellung zu dem Christusereignis als es die der | |
[pagina 20]
| |
'Völker' ist... Der Jude ist durch Taufe und Glaube allein nicht 'heilbar'. 'Israël ist mehr als eine Nation, es ist ein historisch-biologischer Orden - ein Bettelorden sogar trotz einiger reichen Individuen - in den man nach Gottes Ratschluss durch Geburt eintritt, um bis zum vorletzten Tage nicht mehr entlassen zu werden.' 'Ein Jude, der vors Taufbecken tritt, desertiert in einer dreifachen Klimax. Erstens desertiert er... aus der Partei der Schwachen, ferner... aus Israël bis in die Tiefen zu Abraham, Isaak und Jacob hinab, drittens desertiert er... Christum selbst, da er in Willkür sein historisches Leiden... unterbricht und in einer eiligen, im Heilsdrama nicht vorhergesehenen Weise, dem Erläser an die Seite tritt, wohin er vielleicht nach dessen heiligem Willen gar nicht gehört, zumindestens noch nicht...' Deze uitingen, die van '36 dateren, werden kort voor zijn dood nog door Werfel herzien, zodat ze als zijn definitieve mening mogen beschouwd worden. Al zijn ze moeilijk te rijmen met de theologie van Sint Paulus, die even verwoed Jood was als Werfel, toch hebben wij eerbied voor de heilige illusie van dezen opgejaagde, die geen woorden genoeg vindt om die rasgenoten te geselen, die de oude tradities van Israël prijs geven om zich hals over kop in alle snobismen en mode-actualiteiten te storten, waartoe het moderne leven maar verlokken kan. |
|