het prachtig geschilderde lijf. De oogen kijken niet, zij passen bij een man, die zich in gedachten concentreert. Natuurlijk is de inhoud van zijn denken nooit in de gelaatstrekken zelve waarneembaar te maken. Daarom moet Willink wel hulpmiddelen te baat nemen, zooals het briefje waarop een tekst uit de Vulgata voorkomt. Deze tekst houdt in, dat de hand dadelijk moet doen wat zij vindt om te doen aangezien er in het hiernamaals grond noch gelegenheid voor is. In de achtergrond moet dan de afbrandende kerk vermoedelijk die vergankelijkheidsidee ondersteunen. Soortgelijke symboliek kan men ook wel bij Toorop aantreffen, maar de uitvoering is Willink geheel eigen en zeer plastisch. Niet om de nieuwheid van de gedachtengang is dit schilderij te waardeeren maar omdat het beeldende kunst is geworden door de ernstige en indringende behandeling van alles wat erin voorkomt. Elk détail is met liefde verzorgd, prachtig is b.v. het boetekoord doorgevoerd met de glashelder geschilderde knoopen. Dit koord en de werkelijk ronde stok komen duidelijk los van de muur en verrijken het beeld. Van de in kleur en vorm zoo zuivere lendedoek heb ik nog niet eens gerept, evenmin van de gebouwen die om de kerk gegroepeerd verweg in de ruimte staan en naar Parijsche architectuur lijken gemodeleerd.
Een nog grootere eenheid bereikte Willink in ‘Job in de woestenij’, omdat hij hier niet een gedachte maar een gevoelde inhoud tot uitdrukking bracht. Ging hij met het eerste pogen langs de randen der mogelijkheden in de schilderkunst, in ‘Job’ kon alles meewerken tot een restlooze uitdrukking van wat hij te zeggen had. Want voor de sombere figuur is geen passender omgeving te denken dan het dorre rotslandschap waar maar één zielig boompje kan groeien. Onder de grauwe lucht verdwijnen de bergen in afnemende massa's naar achter. De kalkdroge vlakte ervoor is bezaaid met afgebrokkelde steenblokken en in deze troostelooze woestenij Job op een stuk rots. Zonder uit het landschap te vallen, noch te groot ten opzichte van de fond trekt hij toch als het centrum van de voorstelling de aandacht in de eerste plaats tot zich. Denkt men aan een verwantschap met primitieven, b.v. aan Dirk Bouts' Johannes de evangelist, dan leert een vergelijking dat in de echt-middeleeuwsche opvat-