De Stem. Jaargang 19(1939)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1091] [p. 1091] Vers Door Louis de Bourbon Zie, ver achter het duin ligt de zee en het donkere, eenzame strand en de pier, als een vreemde hand, die zich koelt in de koelte der zee. En de hitte, die brandt in het bloed, wordt nauwelijks gebluscht door den wind, die even het lichaam vindt, en weer vlucht voor den driftigen gloed. Maar hier vind ik tenminste de rust en het kalme gelaat van de maan en ik kan nog wat woorden verstaan van het water, dat spreekt met de kust. En dan wil het wel eens, dat de droom die mij vroeger zoo dikwijls bezocht, opnieuw, na dien langen tocht, bij mij neerzit, verouderd en loom. Maar de vroegere vriendschap is heen, en zijn eens zoo vervoerende stem keert niet meer terug, sinds ik hem wegjoeg en hij schreiend verdween. En wij staren wat over de zee, tot ik zie, dat hij zwijgend verdwijnt, als een zieke, die langzaam verkwijnt, als een schip, dat verzinkt in de zee. En ik zit weer alleen op mijn troon, op mijn bank aan het eenzame strand, en het is of een stem met een hand naar mij wijst en zegt: koningszoon. Vorige Volgende