De Stem. Jaargang 20(1940)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 699] [p. 699] Sonnetten door Anthonie Donker Seizoen De zeewind vaart luid vragend door de boomen En keert terug en weet niet wat hij zoekt. Laat in den avond heb ik van mijn droomen En mijn illusies het tekort geboekt. De hotelier die 't slecht seizoen vervloekt Kan ook vanavond tot geen slotsom komen. De zee die nacht en dag het strand bezoekt Blijft even onverschillig schuimend stroomen, En wentelt glinstrend in den lichten nacht, Nadert het witte zand, bespoelt het zacht En keert terug van dit lichtzinnig streelen. Des morgens regent het weer pijpestelen. De wind gaat langs het leege strand op jacht, En in dit zinloos spel moet alles deelen. [pagina 700] [p. 700] Strandvonder Ik ga de wereld door als aan het strand, En duizend golven werden mij de dingen Die schuimend onvatbaar snel langs mij gingen, En ik raak ieder ding slechts aan zijn rand. Uren, en jaren loop ik langs den kant Over dit brakke water uit te kijken En zie de duizend dingen rijzen, wijken, Doch enkle schelpen neem ik slechts ter hand. Want waartoe zou mij van de duizend menschen Eén meer zijn, als er van de duizend wenschen Geen voor vervulling vatbaar is gebleken? Een zwerver werd ik daarom, een strandvonder, Een schelpenvisscher in den winter onder Wolken die reegnend weer op golven breken. [pagina 701] [p. 701] Malpertuis Diep in de diepe stilte van het bosch Ligt haast onvindbaar het vereenzaamd huis. Onhoorbaar zinkt de voetstap in het mos En het windstille maakt een leeg gesuis. Daar, om dat ongenaakbaar Malpertuis Doolt op zijn zachte voetzolen de vos, Des winters wit en in den zomer ros, In elk seizoen in afzondring slechts thuis. Wie er ooit aan den ingang heeft getoefd Van deze eenzaamheid zoo diep teloor, Ging weldra terug, ontsteld, en soms bedroefd. En drongen harde stemmen te ver door, Vergeefs want eer de naadring werd beproefd Viel dichte sneeuw, wegwisschende elk spoor. Vorige Volgende