Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt(1655)–Anoniem Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] Rings af-scheidt. Toon: Zoo lang is 't Muisje vry, &c. PYl-draager van Jupijn, En voerman van de schijn; Die Auroos glinster - oog bewimpelt met een damp Van dikke duisternis; volbrengt nu eens u amp. 2 Want zie, ik offer hier Een rook van Lauwerier: Vermidts mijn traage ziel beklemt was in de min; Zo dat ik smeek en bidd' aan Goode, en Goddin. [pagina 154] [p. 154] 3 Maar vraagt ghy wat mijn deert, Of wie mijn overheerdt; Ik antwoord', en ik zeg, 't is droefheit 't geen mijn quelt, Die mijn medoogent hart in liefde heeft gespelt. 4 Want doen ik lestmaal was, Alwaar ik, in het glas, Schreef, met een Diamant, de letters van mijn naam; Zoo dacht mijn blijde geest te vliegen met de faam. 5 Ik hiel doe deeze ring; Die ik beleeft ontfing, En stakxe in mijn zak; dit çierzel van haar handt, Zo dat 't ys-koude hert geraakte in de brandt. 6 Maar nu, helaas! ô Goôn! De glimp van uwe troon Verdween; gelijk de Maan, wanneer de Zon zijn kant Steekt uit de duisternis, en bestraalt u Diamant. [pagina 155] [p. 155] 7 O! over-schoon Juweel; Wie vindt uw' tegen-deel? Wie vindt uw's gelijkenis, in schoonheidt zoo volmaakt? Die, door haar helle glans, den hemel dreigt en raakt. 8 Ik ben als ongedult In dees mijn eigen schult: Ik sta gelijk bedwelmt; terwijl ik miszen moet 't Geen mijn troost eerstmaal was, en 't alder zoetste zoet. 9 Hoe vaakmaals is mijn lust, Door het aanschouw', geblust! Hoe vaakmaals heeft mijn oog beschouwt, aan alle kant, Dit overpuik Juweel en heldere Diamant! 10 Hoe dikmaals heeft mijn lip Gestrandt op deeze klip! Hoe dikmaals kuste ik u Ring, door minne-brandt! Die mijn nu miszen moet; en ik uw' Diamant. [pagina 156] [p. 156] 11 Nu moet ik, och! alleen Weêr keeren zonder steen; Nu moet ik, zonder Ring, weêr-gaan; helaas! och! och! Ey! voogdes van mijn ziel, laat ik wat houwen noch, 12 O neen! dit kan niet zijn; Want onze Godt Jupijn Weêr-houdt die groote gunst, zo waart, zo lief, zo eel; Dat mijn beklemde tong roept: hadiè, mijn puik-juweel. 13 Hadie dan, Ring en steen; Hadie mijn vreugdigheên; Hadie dan Diamant; hadie vermaak en vreugt; Hadie mijn schoone schat; hadie, o! waarde deugd. De Haas. Vorige Volgende