| |
| |
| |
Macchiavelli en Multatuli
Door Jo Otten
Onze tijd is de tijd van de machtsontplooiing der totalitaire staten. Het fascisme en het nationaalsocialisme worden sterk beheerscht door machts- en geweldideeën; figuren als Hitler en Mussolini zijn bezitters van onbeperkte macht, althans binnen de eigen landsgrenzen. Van democratische en andere zijde wordt vaak de bewering geuit, dat het machtsstreven der dictatoren niet anders dan machtsbegeerte is. Deze voorstelling van zaken is zonder twijfel onjuist: weliswaar spelen natuurlijk machtsbegeerte en machtsdroomen een groote rol (hoe wordt bijv. Mussolini beheerscht door zijn bewondering voor Napoleon en de groote keizers van het Romeinsche Rijk!), maar altijd wordt het streven naar en de uitoefening van de macht gemotiveerd door redenen van buitenpersoonlijken aard. In het belang van den staat en de nationale gemeenschap dient volgens de fascistische leer de macht door den dictator te worden gebruikt. Men kan zich de vraag stellen of een dergelijk gebruik van de macht, gelijk wij in onze dagen zien, voor de wereld als voordeel of als nadeel moet worden gezien, maar men kan niet ontkennen, dat Hitler en Mussolini er inderdaad overtuigd van zijn dat de door hen veroverde macht in het belang van de natie wordt gebruikt.
Zooals werd opgemerkt is het niet juist te beweren, dat de ‘Macht an sich’ het doel van de dictatoren zou zijn. Hoezeer deze visie intusschen verbreid is, bewijst het veelvuldig gebruik van den naam Macchiavelli, den schrijver van ‘Il Principe’, in onzen tijd. Eeuwenlang spookt Macchiavelli reeds door de geschiedenis; tallooze vorsten en staatslieden hebben zijn boek regel voor regel bestudeerd en maar al te vaak in practijk gebracht. De theoreticus der macht, gedurende zijn leven een tamelijk obscure figuur, steeg na zijn dood tot uitzonderlijken roem. Onsterfelijk werd het werk, waarin de richtlijnen voor het veroveren en behouden van
| |
| |
de macht werden uitgestippeld. Het is bekend hoe bijv. ook Mussolini door de figuur en leerstellingen van Macchiavelli wordt geboeid.
Het zich in karakteristieken van onzen tijd beroepen op Macchiavelli leidt in vele gevallen tot verwarring. Te zeer toch pleegt men dan verschillende handelingen en beweringen van de dictatoren in macchiavellistischen zin te interpreteeren. Anderzijds echter heeft een dergelijk op den voorgrond stellen van een figuur als Macchiavelli zijn nut, omdat het ons gelegenheid geeft wezen en doel der macht duidelijk te belichten.
Niccolò Macchiavelli is de theoreticus der macht bij uitnemendheid, d.w.z. van de macht, los van iedere moreele rechtvaardiging, los van elke humaniteit. Het beroemde boekje van Macchiavelli is niet anders dan een practische handleiding voor den vorst om de macht in zijn staat te behouden. Hij moet daarvoor, gelijk Macchiavelli zegt, krachtig zijn als een leeuw en slim als een vos. Hij moet ervoor zorgen dat hij door zijn onderdanen gevreesd en zoo mogelijk tegelijkertijd bemind wordt. Want al zijn de menschen slecht, toch moeten zij behoorlijk worden behandeld; anders breken opstanden uit en wordt het gezag van den vorst bedreigd.
De mensch en de wereld zijn slecht: dat is de praemisse van Macchiavelli's ‘Principe’. De wereld is de afspiegeling van den mensch, die in eeuwige disharmonie leeft. Zijn hartstochten en verlangens toch zijn sterker dan welke moraal of religie ook. De menschen bekampen elkaar als de wolven. Zij streven naar macht en naar rijkdom; niemand is met het eigen bezit tevreden. Overal heerscht ontevredenheid omdat de mensch steeds méér verlangt dan hij bezit. Zoo is het bestaan een voortdurende strijd, die zich uit in bedekte of openlijke daden van geweld. De mensch is dus slecht en moet volgens zijn slechtheid leven, wil hij iets bereiken. ‘Er bestaat’, schrijft Macchiavelli, ‘een zeer groot onderscheid tusschen de wijze, waarop men leeft en de manier, waarop men zou behooren te leven. Wie zich houdt aan wat behoort te geschieden, inplaats van aan hetgeen, dat in werkelijkheid geschiedt, werkt aan zijn ondergang. Een mensch, die altijd en overal het goede wil doen, moet temidden van
| |
| |
zooveel menschen, die niet goed zijn, tenslotte te gronde gaan.’ Terecht kon daarom Valeriu Marcu in zijn boek over Macchiavelli schrijven: ‘Das Wissen um das Böse ist so alt wie der denkende Mensch und das Ringen dagegen so alt wie die Religion. Durch Macchiavelli wird zum ersten Mal der Verzicht auf den Kampf mit dem Bösen ausgesprochen, zum Grundsatz erhoben. Er macht aber aus dem Bösen kein Gutes. Er verkehrt nicht die Moral, er heuchelt kein einziges Mal. Das Böse ist ihm die gegebene Wirklichkeit, an der man nichts ändern kann, wie die Sterblichkeit, wie das Meer und wie die vier Jahreszeiten. Das Böse gehört nicht nur zum Dasein, es ist auch der Werkmeister der Welt. Das Böse nicht zu erkennen, heißt ins abgrundtiefe Wasser springen oder ins Feuer laufen. Alles, was die Sehnsucht über das Gute sagt, entspricht der optimistischen, der verlogenen Veranlagung des Individuums.’ En elders heet het: ‘Für Macchiavelli ist das Gefühl, daß kein Gott die Natur geschaffen, schon so selbstverständlich, daß er es gar nicht mehr betont. Deshalb gibt es für ihn in der Werkstatt des Daseins keine Moral und keine Unmoral, sondern nur Affekte, die feststellbare Kräfte sind. Mordgier, Schlauheit, Übermaß und Undankbarkeit, viel Haß, etwas Liebe, etwas Sinn für Tradition, drohende Gefühle der Neuerungssucht, Abenteurersinn, Goldgier, Langeweile, Ruhmsucht, Ehrgeiz, Neid, Hunger, Eitelkeit, Angst um das Heute und um das Morgen bewegen die Menschen. Unerschöpflich und unermüdlich kombiniert er dieses Spiel der Leidenschaft. Es gilt sie zu sammeln, um unmittelbare politische Ziele zu erreichen.’
De heerschers, de vorsten, dienen volkomen vertrouwd te zijn met het streven van de menschen zich door list en bedrog zooveel mogelijk winst en macht te verschaffen. Willen zij hun eigen macht behouden en vergrooten, dan moet iedere actie geïnspireerd zijn door ‘Realpolitik’. Slechts hij kan werkelijk heerschen, die de slechtheid van den mensch tot op den bodem kent. Hij moet dan ook listiger zijn dan de gemiddelde mensch en zich door geen scrupules laten weerhouden: de vorst moet slim zijn als een vos. Maar daarnaast moet hij krachtig zijn als een leeuw, die voor geen geweld terugschrikt.
| |
| |
Het is bekend dat Macchiavelli den gewetenloozen Cesare Borgia als karakteristieken vertegenwoordiger van den volgens zijn maximes handelenden vorst heeft beschouwd. Het is Cesare Borgia, de listige, wreede dienaar van den ‘raison d'État’, die als model van Macchiavelli's beroemde boek heeft gediend. Het was voor Macchiavelli niet gewichtig, dat Cesare Borgia een verdorven mensch was. Van belang was slechts de inderdaad vaak meesterlijke wijze, waarop de genoemde Renaissance-vorst het schaakbord der menschelijke hartstochten wist te bespelen. Het uiteindelijke falen van den Borgia moet voor den auteur van ‘Il Principe’ een groote teleurstelling hebben beteekend.
Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat ‘macht’ en ‘het goede’ bij Macchiavelli als tegenstellingen moeten worden gezien. De macht dient bij hem dan ook slechts om de menschen, die het slechte willen, in toom te houden en te beheerschen. Dat wil niet zeggen, dat de vorst niet zoo nu en dan van goedheid blijk moet geven. Hij moet er immers voor zorgen dat hij door zijn onderdanen niet alleen gevreesd, maar zoo mogelijk ook bemind wordt. De ‘slechte mensch’ verlangt nu eenmaal een zekere hoeveelheid goederen en genoegens; die moet de vorst hem dan maar geven, anders wordt hij zelf de dupe. Het behoeft geen betoog, dat een dergelijke ‘goedheid’ met werkelijke goedheid, die uit het hart komt, niets te maken heeft. De ‘goedheid’ van Macchiavelli is dan ook niet anders dan het resultaat van koud rationalisme: zij is één van de vele factoren in het door berekening geleide politieke spel. Geen oogenblik redeneert Macchiavelli uit een oogpunt van maatschappelijke of menschelijke rechtvaardigheid. Hij zegt niet: ieder mensch heeft recht op een menschwaardig bestaan in het kader van een zekere sociale rechtvaardigheid. Hij beredeneert alles van den vorst uit en schrijft dat, wil de vorst de macht behouden, een zekere sociale rechtvaardigheid wenschelijk is. Het gaat er bij hem nu eenmaal alleen om hoe de vorsten moeten regeeren om hun troon te kunnen handhaven. Nergens wordt dan ook in ‘Il Principe’ de vraag gesteld of het mogelijk zou zijn door de macht het goede, bijv. een behoorlijke menschelijke samenleving, te bereiken. Gelijk wij zagen zijn ‘macht’ en ‘rechtvaardigheid’ bij den Florentijn tegen- | |
| |
stellingen; de vraag of het mogelijk zou zijn door een richtige uitoefening van de macht de menschen te dwingen zich menschelijk te gedragen, valt geheel buiten Macchiavelli's kader.
Zijn gezichtspunt is dan ook geheel tegengesteld aan dat van een man, wiens opvattingen over de macht wij nu zullen bespreken: Multatuli.
Het lijkt eenigszins zonderling om den man van Lebak te vergelijken met den zoo anders geaarden, in een zoo anderen tijd levenden Florentijn. Toch kan een dergelijke vergelijking voor de verheldering van gedachten op het punt ‘macht en humaniteit’ zijn nut hebben. Het is daarom wenschelijk, dat wij Multatuli's instelling t.o.v. de macht beschouwen. Multatuli heeft willen heerschen. Als kind wilde hij Keizer van Afrika, als man Keizer van Insulinde zijn. Bijna heel zijn leven werd hij beheerscht door ambitieuze droomen, door een hunkeren naar macht over andere menschen.
Op verschillende plaatsen van zijn werk heeft Multatuli zijn bewondering voor groote vorsten, in het bijzonder voor Napoleon, geuit. De Napoleon-figuur speelt in Multatuli's leven een belangrijke rol, al trok hem, naar De Gruyter in zijn bekende boek over den auteur van den Havelaar terecht opmerkt, eigenlijk meer Rousseau, die een geestelijk leider, een opvoeder van de menschen, wilde zijn.
Wat Multatuli wenschte was een synthese van Napoleon en Rousseau: staatkundig leiderschap behoorde van het geestelijke niet gescheiden te zijn. De vorst en de staatsman, die het politieke en maatschappelijke leven van hun volk leiden, behooren tevens richtlijnen voor het gedachtenleven uit te stippelen. Niet slechts in materieelen zin behoort het volk verzorgd te zijn; ook in geestelijk opzicht mag geen gebrek worden geleden. Het is de tragiek van Multatuli's bestaan geweest, dat hij, die gewenscht had in een hooge maatschappelijke positie over zijn medemenschen te heerschen, werd gedwongen zich, in het bijzonder aan het eind van zijn leven, te beperken tot een leiderschap, dat in uitsluitend geestelijken zin moet worden gezien. Dit laatste - hoe smartelijk voor Multatuli ook - was een uit sociaal oogpunt niet onwenschelijke ontwikkeling, want men kan zich afvragen of
| |
| |
deze onevenwichtige, door heroïeke droomen beheerschte man, ondanks al zijn goede bedoelingen, geen groot onheil zou hebben aangesticht, indien hij werkelijk met eenigszins uitgebreide wereldlijke macht had kunnen heerschen. Het laatste heeft het leven hem nooit toegestaan: in Natal, Menado en Lebak kon hij weliswaar eenigen tijd heerschertje spelen, maar hoe vèr stond de werkelijkheid van het Keizerschap, dat hij ambieerde!
Het is irrelevant, dat Multatuli in het leven zijn denkbeelden over heerschers en macht niet, of slechts in zeer beperkte mate, heeft kunnen verwezenlijken. Wat in ons verband belangrijk is, is zijn instelling t.o.v. de macht. Die instelling, die mentaliteit, uit zich in geheel zijn werk. Er loopt één lijn van de ‘Losse bladen uit het dagboek van een oud man’, een onrijp, maar zeer significatief werk, naar de ‘Havelaar’ en de op rijpen leeftijd geschreven ‘Millioenen-studiën’, waarin de auteur met Keizer Adolf in het Rijk der Gnomen over de verwezenlijking van zijn idealen van gedachten wisselt. Wij laten Multatuli zelf aan het woord: ‘Meester, ik heb vijftig jaren op de aarde rondgedoold, en zelf veel geleden, maar sedert ik de gaaf ontving m'n voelen tot denken te maken, en verstand te scheppen uit de bron van het hart, sedert dien tijd was mij niets zoo bitter als 't aanschouwen van de algemeene ellende, die voortdurend de plaats inneemt van mogelijk algemeen geluk.
En steeds kwam daarbij de gedachte in mij op: o, als ik te bevelen had... si j'étais roi!
Ik zocht macht om goed te doen.
Maar, Meester, die macht bleef uit, vooral nadat ik, herhaaldelijk getracht hebbende goed te doen zonder haar, hoe langer hoe machteloozer werd gemaakt door de velen die belang hebben bij 't kwade.
Ik wil geld, Meester, en veel, veel, veel! Ik wil meer goud dan gij ijzer kunt maken in honderd weken, al werkten al uw gnomen en kobolden mee. Ik moet me een plaats koopen in de volksvertegenwoordiging...
Worden die plaatsen gekocht?
Indirect ja. Of liever ze worden door en met geld verkregen zonder betaling. Ik moet dan, dóór of met geld, me een plaats veroveren vanwaar ik waarheid kan doen hooren aan
| |
| |
ministers... 'n ministersplaats ook, om de waarheid te kunnen zeggen aan koningen. Geld heb ik noodig om zelf koning te zijn, opdat ik 't recht en de macht bezitte goed te doen aan 't volk... liefst zonder ministers. Geld heb ik noodig voor legers, om menschenslachtende vorstjes te onttroonen in Afrika... en andere werelddeelen. Geld om bevoegdheid te koopen tot het nazien der boeken van weeshuizen en armeninrichtingen. Geld voor volksbibliotheken...’
En in één van zijn laatste brieven lezen wij o.a.: ‘Mijn innige overtuiging is dat er slechts één practisch wapen is, het heet geweld. Om dat te kunnen uitoefenen is macht noodig, om daartoe te geraken: geld! Zij die er belang bij hebben dat de verrotting blijft voortduren, omdat ze als drekvliegen daarop azen, dragen wel zorg dat die bron voor hun tegenstanders gesloten blijft.’
Wel heel duidelijk wordt door de gegeven citaten de gedachte van den schrijver uitgedrukt. Geld, geweld, macht, dat is de driehoek, waarop hij zou hebben willen bouwen. Voorop echter staat bij Multatuli, dat geld en geweld slechts mogen worden gezien als middelen om recht en rechtvaardigheid te bereiken. ‘Ik zocht macht om goed te doen’, zegt de auteur der ‘Millioenenstudiën’ tot Keizer Adolf. Macht om goed te doen, om het goede via de macht te bereiken, om sociale en economische rechtvaardigheid desnoods met middelen van geweld tot stand te brengen, dat was inderdaad, afgezien van ook bij Multatuli onloochenbare persoonlijke eerzucht, het doel van dezen zoeker naar het goede. Heel zijn leven heeft Multatuli in dienst van de rechtvaardigheid gesteld. De macht leek hem een noodzakelijk middel om de vele ongerechtigheden van onze wereld te bestrijden. Het zal den lezer nu duidelijk zijn, waarom wij Macchiavelli tegenover Multatuli hebben gesteld. Helder is de diametrale tegenstelling, die de denkwerelden van beide mannen scheidt. Macchiavelli toch zag in de macht slechts een middel om den vorst zijn troon te doen behouden. De macht in dienst van de rechtvaardigheid is een gedachte, die niet past in het calculatorische systeem van ‘Il Principe’. Bij Multatuli daarentegen vindt de macht haar rechtvaardiging in het streven naar het goede. Dit goede is niet te bereiken in een maatschappij, waarin het egoïsme der menschen te
| |
| |
zeer ongebreideld tot uiting kan komen. Dit egoïsme moet, in het belang van een rechtvaardige samenleving, worden geknot en gekanaliseerd. Door dwang slechts kan het goede worden bereikt. Dit is de kerngedachte, die wij in Multatuli's werk overal terugvinden. Dat die gedachte vaak in scherpe tegenstelling en tegenspraak komt met de door Multatuli voorgestane idealen van geestelijke en maatschappelijke vrijheid, is niet te ontkennen.
Wie zich rekenschap geeft van Multatuli's instelling ten opzichte van macht en geweld, zal zich niet verwonderen, dat een dergelijk man in onzen tijd door een aantal menschen als ‘fascist’ wordt gedoodverfd. Bij de herdenking van den vijftigsten sterfdag van den man van Lebak, is dan ook gebleken, dat een dergelijke terminologie verschillende malen werd gebruikt.
Het behoeft bijna geen betoog, dat zulk een terminologie onjuist is. Multatuli's strijd tegen het dogmatische, in sociaal opzicht zoo onrechtvaardige liberalisme van zijn tijd, zijn verachting voor het parlementarisme, waardoor de ware belangen van het volk werden genegeerd, rechtvaardigen nog niet tot conclusies in fascistischen zin. Iets begrijpelijker is het, dat men Multatuli's instelling t.o.v. macht en geweld in verband met de fascistische denkwijze heeft gebracht. Er is hier echter een uitsluitend uiterlijke overeenkomst. De fascist en nationaalsocialist streven immers naar wat zij als nationale rechtvaardigheid beschouwen. De macht echter in dienst van het goede, in dienst van de humaniteit te stellen, is een gedachte, die iedere aanhanger van het fascisme of nationaalsocialisme met verontwaardiging van de hand zal wijzen. Multatuli echter stelde de macht principieel in dienst van de humaniteit: in nationaal en internationaal verband is machtsuitoefening slechts geoorloofd indien naar een goede, rechtvaardige samenleving wordt gestreefd.
In nationaal verband gezien vertoont de gedachte van Multatuli veel overeenkomst met die van het verlicht despotisme. De vorst toch wordt gezien als de wijze vader, die met kracht in het belang van zijn volk regeert. In materieelen en geestelijken zin moet dat volk worden opgevoed tot goed- | |
| |
heid, tot rechtvaardigheid. Multatuli geloofde aan de mogelijkheid den mensch te dwingen goed te zijn. Macchiavelli daarentegen was zóózeer van de slechtheid der menschen overtuigd, dat een dergelijke doelstelling hem volkomen absurd zou hebben geschenen. Hieruit volgt dat de beteekenis van macht en dwang bij Macchiavelli een geheel andere dan bij Multatuli is. Gelijk reeds werd opgemerkt is de mentaliteit van beide mannen diametraal tegenovergesteld. Maar juist daarom had het zin om in het huidig tijdsgewricht beide nog zóó levende figuren in hun onoverbrugbare tegenstellingen te beschouwen.
|
|