wezen gekomen. Zij heeft evenwel altijd het vlak noodig en het zal haar eindwensch blijven, het noodzakelijk praktische vlak, dat door bouwkunst ontstaat, direct te benutten. Meer dan dat, zij zal in hare uitbreiding van afzonderlijkheid tot algemeenheid de geheele kleur- en bij het schilderen behoorende vormconceptie aan het gebouw gaan opvragen als haar rechtmatig domein. Zien de architecten uit naar een schilder, die het verlangde beeld zal brengen, de moderne schilder ziet niet minder uit naar een architect die de geschikte voorwaarden biedt, gezamenlijk tot wezenlijke eenheid van beelding te komen. Wij vragen van den architect ‘zelfbeperking’, omdat deze zooveel in handen heeft, wat in wezen niet tot bouwkunst behoort, en in doorvoering geheel anders moet worden begrepen, dan de architect dat doet.
Bouwen toch is uiteraard iets anders, staat in geheel andere verhouding tot het oneindige, dan de schilderkunst. Hieronder volgen een vijftal aanduidingen van verschillen, tusschen bouwen en schilderen, het schilderen zooals dat in laatste instantie is.
1. | de moderne schilderkunst is destructie van het plastisch natuurlijke tegenover het plastisch-natuurlijk constructieve van de bouwkunst. |
2. | de moderne schilderkunst is open tegenover het verbindende, geslotene van de bouwkunst. |
3. | de moderne schilderkunst is kleur en ruimtegevend tegenover het kleurloos-vlakke van de bouwkunst. |
4. | de moderne schilderkunst is beelding in ruimtelijke vlakheid: uitbreiding, tegenover de ruimtebeperkende vlakheid van de bouwkunst. |
5. | de moderne schilderkunst is beeldend-evenwichtig, tegenover het constructief evenwichtige (steun en last) van de bouwkunst. |
(Fragment uit: ‘De plaats van het moderne schilderen in de architectuur,’ De STIJL 1. Jaarg. No. 1.)
█
Niet door de wil of arbeid van één persoon ontstaat architektuur, maar door samenvoeging van vrije tot zelfstandigheid geworden arbeid van verschillende kunsten en kunstenaars.
Het losse, het willekeurige, dat er in de werkverhoudingen van den bouwmeester tegenover de overige kunsten is, vraagt dan ook dringend om verbetering, om begrenzing. Zooals het thans of den laatsten tijd is, wordt alle mogelijkheid van gezonde ontwikkeling en doorvoering van verschillende kunsten belemmerd en afgesloten.
Elke kunst heeft afzonderlijk, op zichzelf aan zijn eigen uitdrukkingsmiddelen genoeg. Eerst als de uitdrukkingsmiddelen van elke kunst zuiver doorgevoerd zijn, d.w.z. in verband met aard en bestemming, zoodat elke kunst tot haar wezen is gekomen als afzonderlijke zelfstandigheid, eerst dan zal er een samengrijpen, een in elkaar sluiten mogelijk zijn, waarin de eenheid van de verschillende kunsten zich zal manifesteeren.
Dan zal er een moderne architektuur zijn.
█
Vergissen wij ons niet, dan teekenen zich thans vernieuwingen af, welke van ingrijpenden aard zullen zijn, die wijzen op grooter eenheid en zuiverder arbeidsverdeeling in architectuur. In de moderne schilderkunst is men in onzen tijd in het stadium gekomen, dat zij de geschiktheid heeft in de bouwkunst te worden opgenomen. Zij is in dit stadium gekomen, doordat hare uitdrukkingsmiddelen zuiver zijn geworden. De perspektivische afbeelding van tijd en ruimte is vervallen en de continuïteit van de ruimte is vlak beeldend uitgedrukt - zij behoudt het vlak en beeldt de ruimte als uitbreiding in het vlak.
Nu is zij architekturaal, omdat zij op haar eigen wijze met hare eigen uitdrukkingsmiddelen hetzelfde begrip: ruimte en vlak dient, als de bouwkunst. En dus in idee ‘hetzelfde’ van de Bouwkunst onderscheiden tot uiting brengt en zoo een onderscheiden eenheid vormt met de bouwkunst.
Naar aanleiding van het bovenstaande vraagt zij dus