| |
| |
| |
Hypnos en de appendicitis
Door L. Ali Cohen
Iedere maand kwamen de vrienden een avond samen. Zij hadden vroeger aan een vrijgezellentafel gegeten, maar sindsdien waren er huwelijken gesloten (en trouwens weer ontbonden), domicilies veranderd en levensrichtingen gewijzigd. De goede gewoonte der maandelijksche reunies had zich al vele jaren gehandhaafd onder officieus praesidium van den trouwsten en oudsten comparant, die patholoog-anatoom was. Hij stond bekend als een stoere werker met onbegrensde belangstelling in zijn vak - maar hij had één hobby: kleuren, en één passie: het koopen van kunstvoorwerpen, die om de een of andere soms onnaspeurlijke reden zijn begeerte opwekten. Tot iederen prijs - en meestal tot een voor hem veel te hoogen prijs - kocht hij soms een schilderij, een bibelot, waarvoor hij dan 's avonds uren peinzend doorbracht, zijn studie en zijn afspraken vergetend en slechts door het snerpend fluitje van een nachtwaker die de ronde deed in de buitenwijk, waar hij na zijn scheiding een étage bewoonde, gewaarschuwd voor de nadering van het middernachtelijk uur, dat hem steeds naar bed placht te jagen.
De anderen hadden een stilzwijgende vereering voor hem omdat zij wisten van zijn wetenschappelijken zin waardoor hij een der eersten in den lande was op zijn gebied, en omdat hij manmoedig de wonden van zijn gedupeerd zieleleven had gedragen tot hij weer zonder bitterheid lachen kon - lachen ook om de plagerijen waaraan hij bloot stond door zijn speciale manie voor kleuren.
Het was bekend dat hij in zijn sectie-rapporten, die uiterst minutieus verzorgd waren, met pijnlijke nauwgezetheid de verschillende kleuren van allerlei ingewanden aangaf zoo genuanceerd soms dat een schilderspalet er verbaasd van zou kunnen zijn. En het kon niemand verwonderen dat deze voorkeur, die hem dreef tot steeds meer differentieeren van
| |
| |
kleuren, hem tot het trouw bezoeken van schilderijen-tentoonstellingen en erger: van veilingen bracht. Want op deze laatste verloor hij menigmaal zijn evenwicht.
Dan bood hij tegen professioneele kunstkoopers en rijke verzamelaars op en had vaak de grootste moeite om contante gelden voor zijn aankoop te vinden.
Het was eerder die merkwaardige kleurgevoeligheid dan zijn aesthetische zin, die zijn smaak bepaalde, maar meestal wedde hij toch op het goede paard en zijn niet groote collectie herbergde wel zeer uiteenloopende werken, doch deze waren vrijwel alle belangrijk.
Het was vooral de rechter, die zich tot hem aangetrokken voelde maar hem soms ook meedoogenloos taquineerde als hij een bijna lyrisch rapport van een sectie had gelezen. De rechter was een veertiger en de eenige van de vrienden, die zich nimmer aan het huwelijksexperiment gewaagd had - en het was een vaak terugkeerend punt van debat of dit wel of niet goed was voor de uitoefening van zijn ambt. Hij zelf beweerde dat een celibatair sereen en objectief was, niet humeurig door kibbelarijen met zijn vrouw of door zorgen om zijn kinderen - en zijn scherpe oogen lachten dan ironisch tegen den leeraar, die een groot gezin had en altijd met bezwaren kwam, voorgedragen op zijn doceerenden toon, die de anderen amuseerde omdat hij de jongste van het gezelschap was en van het leven weinig meer wist dan de rumoerige huiskamer en de oproerige klassen hem te zien gaven...
De journalist placht voor de vlotheid der conversatie te zorgen. Hij was een gesjeesde jurist - volgens den rechter had hij een te levendigen geest en deugde hij daarom meer voor de krant van alledag dan voor de gerechtigheid der eeuwen. Maar hoe dan ook, zijn anecdotes waren onuitputtelijk, zijn arsenaal van wetenswaardigheden dwong respect af en hij was op de bekende zondig-oppervlakkige wijze op de hoogte van alles wat juist de belangstelling van het publiek had.
Ook de haute finance was vertegenwoordigd, en wel door den volstrekt onbelangrijken directeur van een filiaal eener groote bankinstelling, die gewichtige gezichten trok als de anderen hem tips vroegen en dan ijverig de aanbevolen bijzonderheden uit het prospectus der laatste emissie, die zijn bank
| |
| |
lanceerde, uitkraamde. Hij kwam overigens niet geregeld maar de vrienden hadden opdracht hem een alibi te verschaffen Voor het geval zijn vrouw weten wou... Benijdenswaardig banaal, placht de zesde man dat te noemen - deze was ambtenaar aan een van de departementen in Buitenzorg geweest en had om gezondheidsredenen moeten repatrieeren. Daar hij al een behoorlijk pensioen had en bovendien vrij gefortuneerd was kon hij zich de luxe permitteeren alles en nog wat aan een naïeve critiek te onderwerpen. ‘Jullie in Holland’ was een soort aanvalssein in zijn conversatie geworden, en iedere nieuwe strooming die in de openbare meening tot uiting kwam vond hem enthousiast bereid op het langzaam gegroeide en natuurlijk niet ideale bestaande te schelden, echter volkomen critiekloos beamend wat uit het buitenland op vreemde winden binnen-woei.
Op een November-avond zaten zij, behalve het bankdirecteurtje, weer in hun stam-café, waar Eduard zonder te vragen de drankjes bracht, gewend aan de overigens zeer uiteen loopende smaken van de heeren, voor wie hij evenveel bewondering als genegenheid had. Zij vertegenwoordigden voor hem de beschaafde wereld, zooals hij die in zijn jonge jaren had leeren kennen, al zwervend, kellnerend tot in Nice en Verona. Steels luisterend naar de flarden der inderdaad niet zelden pittige conversatie genoot hij misschien meer van de maandelijksche reunies dan de vrienden zelve. Vooral de dokter en de rechter genoten zijn respect, dat hun maatschappelijke waarde gold, het aureool der heerschers over dood en leven, vrijheid en verdriet.
De rechter nipte aan zijn whisky-soda en bracht den dokter hulde voor diens deskundigen-rapport in een moordzaak. Het is vrijwel de eenige troost in mijn twee-jaren-instructie dat ik die prachtige kleuren-combinaties van jou te verwerken krijg, begon hij, ook nu in dit geval de schedel van het slachtoffer vrijwel gespleten is met een voorhamer heb jij de ingewanden onderzocht, en ik verklap geen beroepsgeheimen als ik een paar bloemetjes lees die ik voor de heeren heb meegebracht:
Het oppervlak van de linkerlong is glad glanzend en doorschijnend, aan de voorzijde lichtgrijs-rose, meer naar achteren grijspaarsrood. De long op doorsnede is luchthoudend,
| |
| |
droog, matig bloedrijk, in de voorste deelen lichtsteenrood, meer naar achteren paarsrood.
De beide bijnieren hebben een smal grijswit merg, een smalle bruin gekleurde tusschenzône, en een donkergele schors. Het nierbekkenslijmvlies is grijswit, glad en glanzend.
Alweer, interrumpeerde de journalist, daarnet was iets anders ook al zoo, maar hou asjeblieft op met die onsmakelijkheden, ik heb laat gegeten en die lijkenschennis is misschien noodzakelijk voor het gerecht, maar voor ons alleen maar vies.
De rechter glimlachte triomfeerend, de dokter wilde zich verdedigen, toen de journalist afleidend de laatste grapjes over den oorlog in arm China vertelde - maar die vielen weer niet in goede aarde bij den leeraar omdat over zoo'n onderwerp geen moppen gedebiteerd behoorden te worden. De Indischman viel in met een sneer op den Volkenbond, waar men alleen maar kletste, terwijl toch alleen de leiding van een Màn het heil kon brengen.
(Hier zag men Eduard zuchten: het is weer zoo ver, en hij liep triestig weg, voor de tweede ronde.)
De journalist wist dat iedereen er dankbaar voor zou zijn als hij het gesprek in onpolitiek vaarwater leidde en haastig bracht hij verslag uit van zijn drukken dag: twee interviews en een mode-show, een vergadering van de pas opgerichte commissie tot wering van taalbederf op ethischen grondslag en een artikel voor zijn serie: ‘glimpjes van het internationale bendewezen’, terwijl hij bovendien nog kans had gezien de veilingzaal van Den Hout binnen te loopen, waar weer heel wat moois te bekijken viel.
Ik ben er ook geweest, zei de dokter bijna toonloos. - Alleen de rechter zag zijn gezicht verstrakken toen hij verder ging: er is veel dat niet de moeite waard schijnt in die Italiaansche collectie, die overmorgen geveild wordt, maar ik heb een wonderlijk mooi beeld gezien, een Grieksche tors van een ideale vorm, die vreemd genoeg den indruk van volmaaktheid geeft, terwijl toch hoofd en armen ontbreken. De herkomst staat niet heelemaal vast: een of andere duitsche professor beweert dat het beeld een copie is in marmer van het bronzen origineel van een leerling van Lysippos, maar anderen denken eerder aan een meester uit de onmiddellijke
| |
| |
omgeving van Praxiteles, die veel beelden heeft gemaakt van dit jongemannentype.
Het heeft een verrukkelijke patine en een glans, die het bijna iets lichamelijks geeft, ligt over het ivoor-grijze marmer... Maar wat stelt het voor, vroeg de leeraar, exact als steeds.
Hypnos, de God van den Slaap, de zoon van den Nacht - een ephebe met de heerlijkste lichaamsvormen, die je je denken kunt en een voornaam-elegante loomheid, die suggereert wat hij voorstelt - waarschijnlijk had het complete beeld trouwens de attributen van het maanzaad.
De tors is volkomen gaaf, alleen de rechter-onderbuik vertoont een kerf, precies het litteeken van een blindedarmoperatie. Jullie begrijpt dat me dat dadelijk opviel, het is nogal grappig.
Maar de Grieken maakten hun beelden toch naar het levend model en volgden nauwkeurig alle details, dus misschien... Algemeen gelach overstemde de opmerking van den journalist, wien de dokter antwoordde: In de eerste plaats staat dat niet vast voor alle perioden, en wat nu de appendicitis-quaestie betreft: de chirurgie op dat punt is pas ruim vijftig jaar oud, dus de schoone Hypnos is heusch niet geopereerd hoor!
Je denkt er toch niet aan het beeld te koopen, informeerde bedaard de rechter, zoo'n Grieksch geval is meestal nogal duur!
De dokter zweeg even en streek nerveus met de palm van zijn rechterhand over zijn haar. Toen - omdat de anderen gespannen wachtten op zijn antwoord - zei hij langzaam: Als ik kon... Het is zoo prachtig, maar dat niet alleen, het fascineert me, het is of er een geheim contact is tusschen die tors en mij, of ik al jaren dat ideale lichaam gekend heb en...
Pas op, het is weer zoo ver met je, waarschuwde wel glimlachend, maar toch ernstig, de rechter. Je bent heelemaal geemballeerd, we kennen dat van je en je weet minstens zoo goed als wij dat die toestand niet zonder gevaar voor je financieel welzijn is... Laat mij je ditmaal bedokteren, en volg mijn raad: ga niet naar die veiling. Niet waar mannenbroeders, hij mag niet naar de veiling.
En met de glazen van de derde ronde in de hand formeerden de anderen een bezwerend koor: Hij mag niet naar de veiling!
| |
| |
Eduard, de volmaakte kellner, keek verrukt toe en lachte discreet...
Maar de dokter werd naar de zaal met den afslager getrokken als een bezeten Middeleeuwer naar de terechtstelling van een jonge vrouw, die, van hekserij beticht, den marteldood moet sterven.
Door de zoo vertrouwde straten van zijn eigen oude stad liep hij als een koortsige vreemdeling, en pas toen hij moeizaam de zware glazen draaideur doorduwde kwam hij tot eenig besef en voelde toch iets als een licht verwijt in zichzelf leven dat hij hier was.
Hij moest hier zijn en het kon niet anders, wist hij dan dadelijk. En terwijl hij vlug de treden naar de groote zaal opliep, herinnerde hij zich voor de zooveelste maal dien langen dag, hoe den vorigen ochtend in het nuchtere noorderlicht, toen hij nogmaals naar den tors was gaan kijken, het lichaam een allure van smeekende overgave had vertoond en hoe hij onwezenlijk lang als een minnaar met krankzinnige oogen en toch ook met de scherpte van den ontledenden anatoom had gestaard naar die levensgroote verschijning van het schoone.
De zaal liep vol, maar er was geen rumoer. Iedereen kende de sfeer hier en was gewend aan de stille spanning - elke sensatie werd zakelijk verwerkt en de kleine zwaarlijvige baas, die vinnig boven zijn lorgnet uit loerde, had zijn publiek en zijn bedienden als altijd gevangen in het ritueel van zijn meesterlijke regie.
De dokter behoefde niet lang te wachten. Er gingen slechts enkele schilderijen van Correggio, Pietro Longhi en Canaletto vooraf. Dan volgden een wonderlijke zesdeelige kandelaber uit de negende eeuw, in byzantynschen stijl, twee bustes van blank marmer uit den romeinschen tijd - een van den jongeling Antinous en een, die waarschijnlijk keizer Galba voorstelde - en toen werd reeds ‘nummer tweehonderd acht en twintig’ afgeroepen, en de tors werd op het kleine podium naast de tafel van den veilingmeester met den deurwaarder en den afslager getild.
Even was er een murmeling onder de kijkers, die hun halzen rekten naar dit visioen, dat ongewoner was dan de reeksen
| |
| |
kostelijke schilderstukken, die in bonte volgorde het schavot werden opgedragen.
Waarom hij hier was dorst de dokter zich niet te bekennen. Hij wist dat hij het geliefde beeld niet koopen kon en zelfs niet bieden mocht om geen risico te loopen... maar hij voelde in de laatste momenten, terwijl hij haast gierig toekeek, dat hij het onverantwoordelijke toch zou doen - zou moeten doen.
Scherp onderscheidde hij de kerf op de rechteronderbuik en even lachte hij stil, zich de dwaze opmerking over het litteeken van de appendicitis-operatie herinnerend. Toen hoorde hij koud van schrik het bedrag van den inzet: vijfduizend gulden! Onmiddellijk kwam een bod van vijfhonderd gulden hooger, en hij realiseerde zich dat hij nu al uit de markt was omdat hij toch niet zooveel contant had liggen.
Maar toen, nauwelijks na eenige minuten een bedrag van vijf en zeventig honderd gulden was rondgeroepen, bedacht hij zich opeens dat hij toch wel wat effecten in zijn safe had, die hij kon beleenen of desnoods verkoopen - want het bezit van dit beeld was een zwaar offer waard en hij wist dat hij eeuwig spijt zou hebben als hij nooit meer die sublieme vormen zou kunnen zien... En bijna zonder het zelf te beseffen zei hij zeer kalm: Acht! en hoorde zich dit zeggen alsof een vreemde het bod had gedaan.
Achtduizend, herhaalde de afslager, wie meer dan acht? En dadelijk weer vijfhonderd er bovenop, en weer en nog eens. Het klonk als een kreet toen de dokter bood: Tien! Nu zag hij de zaal met de zittende menschen niet eens meer concreet, maar verward en als door een waas - een roes had hem bevangen, hij luisterde niet correct en voelde dat hij niet meer kon spreken. Hij was volkomen zijn bezinning kwijt, een angst-obsessie was over hem gekomen en hij kon zich later niet meer herinneren dat hij geluidloos zijn hand had omhooggestoken...
Twaalfduizend vijfhonderd werd van de tafel geannonceerd, en toen nogmaals in het fransch. Niemand meer? Een halve seconde, die een eeuwigheid leek, verstreek. Een korte tik. Toegewezen!
De dokter was doodmoe en half versuft. Hij bleef nog even zitten. Toen hervond hij zich wit van schrik en toch ergens
| |
| |
diep in zichzelf zeer blij - hoe ontzettend deze afloop ook was, die voor hem het financieele einde der dingen beteekende.
Zooals een patiënt, die niet langer mag nalaten een specialist te raadplegen, toch weifelt vóór hij eindelijk aanbelt, zoo moest de dokter veel overwinnen voor hij zijn vriend den rechter deelgenoot maakte van zijn moeilijkheden.
Het was drie dagen na den veiling-middag toen de dokter 's morgens den rechter opbelde maar van Soewarno, de handige Javaansche huisjongen, vernam dat meneerrr al (het was half elf!) naar het Paleis van Justitie was. - Hoewel de dokter niet wist of hij daar wel ontvangen kon worden besloot hij in zijn nervositeit het er maar op te wagen. Hij wist dat zijn vriend in de instructie zat en over een eigen kamer beschikte, en het stelde hem zelfs vagelijk gerust dat de rechter dien morgen niet zooals zoo vaak in het Huis van Bewaring instrueerde.
De bode verwees hem naar de rijksveldwacht en een van de zware blauwe mannen geleidde hem naar een collega boven, die blijkbaar als dorpelwachter fungeerde, maar eigenlijk met zijn bleek, blond gezicht en z'n coquet snorretje meer leek op een maître d'hôtel.
De dokter behoefde niet lang te wachten toen uit de kamer van den rechter van instructie een oude boerenman met stoppelige kin op kousevoeten huilend te voorschijn kwam, die door een veldwachter werd opgevangen en weggeleid. Het wachten had den dokter niet vroolijker gestemd; de gang was het toppunt van nuchterheid en door een raam zag hij slechts op een triest maar keurig binnenpleintje. - Toen hij zijn vriend begroet had, die zeer vriendelijk maar onverholen geïnteresseerd deed, viel hij eerst tamelijk gemelijk uit: En wat heeft die arme bliksem wel gedaan? De rechter wuifde nonchalant het antwoord weg: Iets onbehoorlijks met zijn dochtertjes... komt tegenwoordig nogal veel voor... Wat is er aan de hand met jou, we hebben toch de laatste weken geen rapport van je gevraagd?
Ik kom voor mezelf, zei bruusk de dokter. En toen, met een poging tot galgenhumor, die maar half lukte: Nu ben ik hier in privé bij je, maar binnenkort bekijk je mij misschien meer ambtelijk om zoo te zeggen...
| |
| |
Even zei de rechter niets, toen werd zijn altijd iets ironiseerend masker strakker. Met bedachtzame gebaren haalde hij zijn sigarettenkoker te voorschijn en liet zijn bezoeker rooken. Hij keek hem niet aan toen hij alleen maar zei: Vertel!
Het heeft weinig zin er omheen te draaien, begon de dokter... Ondanks jullie zeer goede raad ben ik toch naar die veiling bij Den Hout gegaan. O ik verzeker je dat ik absoluut niet de bedoeling had het beeld, dat ik werkelijk verrukkelijk vond, te koopen - dat was eenvoudig uitgesloten, ik zag het heusch heel goed in! Het wàs natuurlijk ongelooflijk stom dat ik gegaan ben, maar er was iets in me, dat...
Laten we concreet blijven, mon cher, interrumpeerde de rechter...
Je hebt gelijk - enfin, ik zat er stokstijf, ik wou niet bieden en ik deed het toch. Tenslotte zelfs zonder iets te zeggen - voor ik het zelf goed begreep, was ik de eigenaar.
En voor hoeveel, vroeg de ander quasi-onverschillig.
Twaalf en 'n half duizend, moest de dokter zacht bekennen. Maar dat heb je niet, dat had je niet zoo maar cash...
Dat is het juist, ik had vijf en dertig honderd gulden ongeveer contant op mijn bankrekening en op de giro - je weet ik zit nogal vast met die alimentatie na mijn scheiding...
En de rest, want daar komt het natuurlijk op aan!
Toen ik bood - dat weet ik mij toch nog heel goed te herinneren - flitste de gedachte door mijn hoofd aan effecten in mijn safe...
O, dus je had nog wat achter de hand, zei de rechter opgelucht...
Maar, en nu ben ik bij wat ik je zeggen wilde, die dingen waren niet van mij! Ze zijn van een tante, die ze mij heeft toevertrouwd om de boel op tijd te knippen, ik beheer ze voor haar...
Bliksem, dus je hebt ze...
Ja, ten eigen bate aangewend, noemen jullie dat zoo niet? Ik geloof dat het verduistering is. Hoeveel maanden krijg ik? En dat voor zoo'n beeld, je moest eigenlijk onder curateele... Laat het beeld erbuiten, het is mijn schuld, ik wilde het bezitten, maar natuurlijk, de situatie is ontzettend en ik weet er geen raad op...
Zoo, zei zijn vriend de rechter kalm, en denk je dat je zaak
| |
| |
voor mij zoo eenvoudig is? Het zou misschien beter zijn geweest als ik toevallig advocaat was, dan had ik vrijer tegenover het geval gestaan. Nu zie ik maar één uitweg: je moet geholpen worden, en vandaag nog. Zijn het courante fondsen, die je... enfin. Ja? Prachtig, dat is een heele geruststelling, dan kunnen ze dus vervangen worden door andere...
Maar die moeten dan toch gekocht worden, en hoe kan dat? Dat is het juist... Zelf kan ik met duiten niet helpen, dat weet je, dus ik moet er anderen over spreken - o ik zal niet alles zeggen - maar laat het nu maar aan mij over, ik denk voorloopig alleen aan onzen Indischman en den bankdirecteur. Ik telefoneer je morgenmiddag even voor je spreekuur, idiote aestheet! Je hoeft mij alleen maar een lijst van de... verdwenen effecten te sturen, zoo gauw mogelijk natuurlijk, niet hierheen, maar naar mijn huis!
Dankbaar nam de dokter afscheid. Hij had het gevoel dat de veldwachter op de gang, een griffie-klerk, die hem op de trap passeerde, en de bode beneden hem argwanend opnamen, en hij schrok toen hij buiten de celwagen zag staan met een oud paard ervoor.
De rechter behandelde met den Indischman het geval en bagatelle. Hij vertelde dat de lijkenschenner weer 's veel te veel geboden had op een beeld, nota bene zonder hoofd, en dat hij ernstig in de penarie zat omdat hij onmiddellijk tien mille moest fourneeren.
De ander begreep, en wachtte de vraag niet af. Hij placht wel te zwetsen, maar hij was een goeie vent en heimelijk zag hij op tegen zijn knappe vrienden.
Komt in orde, zei hij eenvoudig, ik zal het je overmaken. Magnifiek hoor, maar stort het liever bij onzen bankbroeder, ik zal het hem wel uitleggen. De dokter kan je niet meer dan tweeduizend gulden per jaar aflossen zeg, en zekerheid kan hij geloof-ik niet geven...
Wat een soesah maken jullie toch. Hij is waarachtig wel een vent om te vertrouwen, ja? Ik maak het wel met hem in orde! Even later telefoneerde de rechter met den bankman. Hij informeerde eerst naar de ernstige complicaties, die hem blijkbaar verhinderd hadden hun laatste reunie bij te wonen.
Ach man, schei uit, ik heb al genoeg aan het gedonderjaag
| |
| |
van mijn vrouw - denk er aan dat ik bij jullie ben geweest dien avond hoor! Maar wat is er aan de hand, daarover bel je me onder beurstijd toch niet op?
De rechter zei hem toen kort en duidelijk voor rekening van den Indischman aan te koopen de fondsen, die hij kalm voorlas van het lijstje, dat de dokter hem gestuurd had. Het bedrag van den aankoop zou zoowat f 9500, - zijn had hij berekend, en de nabob zou tien mille fourneeren.
We komen gezamenlijk de stukjes over een paar dagen wel halen hoor, eindigde de rechter, en de groeten aan je complicatie, is ze nog platinablond?
Drie weken later zaten de vrienden weer aan hun tafel in het cafétje. De stemming leek eerst wat geforceerd omdat vier van de aanwezigen wisten... en dat vooral niet wilden laten merken. Gelukkig had de leeraar eindelooze klachten over de kinderen op school en in zijn eigen huis, en over salarisverlaging en belastingverhooging.
Hij vertelde ook nog een grapje: een meisje had bij het verklaren van vreemde woorden het woord ‘tors’ vertaald met ongelijk. Maar de leeraar begreep niet waarom hij zoo'n daverend succes had bij de tafelronde met deze volkomen onschuldige aardigheid!
Iedereen was nu weer op dreef, het tempo van de dranken werd opgevoerd, maar de dokter mopperde over de samenstelling van zijn groc: Waarom deugt er niets van vanavond, Eduard?
En Eduard, meegaand-misprijzend maar toch ook meewarig, zei: Och dokter, die slaperige aide kan het niet, en de chef zelf is vandaag geopereerd... Wat zeg je, wat is de quaestie, Eduard?... Appendicitis, dokter -
|
|