De Stijl 1 1917-1920
(1968)– [tijdschrift] Stijl, De– Auteursrechtelijk beschermdDe nieuwe beelding in de schilderkunst.
| |
[pagina 211]
| |
het mannelijk element en omgekeerd, zij toont, welke verschijning de elementen daartoe moeten aannemen. Door de Nieuwe Beelding zien we, in beeldingsmiddel en compositie (zie art. III en IV), het mannelijk element tot beelding komen in dàtgene, wat het universeele, het innerlijke beeldt, en het vrouwelijke element in dàtgene, wat het individueele, het uiterlijke, tot uitdrukking brengt. We zien in de Nieuwe Beelding dat evenwichtige verhouding bereikt is door verinnerlijking van het individueele en door het tot bepaaldheid stellen van het universeele, d.i. door verdieping van het natuurlijke (vrouwelijke) en door het naar voren brengen van het geestelijke (mannelijke). Als nu evenwichtige verhoudingsbeelding de meest zuivere uitdrukking van harmonie is, dan houdt deze uitdrukking van harmonie dus in: verinnerlijkte vrouwelijkheid en tot bepaaldheid gestelde mannelijkheid. Als we het vrouwelijke en mannelijke element zien als de twee krachten in eenen welke het leven bepalen, toont de Nieuwe Beelding dat die krachten - beiden veruiterlijkt als zij zijn - alleen door verinnerlijking hun oorspronkelijke eenheid in het leven kunnen openbaren, dus de innerlijke harmonie van alle leven in bepaaldheid naar voren kunnen brengen. Dan toont zij dat alleen het gezuiverde vrouwelijke element en het gezuiverde mannelijke element dit in alle levensverhouding kan bewerkenGa naar voetnoot2). Het gezuiverde vrouwelijke element nu is wèl het verinnerlijkte vrouwelijke element, maar het blijft vrouwelijk, d.w.z. het wordt - in tijd - nooit mannelijk element (zie art. IX bl. 122). Het is slechts ontdaan van het meest uiterlijke, of, beter, het meest uiterlijk vrouwelijke is gekristalliseerd tot meer zuivere vrouwelijkheidGa naar voetnoot3). En het gezuiverde mannelijk element is het mannelijk element dat vrij is van den beheerschenden invloed der veruiterlijking, d.i. van het vrouwelijk element. Zoo is de veruiterlijking dàtgene, wat de zuiverheid van het vrouwelijk, zoowel als van het mannelijk element vermindert. Veruiterlijking is noodwendig tot groei van het innerlijke, maar de meest uiterlijke veruiterlijking verdwijnt meer en meer naarmate het innerlijke tot bepaaldheid komt. Naarmate het mannelijke zich in den mensch ontwikkelt verdiept zich in hem het vrouwelijke en omgekeerd. Het vrouwelijk element blijft echter in wezen uiterlijkheid. Daarom kan het alleen in den weg van cultuur van het uiterlijke culmineeren. Zien we, beeldend, gezuiverde vrouwelijkheid als gezuiverde uiterlijkheid, dan treedt naar voren dat zij - in tijd - geen innerlijkheid wordt, ondanks de verinnerlijking. Verinnerlijking van het vrouwelijk element is hetgeen de Nieuwe Beelding in de verdieping der natuurlijke kleur en de vervolstrekking van vorm beeldend verzinnelijkt, het is dus de beheersching, de verstrakking van het grillige en tot bepaaldheidstelling van het zwevende, vage. Zooals de verdiepte natuurlijke kleur en de vervolstrekte natuurlijke lijn tòch uiterlijkheid blijven ondanks hun verdieping, zoo blijft het verinnerlijkte vrouwelijke element evenzeer uiterlijkheid ondanks de verinnerlijking ervan. Het is van belang dit in te zien, want alleen zoo - als uiterlijkheid - kan het staan als tegendeel tegenover het mannelijk element en daarmede één worden. | |
[pagina 212]
| |
Het mannelijk element daarentegen blijft, ondanks zijn veruiterlijking, tòch innerlijkheid. Het meest gezuiverd mannelijke benadert het meest het innerlijke, het meest gezuiverd vrouwelijke vertoont het meest uiterlijke juist het minst. Zoo wordt door het meest gezuiverd vrouwelijke en het meest gezuiverd mannelijke het zuiverst het innerlijke tot uitdrukking gebracht. Zal het vrouwelijk element in ons culmineeren. zoo moet dus het uiterlijke in ons gecultiveerd worden. Datgene, wàt cultiveert, is het mannelijk element, dat, al cultiveerende zich cultiveert, dat, zich realiseerende, aan het uiterlijke telkenmale sterft (zie aant 4 van art. VII). Zóo gaat de cultuur van het uiterlijke samen met die van het innerlijke. Thans, nu het tijdsbewustzijn tot meerdere rijpheid is gekomen, breekt de tijd aan van meer evenwichtige cultuur van het uiterlijke en innerlijke. In den loop der eeuwen is beurtelings de aandacht geschonken aan de cultuur van het uiterlijke en die van het innerlijke. Het eerste manifesteerde zich in de zuiver Realistische, het tweede in de Idealistische schilderkunst en de Romantiek. Had men zich steeds tot de cultuur van het uiterlijke bepaald, zoo zou de evolutie voorzeker een nog langeren weg noodig gehad hebben, terwijl, andersom, het universeele nooit zijn vaste realiseering zou verkregen hebben (zie art. VI aant. 4). Enkel het innerlijke te cultiveeren is onbestaanbaar - wordt het beproefd, zoo blijkt het onvruchtbare ervan. We zien dit in veel z.g. godsdienstig en maatschappelijk leven. Waar maatschappelijk (sociaal) leven houdt cultuur van het uiterlijke, in de eerste plaats, in, maar ook cultuur van het innerlijke. Het houdt in dat het uiterlijke bij voortduring in cultuur blijft, d.w.z. dat dit leven zich niet richt op het uiterlijke om het materieele, maar dit als middel ter ontwikkeling ziet. Wáár socialisme houdt dus: in evenwicht tusschen cultuur van het innerlijke en cultuur van het uiterlijke. Zooals de maatschappij, is ook de kunstuiting een uiterlijkheid, welke gecultiveerd moet worden, of, beter, welke zich zelve cultiveert, het eene noodige is, die cultuur niet tegen te gaan. Zooals in het leven het uiterlijk vrouwelijke groeit tot gezuiverde vrouwelijkheid, zoo groeit de kunstuiting van natuurlijke tot abstract-reëele beelding. Maar wie zich alleen richt op de cultuur van het innerlijke moet noodwendig er toe komen evolutie in de kunstuiting te negeeren - en dit is een teeken dat men het leven slechts voor de helft leeftGa naar voetnoot4) . Het uiterlijke leven evenwel dwingt den mensch deel te nemen aan de cultuur, dit is het wat ons met dat leven dan ook verzoentGa naar voetnoot5). Wordt het vrouwelijk element - in den mensch - meer zuiver door verinnerlijking, zoo wordt het meer zuiver door groei naar het mannelijk element in dièn zin, dat het meer vrij tegenover het mannelijk element komt te staan. En wordt het mannelijk element - in den mensch - meer zuiver door verinnerlijking, zoo wordt het meer zuiver door inkeeren tot het vrouwelijk element in dien zin, dat het meer vrij tegenover het vrouwelijk element komt te staan. Deze meerdere vrijheid der elementen veroorzaakt een andere ziening der natuur. Deze brengt de Nieuwe Beelding tot uitdrukking in de tweeheid van den rechthoekigen stand | |
[pagina 213]
| |
van het beeldingsmiddel. (In de natuurlijke schilderkunst vloeit vrouwelijk en mannelijk element - in vorm - ineen). Zoo ontstaat door de wederkeerige werking der tegendeelen een nieuwe eenheid van hooger orde: gezuiverde vrouwelijkheid en gezuiverde mannelijkheid (zie art. VII). Blijft, in den gang van het vrouwelijke tot het mannelijke, het uiterlijk vrouwelijke verdiepte vrouwelijkheid, het kan dit blijven ondanks het opnemen van het mannelijke, want het mannelijke - geest - is zuiver. Het kan alleen onzuiver worden door opnemen van uiterlijke mannelijkheid, d.i. mannelijkheid, die door het uiterlijk vrouwelijke gesluierd is. En het mannelijke wordt niet gesluierd door eenheid met gezuiverde vrouwelijkheid, het wordt slechts gesluierd door eenheid met het uiterlijk vrouwelijkeGa naar voetnoot6). Gezuiverde mannelijkheid zien we beeldend als, om zoo te zeggen, abstracte uiterlijkheidGa naar voetnoot7). Want deze benadert het meest het innerlijke, dat niet verschijnt. Abstracte uiterlijkheid is tot bepaaldheid gestelde innerlijkheid, gelijkwaardig met vervolstrekte uiterlijkheid (zie art. VI). Vertroebelde mannelijkheid is, daarentegen, in verschijning, eigenlijk uiterlijke vrouwelijkheid. Het mannelijke is slechts dàn volkomen zuiver, wanneer het zich realiseert in verdiepte vrouwelijkheid. Is deze, consequent genomen, abstract, dan is de realiseering van het mannelijke in het abstracte alleen volkomen zuiver. Het vrouwelijke en het mannelijke element, natuur en geest, komen alzoo slechts in het abstracte tot zuivere uitdrukking, tot ware eenheid. Deze is - betrekkelijk - bereikbaar in abstract-reëel levenGa naar voetnoot8), zooals zij - betrekkelijk - beeldbaar is in de Abstract Reëele Schilderkunst. Betrekkelijk, want - in het leven - vertroebelt de tijd toch steeds het volkomen evenwicht, en - in de kunst - verbetrekkelijkt het rythme toch de zuivere verhoudingsbeelding. Volkomen evenwicht, eenheid, kan slechts tot bepaalde uitbeelding komen door het gezuiverde vrouwelijke en het gezuiverde mannelijke element, daar deze tweeheid zich dan volgens haren aard gelijkwaardig vertoont en elkander volkomen tegenover staat. Als de eenheid - zooals in de natuurlijke verschijning der dingen - zich als (afgesloten) eenheid (d.i. in vorm) openbaart, kan de eenheid slechts aangevoeld worden (zie art. IX). Zooals in het zichtbare natuurlijke harmonie (zie art. Il blz. 15) bestaat, zoo bestaat ook in het leven harmonie tusschen natuur en geest, tusschen het vrouwelijk en mannelijk element, doch zij is onderdrukt door het individueele. De natuurlijke harmonie is slechts de meest uiterlijke manifestatie van zuivere evenwichtige verhouding. Deze komt in het zichtbare (de natuur) niet tot uitdrukking, omdat zoowel het zuiver vrouwelijke als zuiver mannelijke element zich slechts zeer gesluierd daarin openbaart. Harmonie is er echter: juist door de betrekkelijk gelijke sluiering van beide elementenGa naar voetnoot9). In het natuurlijke komt evenwel het vrouwelijk element (als uiterlijkheid) het meest tot beelding, de harmonie wordt alzoo meer gevoeld dan gezien. De kunst nu stelt zich ten taak de gevoelde harmonie tot min of meer directe uitbeelding te brengen. Ook in het leven is harmonie mogelijk tusschen het ongezuiverde vrouwelijk en het ver- | |
[pagina 214]
| |
troebelde mannelijk element - eveneens door (betrekkelijk) gelijke onzuiverheid. Bij zuivering der elementen ontstaat, door het verschil in graad van zuivering, de disharmonie (zie art. IX). Omdat de harmonie in het zichtbare (de natuur) zoowel als in het (uiterlijke) leven zeer betrekkelijk is, dwingt zij den mensch haar tot onveranderlijke en bepaalde uitdrukking te brengen - hoe dan ook. Zóo kwam zij in de Abstract Reëele Schilderkunst tot bepaalde uitbeelding als zuivere evenwichtige verhouding.
Kenmerkt het nieuwe tijdsbewustzijn zich eenerzijds doordat het natuurlijke, individueele in het bewustzijn begint te rijpen (zie art. II blz. 16) zoo kenmerkt het zich doordat het vrouwelijk element tot wasdom komt. En onderscheidt het nieuwe tijdsbewustzijn zich anderzijds doordat het universeele tot meerdere bepaaldheid komt (zie inleid. blz. 5) zoo beteekent dit dat in het bewust zijn het mannelijk element inderdaad als geest, als het universeele, werkzaam wordt. Zóo is in het nieuwe tijdsbewustzijn inderdaad eenheid van ontwikkeling die zich realiseeren móet. En toch, in dezen tijd, treedt het universeele in het mannelijk element nog weinig op, zoo min als in het vrouwelijk element het individueele gerijpt tot uitdrukking komt. Het oude tijdsbewustzijn doet nog steeds zijn invloed gelden: het vertoont zich nog maar al door, ook nu het nieuwe er isGa naar voetnoot10).
Dat het oude tijdsbewijstzijn, naast het min of meer vertroebelde mannelijke, het domineeren van het uiterlijk (ongerijpte) vrouwelijke inhield. zien we ten duidelijkste wanneer we de kunstuitingen historisch nagaan. We zien dit in de beelding zelve zoowel als in de voorstelling (het onderwerp). In de natuurlijke schilderkunst was de beelding zelve domineerend uiterlijk vrouwelijk doordat de natuurlijke kleur en de grillige, lenige, gebogen lijn als beeldingsmiddel gebruikt werd. (Alleen in tijden van sterk innerlijk leven, van buiten àf opgewekt, zie art. II blz. 17, was de kleur vlakker en meer primair, de lijn strakker, de compositie evenwichtiger). In de voorstelling (uit den aard reeds vrouwelijk) neemt ook de vrouw zelve een groote plaats in, de vrouw was bijna doorloopend de draagster der schoonheidsidee, de uitbeelding van de vrouw wijzigt zich slechts door den heerschenden tijdgeest. Zoo zien we de vrouw o.a. als wereldsche schoone of als madonna afgebeeld. Hoewel de uitbeelding, juist van de vrouw, typeerend is, is het evenwel niet hierdoor, dat de voorstelling uiterlijke vrouwelijkheid tot uiting brengt: alle voorstelling, hoe dan ook, de afbeelding der geheele natuur, zooals landschap, intérieur, stilleven, enz., kunnen we als domineerend vrouwelijke kunst definieeren. Zegt men ter verdediging van natuurlijke schilderkunst, dat het innerlijke (mannelijke element) juist door het vrouwelijke tot uitdrukking komt, dan is dit - in dezen tijd - een verkeerd toegepaste waarheid (zie art. VI). Zuiver beeldend zien (zie art. XI) doet erkennen dat het innerlijke (mannelijk element) nooit zuiver gebeeld kan worden wanneer het door het vrouwelijke gesluierd is (zooals in de natuurlijke verschijning der dingen). Het uiterlijk vrouwelijke kan het mannelijke in onzen geest belevendigen, maar als het mannelijke in dien geest | |
[pagina 215]
| |
gezuiverd is zal dat mannelijke het uiterlijk vrouwelijke als gezuiverde vrouwelijkheid in beelding brengen. Omdat in het uiterlijk vrouwelijke het mannelijk element niet in bepaaldheid naar voren treedt, is het noodig dat in de beelding het uiterlijk vrouwelijke (de natuurlijke verschijning der dingen) opgeheven en vervangen wordt door de beelding van het verdiepte vrouwelijke en het tot bepaaldheid gestelde mannelijke). Zoolang het vrouwelijk element domineert is het mannelijk element nog niet tot bepaaldheid gekomen: alleen door onbepaald heid van het mannelijk element is het mogelijk dat het vrouwelijke domineert. In de Schilderkunst werd dan ook het domineeren van het vrouwelijk element opgeheven toen in het tijdsbewustzijn het mannelijk element tot meerdere bepaaldheid kwam. Toèn veranderde de kunstuiting: de voorstelling verdween en de beelding zelve werd meer en meer evenwichtig vrouwelijk-mannelijk. | |
[pagina 218]
| |
B.A.
BIJLAGE XVII VAN ‘DE STIJL’ EERSTE JAARGANG No. 12. TWEE MODERNE BEELDHOUWWERKEN. |
|