Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt(1655)–Anoniem Stootkant of nieuwe-jaars-gift, aan de Amstelsche jonkheidt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Minne-klachte; Op de strafheidt van Luzinde. ONacht! Jeloerze nacht! die met u duister kleedt Bedekt het schoon gewas, van Bloempjes half ontleedt. O nacht! ô duistere nacht! die van de zilvere sterren Verlicht wordt, en doet een Minnaar steeds verwerren Met ongedulde pijn; ô langgewenste Maan! Ik zie uw' bleeke schijn vast met mijn oogen aan; Hoe dat uw' droefheidt duikt voor Foebus gulde Zon, Die met haar straalen noch een Minnaar helpen kon. Luzinde is te hart, en wil geen klachten hooren; Het schijnt Luzinde heeft haar weder-min versworen. Hoort ghy geen klachten dan, mijn waarde Afgoddin? Of wilt ghy altijdt zijn een vyandt van de Min? [pagina 57] [p. 57] O! neen, 't en kan niet zijn dat zoo een zoete Maagt Benijdster zoude zijn, van die haar min toe-draagt. Ontsluit uw' oogen eens, die als de sterren vonken, Aan 't swart en naar gewelft, met groote luister blonken; Waarom schiet ghy 't gezicht ter zijden van mijn af? Of heeft de Minne-godt mijn toegeleidt de straf, En plaagen, daar ik nu, helaas! wordt meê gequelt? Wel op dan, droef gemoedt; wat is 't dat u ontstelt? De weeder-min? o ja! kan ik geen weêr-min vinde? Zoo klaag ik te vergeefs, met klachte aan Luzinde. Vaart wel dan waarde lief, tot dat ik weeder-keer, Daar nimmer mijn geklag gestooten wordt om veer. A. de Haas. Vorige Volgende