| |
Schilderkunst
Piet Mondrian
Elke kunst heeft zijn eigen accent, zijn bizondere uitdrukking: hierdoor is het bestaan der verschillende kunsten gerechtvaardigd. Het accent der schilderkunst nu, kunnen we definieeren als de meest consequente uitbeelding van enkel verhouding. Want het is het bizondere voorrecht van de schilderkunst, dat zij verhouding vrij kan beelden: d.w.z., dat haar beeldingsmiddelen
(door consequent doorgevoerde verwerking) toestaan, dat het uiterste eene en het uiterste andere gebeeld wordt als enkel verhouding door stand, zonder vorm of zelfs schijn van vorm (zooals in de bouwkunst) door geslotenheid aan te nemen.
In schilderkunst kan de dualiteit der verhouding los van elkander geplaatst worden, hetgeen in de bouwkunst of beeldhouwkunst onmogelijk is. Hierdoor kan de schilderkunst het zuiverst ‘beeldend’ zijn.
█
Le déséquilibre entre l'individuel et l'universel crée le tragique et s'exprime en plastique tragique. Dans ce qui est, soit forme, soit corporéïté, la naturel domine: ceci crée le tragique.
Le tragique de la vie conduit au créer artistique: l'art, parce que abstrait, et en opposition avec le concret naturel peut précéder la disparition graduelle du tragique. Plus le tragique décroît, plus l'art gagne en pureté.
L'esprit nouveau ne peut se manifester qu'au sein du tragique. Il ne trouve que la forme vieillotte, la plastique nouvelle restant encore à créer. Né dans l'ambiance du passé, il ne peut s'exprimer que dans la réalité vitale de l'abstrait.
█
Dans la réalité vitale de l'abstrait, l'homme nouveau a dépassé les sentiments de nostalgie, de joie, de ravissement, de douleur, d'horreur, etc.; dans l'émotion ‘constante’ par le beau, ceux-ci se sont épurés et approfondis. Il atteint une vision beaucoup plus profonde de la réalité sensible,
█
Nous avons vu naître le nouveau: dans tous les arts, il se lève, plus ou moins.
L'ancien ne nuit qu'en tant qu'il met obstacle au nouveau. Ce n'est qu'en regard du nouveau qu'il ne compte plus. A un moment passé, toutes les variétés de l'ancien étaient ‘nouvelles’...mais non le nouveau.
Car, n'oublions pas que nous sommes à un tournant
| |
| |
de la culture, à la fin de tout ancien: la séparation des deux est absolue et définifive.
█
De quelque façon que cela soit, l'esprit nouveau doit se manifester dans tous les arts sans exception. Parce qu'il y a des différences dans les arts entre eux, ce n'est pas une raison pour que l'un vaille moins que l'autre; cela peut mener à une autre apparition mais non à une apparition opposée. Dès qu'un art est l'expression plastique de l'abstrait, les autres ne peuvent plus être en même temps l'expression plastique du naturel. Ces deux ne vont pas ensemble: de là, jusqu'à prèsent, cette hostilité mutuelle. La Nouvelle Plastique abolit cette inimitié: elle crée la réunion de tous les arts.
█
L'ancienne harmonie représente l'harmonie naturelle. Elle s'exprime dans l'harmonie des sept tons, mais pas dans l'équivalence de la nature et de l'esprit. Pour ‘l'homme nouveau’, il n'existe que cette dernière. La nouvelle harmonie est une harmonie double, c'est-à-dire dualité d'harmonie spirituelle et d'harmonie naturelle. Elle se révèle comme harmonie intérieure et harmonie extérieure: les deux en extériorité interiorisée. Car seul le plus extérieur peut s'exprimer plastiquement par l'harmonie naturelle, le plus intérieur ne s'exprime pas plastiquement. La nouvelle harmonie ne peut donc jamais s'exprimer comme la nature: elle est l'harmonie de l'art.
Cette harmonie de l'art est si totalement différente de l'harmonie naturelle que nous aimons mieux (dans la Plastique Nouvelle) employer le terme de rapport équivalent que ‘harmonie’. Toutefois, nous ne devons pas attacher au mot équivalent le sens de symétrique. Le rapport équivalent s'exprime plastiquement par des contraires, par des oppositions neutralisantes, qui, dans le sens ancien, ne sont pas harmonieuses.
█
Een bepaalden cultuur, een zeker ontwikkelingsstadium van het universeele in de massa, wordt in een periode eerst zichtbaar, na in een voorgaande door en in het individu voorbereid en gerijpt te zijn: de stijl verschijnt, na reeds lang bestaan te hebben.
Stijl is dus reeds zichtbaar, ook in een cultuurloozen tijd: we behoeven niet op een cultuurperiode te wachten om stijl te erkennen bij den enkeling. Is onze tijd cultuurloos, (cultuur als eenheid der massa gezien) de beginselen eener cultuur zijn reeds ontwikkeld en in het individu uitgesproken: geheel gereed om als cultuur te verschijnen - als cultuur, die zich, in kunst, als de nieuwe stijl zal uiten.
█
De nieuwe beelding is abstract-reëel, omdat zij staat tusschen het absoluut-abstracte en het natuurlijk, concreet-reëele. Zij is niet zòo abstract als de gedachteabstractie en zij is niet zoo werkelijk als de tastbare realiteit. Zij is aesthetisch levende beelding: de verschijning waarin het eene zich in het andere verkeert. Abstract-reëele schilderkunst kan aesthetisch-mathematisch beelden, omdat zij een exact, mathematisch beeldingsmiddel heeft. Dit beeldingsmiddel is de tot-bepaaldheid-gestelde-kleur.
Het tot bepaaldheid-stellen der kleur houdt in: ten eerste, de herleiding van de natuurlijke tot de primaire kleur, ten tweede, het reduceeren der kleur tot vlakheid en ten derde het afsluiten van de kleur - zòo, dat zij als eenheid van rechthoekige vlakken verschijnt.
█
In abstract-reëele schilderkunst is primaire kleur slechts bedoeld in den zin, dat de kleur als grondkleur optreedt. De primaire kleur verschijnt alzoo zeer betrekkelijk - het principieele is, dat de kleur vrij is van het individueele en van individueele sensaties en enkel de stille ontroering van het universeele tot uitdrukking brengt.
De primaire kleuren in de abstract-reëele schilderkunst zijn een voorstelling van de primaire kleur op zùlk
| |
| |
een wijze, dat zij niet meer het natuurlijke uitbeelden en toch reëel blijven.
█
De kleur inderdaad universeel te doen zijn, wordt in de nieuwe beelding verwerkelijkt niet alleen door het universeele in de kleur-als-kleur zelve te zoeken, maar ook door de kleuren onderling door evenwichtige verhouding tot eenheid te brengen. Zoo wordt het bijzondere van elke kleur op zich zelve te niet gedaan: zoo wordt de kleur door verhouding beheerscht.
█
Eerst door exacte beelding van evenwichtige kleurverhoudingen wordt de kleur beheerscht, en kan het universeele in bepaaldheid optreden.
█
Evenwichtigheid in de beelding eischt echter de meest exacte techniek. Waar de nieuwe beelding alle techniek schijnt opgegeven te hebben, is deze juist zòò van gewicht geworden, dat de kleuren op de plaats zelve waar de beelding aanschouwt zal worden, moeten gemaakt worden: dàn eerst kan de werking der kleuren zoowel als de verhoudingen juist zijn.
Want zij hangen samen met de geheele architectuur: en deze moet weder volkomen harmoniëeren met de beelding.
Is onzen tijd voor samengaan der geheele architectuur nog niet rijp, moet de nieuwe beelding nog als schilderij gemaakt worden, zoo zal dit van invloed op de huidige abstract-reëele beelding zijn.
█
Kenmerkt het individueele zich doordat de wet der herhaling als natuurlijk rythme zich openbaart, het onderscheidt zich ook doordat die wet als symmetrie optreedt. De symmetrie of evenmaat typeert de dingen als afzonderlijkheid: daarom sluit de beelding van het universeele òm het universeele haar uit.
Abstract-reëele beelding heeft haar te verwerken tot evenwichtigheid, en dit door voortdurende tegenstelling in stand en maat, door beelding van verhouding, welke het eene in het andere verkeert.
█
Door het verbreken van vorm (contour) werd de kleur niet vaag of vervloeiend, maar ontstond hare wezenlijke bepaaldheid: de bepaaldheid van het rechte.
Zoo werd de kleur tot beeldingsmiddel voor abstract-reëele beelding daar vorm (het concrete) opgeheven is in de kleur, en de kleur van het natuurlijke ontheven is.
Fragmenten uit: DE NIEUWE BEELDING i.d. Schilderkunst (‘DE STIJL’, 1. Jaargang.)
De schilderkunst is tot consequente verstrakking, verinnerlijking, van de beeldingsmiddelen in staat, zonder het gebied van de beeldingsmiddelen te overschrijden. De nieuwe beelding in de schilderkunst blijft zuiver schilderkunst: het beeldingsmiddel blijft vorm en kleur - in de meeste verinnerlijking; de rechte lijn en vlakke kleur blijven zuiver schilderkundige beeldingsmiddelen.
█
Beeldt evenwichtige verhouding zich in het natuurlijke door stand, afmeting en waarde van natuurlijken vorm en kleur, ‘abstract’ beeld zij zich door stand, afmeting en waarde van rechte lijn en rechthoekig (kleur)vlak.
In het natuurlijke kunnen we waarnemen dat alle verhouding beheerscht wordt door éen oerverhouding: die van het uiterste eene en het uiterste andere.
De abstracte beelding van verhouding nu, beeldt deze oerverhouding in bepaaldheid door tweeheid van stand, welke rechthoekig op elkander is. Deze verhouding van stand is de meest evenwichtige, omdat daarin de verhouding van het uiterste eene en het uiterste andere in volkomen harmonie uitgedrukt is en alle andere verhoudingen inhoudt.
Zien we deze twee uitersten als manifestatie van het innerlijke en het uiterlijke, zoo vinden we in de nieuwe
| |
| |
beelding de band van geest en leven niet verbroken - zoo zien we de nieuwe beelding niet als de ontkenning van het volle leven: dan zien we haar als de verzoening van de dualiteit van stof en geest.
(‘DE STIJL’, 1. Jaarg., no. 1.)
| |
Theo van Doesburg
Zoowel de architectuur als de schilderkunst en beeldhouwkunst, - ja zelfs muziek, literatuur en danskunst, - vertoonen zekere kenmerken van overeenkomst. Wij zien, dat de architectuur zich meer en meer van het willekeurige, grillige en ordeloos-pittoresque afwendt om zich steeds meer te richten naar het constructief-noodzakelijke en de mathematische orde, het monumentale. Hetzelfde geschiedt sinds jaren in schilder-en beeldkouwkunst. Met het gevolg, dat alle kunsten tenslotte eenzelfde probleem op te lossen hebben, hetzij dan afzonderlijk of gezamenlijk.
Van ‘Natuur’ tot ‘Kompositie’ (Holl. Revue 1918).
█
C'est le spirituel, l'abstrait complet qui exprime précisement ce qui est humain, alors que ce qui est sensitif n'atteint pas encore la hauteur de ce qui est intellectuel et par conséquent doit être considéré comme appartenant à un degré inférieur de la culture humaine. L'art ne doit pas emouvoir le coeur. Toute émotion, qu'elle appartienne accidentellement à la douleur ou à la joie, signifie une rupture de l'harmonie, de l'équilibre entre le sujet (l'homme) et l'objet (l'univers). L'oeuvre d'art doit créer un état d'équilibre entre elle et l'univers; des emotions du sentiment créent précisément l'état contraire. Elles sont la couséquence d'une conception confuse, inégale de la vie, que provoque la prédomination de notre individualisme, notre attachement à la nature. Toutes les émotions du sentiment doivent être ramenées à des proportions pures de l'espace.
█
Al het ‘te veel’ kan in de Beeldende kunst slechts afleiden van den inhoud. Het algemeene is eenvoudig en daarin rijk. Het rijke is veel-voudig en daarin arm, zonder inhoud.
█
Velen zijn het er over eens geworden, dat de kunst van dezen tijd zich ‘bizonder leent voor toegepaste kunst’. Niets is minder waar. Wie hoorde er ooit van toegepaste dichtkunst, toegepaste literatuur, toegepaste muziek (uitgezonderd de programmamuziek!) In werkelijkheid leent de kunst zich niet voor toepassing of zij houdt op kunst in den besten zin te zijn. De kunst deelt zich mede aan de fijne stof en vindt daarin haar zelfstandigheid. Het geval wil echter (met voorbeelden uit alle groote stijlperioden zou dit te bewijzen zijn) dat de kunstenaar genoodzaakt wordt, datgene wat de menschheid niet in den hoogsten vorm, d.i. tevens in de fijnste stof, aanvaardt, in lageren vorm, d.i. in grovere stof, aan te bieden. Zóó, dus op zeer tragische wijze, omdat de kunstenaar een concessie doet, ontstaan uit de hoogste aesthetische uitingen de toegepaste vormen van kunstnijverheid enz. De practische waarden verstikken in deze uitingen de geestelijke, totdat een practische overwaarde een geestelijke minderwaardigheid doet ontstaan. Met de monumentale kunst der toekomst, zal het iets geheel anders zijn, daarin zal elke kunstuiting, aanschouwelijk of hoorbaar, in den meest volstrekten vorm tot verwezelijking en door een harmonische samenwerking van Materie en Geest, tot de hoogste aesthetische oplossing komen.
(De Nieuwe Beweging in de Schilderkunst 1916.)
█
Assujetti au moyen plastique individuel (la forme extérieure, la tendance, le symbole etc.) l'artiste de jadis ne pouvait arriver à une forme collective. Dès lors, tous les styles restèrent individuels et caractérisèrent ce qui était particulier à chaque peuple au lieu de ce qui était commun à tous les peuples.
Le caractère national le costume, les religions empêchèrent les diffërents styles d'art, de réunir tous les peuples dans le sentiment de beauté les plus élevé de
| |
| |
l'harmonie parfaite de l'unité, du repos. Si un style précédent était religieux, il était de façon individuelle et non universelle.
Il appartient aux nouvelles générations de transformer le moyen plastique individuel en un moyen plastique universel.
(Classique-Baroque-Moderne 1920.)
█
La base universale dell'arte plastica è un equilibrio di rapporti e nient'altro.
Ciò vale per ogni arte.
Se dunque un equilibrio di rapporti è l'essenziale, il vero dell'arte in generale, esso deve manifestarsi in ogni forma d'arte. Nella scoltura, infatti, il vuoto ed il volume, a mezzo d'un reciproco rapporto, portano il vero e l'universale ad un'espressione plastica; nella pittura: il piano colorato e la linea; nell'architettura: lo spazio e la massa; nella poesia: l'idea e il suono della parola; nella musica: il silenzio e il suono, ecc.
Tutte queste forme si servono di un elemento tempo o spazio (arti plastiche) e di un elemento infinito, fuori del tempo e dello spazio (idea armonie, ecc.) completandosi in un'idea-forma. L'una deve esprimersi a mezzo dell'altra. L'opera d'arte è data dall'armonia (equilibrio di rapporti) d'entrambe.
(‘L'arte nuova in Olanda’ Valori Plastici 1919.)
█
Alle natuurlijke plasticiteit heeft het holle en bolle aan zich. De oude kunst, de kunst volgens natuurlijke plasticiteit (denk b.v. aan Rodin) bediende zich van deze tweeheid, in 't bizonder de beeldhouwkunst, hetzij deze zich hield aan natuurlijke voorstelling of niet. Het vlak (daarentegen) is de synthese van het holle en bolle. De eenheid. Het vlak alzoo heft de klassieke dualiteit geheel op.
De schilderkunst, die als meest spiritueele beelding van het universeele zich van het vlak bedient - dus noch van schijnholheid, noch van schijnbolheid (beeldhouwkunst in 2 dimensies!) noch van projecties - geeft door het vlak het maximum van plastische uitdrukkingsmogelijkheid.
(‘DE STIJL’, Jaarg. III, no. 7.)
TH. VAN DOESBURG
Zelfbeperking en eenvoud zijn hoofdvoorwaarden voor stijl, in den besten zin. Om het wezen van den nieuwen stijl eenigszins onder woorden te brengen, zouden wij moeten zeggen, dat het beeldend bewustzijn van den modernen werkman tegenover het ‘scheefrond’ van het barok, het ‘vierkant’ stelt. Het vierkant is niet slechts een bepaling van den vorm, maar de uitdrukking van een begrip, dat de geesteshouding van den tijd karakteriseert.
(‘DE STIJL’ 1. Jaarg. 1917.)
| |
| |
Alleen bij de schilders bestaat er over de geheele linie der avant-garde au fond één kunstconceptie, welke zich meer of minder consequent - in verhouding tot de beleving van het nieuwe inzicht - te verwerkelijken tracht. Het is echter alleen in de uiterste consequentie van deze kunstconceptie, dat er van de noodzakelijkheid eener collectieve discipline, van een gelijkwaardig samengaan met de andere kunsten en ambachten gesproken kan worden.
Slechts een radicale zuivering (zooals het antisentimenteele, oergezonde Dadaïsme reeds op't gebied der kunst [anti-kunst!] is) maatschappelijk en artistiek, slechts een meedoogenloos neerslaan van het systematische gefokte dilettantisme in alle vakken kan de maatschappij geschikt maken de genade van het Nieuwe Inzicht, dat in enkelen groot en zuiver leeft, te ontvangen. Slechts dan wanneer de strijd om het bestaan voor den kunstenaar is opgeheven, zal deze in staat zijn een gemeenschappelijke beeldingsidee te aanvaarden, om georganiseerd, het doel van een monumentalen universeelen stijl, waarin de collectieve persoonlijhheid der volkeren - nu gebonden, dàn vrij - tot volledige uitdrukking zal komen, te veroveren. Fragment uit: ‘Is een Universeel Beeldingsbegrip thans mogelijk’
(Bouwk. Weekblad 1921)
Overzicht der van Theo van Doesburg verschenen artikelen, boekwerkjes, brochures enz., betrekking hebbende op de onwikkeling van de nieuwe Beelding in kunst en leven.
(1912-1922)
In ‘De Stijl’ Jaarg. No. 1.
Aanteekeningen over de Nieuwe Beelding (bl. 1, 11, 35, 47, 71, 91). Fragmenten I en II (bl. 47-84). Antwoord aan Mej. E. Pijpers en allen die haar standpunt innemen (bl. 65) - Over moderne bouwkunst (bl. 96) - Aanteekeningen bij twee teekeningen van Piet Mondriaan (bl. 108) - Open brief aan den architect Huib Hoste (bl. 111).
In Jaarg. No. 2.
Aanteekeningen over monumentale kunst (bl. 10) - Denken - aanschouwen - Beelden (bl. 23) - Eenige losse gedachten over moderne architectuur (bl. 31) - Moderne wendingen in het kunstonderwijs (bl. 34, 44, 57, 66, 91, 102, 127, 137) - Over het zien van nieuwe schilderkunst (bl. 42) - Fragmenten III Beelding van innerlijkheid en uiterlijkheid (bl. 48) - Valori Plastici (bl. 61) - Over het zien van nieuwe kunst (bl. 62) - Antwoord op ‘Open brief’ (bl. 94).
In Jaarg. No. 3.
Over de nieuwe muziek (bl. 5) - Schilderkunst van De Chirico en een stoel van Rietveld (bl. 46) - De beteekenis van het vlak in de nieuwe schilderkunst (bl. 62) - Zwart of blank? (bl. 87) - Het Picassosche kubisme en de Stijlbeweging (bl. 89 en 99) - Lijstenaesthetiek (bl. 49-54).
In Jaarg. No. 4.
Over het Moderne Schilderen (bl. 33) - abstracte Filmbeelding (bl. 71). - Het kubistisch Probleem zijn gronden en consequenties (bl. 145 en bl. 173) - Balans van het nieuwe (bl, 176).
In Jaarg. No. 5.
‘Der Wille zum Stil’ (bl. 23-33) - ‘Contre les artistes imitateurs’ (bl. 95) - ‘Balans van het nieuwe’ (bl. 106) - ‘Von der neuen Ästhetik zur materiellen Verwirklichung’.
| |
Kritiek
‘Proeve tot nieuwe kunstkritiek’: Aziatische kunst. Beeldhouwkunst. Kunst en religie. Japansche kunst. Moderne kunst. Kandinsky enz. (1912-1913 ‘De Eenheid’), ‘Futurisme’ (1912 ‘De Eenheid’). - ‘Tentoonstelling’: St. Lucas (beschouwing (1914 ‘De Eenheid’). - ‘Kunstkritiek’: Over moderne kunst (1915 ‘De Eenheld’). - ‘Over natuur- en kunstkritiek’ (1915 ‘De Eenheid’). - ‘Over Vincent van Gogh’ (1916 ‘De Eenheid’). - ‘Over Expressionisten en Kubisten’ (1916 ‘De Eenheid’). - ‘Over de Winter’ (1916 ‘De nieuwe Amsterdammer’). - ‘Over Beeldende Kunst(?)’ (1917 ‘De Wiekslag’). - ‘Thijs Maris’ (1917 ‘De Eenheid’). - ‘Kunst’ (1915 ‘De Avondpost’). - ‘Over beeldhouwkunst’ (1916 ‘De Eenheid’). - ‘Victor de Budt’ (1916 ‘De Eenheid’). - ‘Aanteekeningen over moderne kunst’ (1915 ‘De Eenheid’). - ‘Tentoonstelling Boot-Roggeveen’ (1917 ‘De Eenheid’). - ‘De Onafhankelijken’: Indrukken van een bezoeker (1916 ‘De Eenheid’). - ‘Kunst en kunstnijverheid’ (1916 ‘De Eenheid’). - ‘Schilderkunst.’ Notities over impressionisme (1917 ‘De Eenheid’). - ‘Een belangrijk kunsttijdschrift’ (1919 ‘Het Getij’). - ‘Rekenschap der nieuwe beeldingswijze in de schilderkunst’ (1918 Nieuwe Courant). - ‘Schilderkunst’: De modernen en de kunstkritiek (1914 ‘De Controleur’). - ‘De Taak der nieuwe architectuur’ (naar aanl. van Schoonheid en samenleving van Dr. H.P. Berlage. Bouwk. Weekblad 1920-21). ‘Is een universeel
Beeldingsbegrip thans mogelijk?’ (Bouwk. Weekbl., no. 32, 1920). - ‘Beeldende kunst’ (Große Berliner Kunstausstellung 1921 ‘Het Getij’). - Une Plastique nouvelle en Hollande (Ça Ira, no. 18, 1922).
| |
Essays
‘Meditaties aan de grenzen’ (over den oorlog 1914-1915 ‘De Avondpost’). - ‘De natuur der Liefde’ (1916 ‘De Eenheid’). - ‘Schoonheids- en Liefdesmystiek’ (1917-1918 ‘Het Getij’). -
| |
| |
‘Fra Angelico’ (1917 ‘De Eenheid’). - ‘Michel Agniolo’ (1917-1919 ‘De Eenheid’). - ‘Honoré Daumier’: Caracaturist en schilder (1916-1918 ‘Oude kunst’). - ‘L'Arte nuova in Olanda’ (Pittura astratto Reale. ‘Valori Plastici’ 1919-1920). - ‘La Littérature d'avant Garde en Hollande’ (‘Ça Ira’ Mars, no. 21). - ‘L'art Monumental’ (‘Bleu’-Mentova 1920. - ‘Lumière.’ - ‘Terramar’, no. 33-34 any II, in Russisch: ‘Ves’, no. 1). - ‘De Beteekenis der mechanische aesthetiek voor de architectuur en de andere vakken’ (Bouwk. Weekblad 1921, bl. 164, 163, 179, 183, 219, 221). - ‘De nieuwe Beelding in Holland’ (‘De Ploeg’ 1921). - ‘Revue der avant Garde’: Duitschland, België, Italië (Het Getij 1921-1922). De nieuwe woordbeelding (‘Het Getij’ 1921, bl. 33, 89, 120, 128). - ‘Van de Esthetiek naar het materiaal’ (Bouw. Weekblad, no. 38, 1922). - ‘Az Epitèszet Mint Szintetikus müveszet’ (‘Ma’, no. 7, vertaling van Ford Gàspàr Endre).
| |
Bespiegeling
‘Opstanding’ (1912-1913 ‘De Eenheid’). - ‘Bespiegelingen over de Kunst’ (1913-1914 ‘De Avondpost’). - ‘De nieuwe Stijl i.d. schilderkunst’ (1916 ‘De Avondpost’). - ‘De revolutie in de schilderkunst’ (1916 De Nieuwe Amsterdammer). - ‘Rekenschap der nieuwe beelding (1916 ‘De nieuwe Amsterdammer en de nieuwe Courant’ 1918). - ‘De ontwikkeling van het “Schilderachtige en Monumentale” en hun verhouding in de nieuwe beeldende kunst’ (‘De nieuwe Amsterdammer’ 1920, no. 261, 263, 274). - ‘Dada’ (De nieuwe Amsterdammer 1920, no. 279).
| |
Polemiek
‘De Verboden Beelden’ (1913 ‘De Eenheid’). - ‘De kunstenaar n' schoonheidsdienaar?’ (1913 ‘De Eenheid’). - ‘De moderne en de kunstkritiek’ (1914 ‘De Controleur’). - ‘Aan de Redacteur’ van ‘Blijde wereld’ en ‘Dageraad’ (1915 ‘De Eenheid’). - ‘Fabricius’ (1915 ‘De Controleur’). - ‘Een nieuwmiddel voor Zelfmoordenaars’ (1915 ‘De Controleur’). - Een Prof. in 't nauw (1915 ‘De Controleur’). - ‘Prof. C.L. Dake’ (1915 ‘De Controleur’). - ‘Otto Knaap’ (1915 ‘De Controleur’). - ‘Een verfijnde verrassing in loopgravenstijl’ (1915 ‘De Controleur’). - ‘Kunst’ (1915 ‘De Eenheid’). - ‘Een Lampje zonder...Licht’ (1915 ‘De Controleur’). - ‘Pornografische schilderwerk en dito kritiek’ (1916). - Het schilderij (1916 ‘De Controleur’). - ‘Beeldende kunst’ (1916 ‘De Controleur’). - ‘De Onafkankelijken’ (1917 ‘De Controleur’). - ‘Weg met de Dilettantenkritiek’ (1917 ‘De Controleur’). - ‘Schilderkunst en ornamentale kunst’ (1917 ‘De nieuwe Amsterdammer’).
| |
Literatuur
‘De Legende van Bimbisara’ (1913 ‘De Eenheid’). - ‘Uit den Tempel der schoonheid’: zang I Het verhaal van Vrouw Koome, zang II Het verhaal van den Hond, zang III Het verhaal van den valschen Rijksdaalder en den gouden berg, zang IV Het verhaal van den Karkeeme, zang V Het verhaal van de ganzen, zang VI Het verhaal van den vlinder (1916 ‘De Eenheid’). - ‘De oorlog’ (1914 ‘De Eenheid’). - ‘Het varken’, ballade (1914 ‘Het volksblad’). - ‘Achter het huis van Baal’ (1914 ‘De Eenheid’). - ‘Kunstenaar en Publiek’ (1915 ‘De Eenheid’). - ‘Mijn Liefde’ (1915 ‘De Eenheid’). - ‘Uw Liefde’ (1915 ‘De Eenheid’). - ‘De Vijand’ (1916 ‘Het Volksblad’). - ‘Bedelaar zalig’ (1916 ‘De Eenheid’). - ‘De Heilige Steen’ (1916 ‘De Eenheid’). - Expressionistisch litt. com. I (1916 ‘Het Getij). - ‘De Vrijwilliger (1916 ‘Het Getij’). - ‘Godenkultuur’ (1919 ‘Het Getij’). - ‘De zwarte vlek’ (simultanëistische schets ‘Het Getij’ 1916). -
‘De schilder de Winter en zijn werk’ (bij J.H. de Bois-Haarlem 1916). - ‘De nieuwe Beweging in de schilderkunst’ (bij de Technische Boekhandel en Drukkerij J. Waltman Jr. te Delft 1917). - ‘Drie Voordrachten over de nieuwe Beeldende Kunst’ [Haar ontwikkeling, aesthetisch beginsel en toekomstige Stijl] (uitgegeven door de maatschappij van Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam 1919). - ‘Grondbegrippen der nieuwe Beeldende kunst 1915-1918’. (In het Tijdschrift voor Wijsbegeerte afl 1/2, 1919.) - ‘Klassiek-Barok-Modern.’ [Classique, Baroque, Moderne.] (Uitg. ‘De Sikkel’, Antwerpen en Leonce Rosenberg. Paris).
|
|