| |
| |
| |
Een Oost-Aziatisch en een Oost-Europeesch probleem
Door Dr. M. van Blankenstein
Onze problemen zijn meer dan ooit oostelijke problemen geworden; problemen van Oost-Europa en problemen van Oost-Azië. Wat er ook in de komende maanden en jaren in de wereld geschieden moge, in een onafzienbare toekomst zal het zoo blijven.
Zooals Europa, toen het terwille van handelsbetrekkingen Japan met geweld zijn civilisatie opdrong, de Japanners heeft wakker geschud, en in dat reeds gistende volk gevaarlijke energieën ontketend heeft, zoo ontketent Japan nu zelf onberekenbare krachten in China. Niemand kan gissen, waartoe de Japanners nu bezig zijn de honderden millioenen bewoners van de grootste, samenhangend wonende geestelijke gemeenschap op aarde op te zweepen. Japan heeft dat niet in de hand. Het ziet zich voortgesleept door een noodlot. Het heeft zich de onderwerping van China niet als een drama van wereldafmetingen voorgesteld. Naïevelijk hebben zijn militairen gedacht aan operaties, bescheiden van omvang in verhouding tot het resultaat, aan onderwerping of omkooping van bepaalde personen, die dan voor Japan de dragers zouden zijn van het gezag dat het wenscht, onder stevig militair toezicht. Iets heel anders is uit hun onderneming geworden. De Japansche staatslieden voelen met den dag sterker de beklemming van het avontuur, waarin de heerschappij van het geweld in hun land hen zelf heeft meegesleurd.
Japan loopt gevaar, zéér duur te betalen voor zijn verleden. Het was het insulaire land bij uitnemendheid. Geen gemeenschap duldden zijn heerschers met de rest van de wereld. Gedurende 2½ eeuw leefde het een afgescheiden leven. Het bleef volmaakt onkundig van hetgeen er gebeurde aan de overzijde van de zee, die het gescheiden hield van het Azia- | |
| |
tische vasteland. De macht der onervarenen is het noodlot van onzen tijd geworden. In Duitschland regeert, tot onheil van Europa, een groep die ten deele te zeer kennis der geschiedenis mist om haar elementairste lessen te verstaan, en die ten deele ook zoozeer de gevangene is van willekeurige theorieën, dat inzicht in de werkelijkheid der dingen niet tot haar kan doordringen. Het lot van het Verre Oosten is voor het oogenblik afhankelijk van Japanners, die al hun geloof en hoop gevestigd hebben op de mechaniek van het geweld. Die lieden slaan om zich heen met instrumenten van welker middellijke uitwerking zij geen flauw vermoeden hebben. Een volk, dat wellicht over de grootste latente krachten van alle volken op aarde beschikt, en in den loop van een lange geschiedenis zooveel sterkte en evenwicht in zijn wereldwijze en behoudlievende lijdzaamheid gevonden had, dat het de felste stormen van binnen en van buiten uit had kunnen doorstaan; een volk van stammen, van een omvang als zij enkel nog in Indië bestaan, muurvast geworteld in den bodem waarop en waarvan het leeft en in zijn tradities; dat volk hebben de Japanners met de kracht der verdwazing en bezetenheid van zijn wortels losgetrokken. Men zegt ons, dat thans reeds 150 millioen menschen in China in beweging zijn gekomen. Zullen, als de rust weer intreedt, alle deze menigten nog kunnen terugkeeren tot de plaatsen, die zij hebben moeten verlaten, en den band met het verleden weer aanknoopen alsof er niets is geschied? Rampen van allerlei aard hebben door de eeuwen heen telkens weer millioenen Chineezen in beweging
gebracht. Nooit echter heeft eenige ramp over zoo groot gebied het land geteisterd, als nu de Japansche invasie. Ook innerlijk raakt dit volk van pacifisten op drift, onder den druk van den Japanschen geesel. Millioenen mannen worden tot soldaten gemaakt. Het nationale bewustzijn, dat den Chinees met overtuiging strijder voor zijn land kon doen zijn, had sedert onheugelijke tijden ontbroken. De Chineesche soldaat vocht als bandiet, om gewin, of hij vocht tegen bandieten, om zijn veiligheid. Nu vechten groote legers werkelijk en met bewustzijn voor hun land. Zij hebben het besef van een nationalen leider. Dit is een begin. Wie overziet, wat uit dit alles eens nog zal worden? De Japanners hebben een
| |
| |
reus wakker geschud, die zij noch geestelijk noch materieel de baas kunnen blijven. De tijd zal komen - en waarschijnlijk spoedig - dat het de Japanners berouwen zal, deze krachten te hebben ontketend. Het kan echter niet enkel van onmetelijke beteekenis voor het lot van Japan, maar wellicht voor het lot van heel de wereld zijn, dat China op zoo schokkende wijze in beweging is gebracht. Hiermede zij niet van een ‘geel gevaar’ gesproken. De Chineezen zijn een volk, dat de menschheid zeker nog veel te schenken heeft. Het Chineesche volk heeft daarvoor beteren aanleg dan de Japanners. Maar, of de verandering voornamelijk ten goede dan wel voornamelijk ten kwade zij, de honderden millioenen, die de Japanners los hebben getrokken van hun wortels, zullen daarna voor de menschheid niet meer hetzelfde zijn als te voren. Het is, zoo beschouwd, een gigantische taak, die Japan bezig is te verrichten. Japan zelf zal daarna al evenmin nog zijn wat het te voren was. De komende generatie in Japan zal reden hebben te wenschen, dat het tegenwoordige geslacht deze taak nooit op zich genomen had. Voor ons liggen deze beschouwingen voor de hand. Wij weten hoe de geschiedenis zich weinig om eerzuchtige berekeningen bekommert en ze te zekerder te schande maakt naarmate zij driftiger worden uitgevoerd. De handelende Japanners echter kennen de geschiedenis niet. Zij kennen slechts de ervaring van eenige moderne oorlogen, die Japan groote uitbreiding van macht hebben opgeleverd. Dat het Japansche volk daardoor vooral niet rijker of gelukkiger geworden is, is geen waarschuwing voor de mannen die de handelingen van het land in werkelijkheid bepalen. Zij vertoonen daarin overeenkomst met de tegenwoordige heerschers in Duitschland. Ook daar is uitputting, vermoeidheid, ook daar moet het volk zich met de maand ernstiger ontbering getroosten. De macht neemt toe, maar geen van de dingen, die het ware volksgeluk vormen, is er door toegenomen. Men gaat verder en verder op
den ingeslagen weg, hoezeer ook de moeilijkheden zich ophoopen. Geen overwinning, geen vergrooting van macht heeft opluchting gebracht. Zij, die het Duitsche volk opdrijven, koesteren, gelijk zij die het Japansche volk opdrijven, de verwachting dat eens een doel zal worden bereikt, dat alle inspanning, alle
| |
| |
offers beloonen zal die hun volken zich hebben getroost. In werkelijkheid kan de ellende slechts grooter worden, kan men met te meer zekerheid spreken van verloren generaties. Gaat ook Italië denzelfden fatalen weg op? Het is het noodlot der kortzichtige eerzucht, dat bijna 200 millioen menschen, met of tegen hun wil een fata morgana die in het ongeluk lokt, doet naloopen.
Het grootste rijk der wereld, het Britsche gemeenebest, heeft in Europa en in Azië zwaarder dan eenig ander groot volk met deze dingen te worstelen. Engeland heeft al te lang, gedeeltelijk uit een optimistisch en sympathiek pacifisme, gedeeltelijk ook uit de kortzichtige vrees ze onder oogen te zien, de noodlottige problemen, die het zoo onmiddellijk aangingen, op hun beloop gelaten. Nu kan het er geen enkele daarvan nog veronachtzamen.
De problemen van het Verre Oosten dringen zich voorloopig nog alleen in het uiterste Azië aan de Britten op. Tientsin, Sjanghai, Amoy en Hongkong zijn er de brandpunten van. De problemitis kan zich in Zuid-Westelijke richting uitbreiden. Zoowel de Philippijnen als Nederlandsch Indië liggen dan op den weg van dit verderf voor de westersche volken. Het is echter ook zeer wel mogelijk, dat het euvel nu nog in het uiterste Azië zelf aangetast en bedwongen wordt. Voor de naaste toekomst tenminste. Voorloopig verkeert het Japansche volk er vooral niet minder door in gevaar dan de staten, die de mannen van den keizerlijken weg in Japan verlies en vernedering hebben toegedacht.
De problemen van Oost-Europa zijn wel van heel anderen aard, maar ook daar weer staat Engeland, als handelende grootheid, op den voorgrond. Daar toont het meer initiatief, en meer kracht van besluit.
Het grootste der problemen vormt er Rusland. Allen vreezen de Sowjetunie, en allen hopen toch ook weer eenig heil van haar. Ook daar heerscht een macht die de behoefte heeft zich over de wereld uit te breiden. Haar dragers echter zijn bewust of onderbewust, veel meer van historisch besef doortrokken. Zij rekenen niet in jaren en zelfs niet in decennia, terwijl Duitschland, Japan en ook Italië liefst in maanden willen rekenen. De chauvinisten en dictators dier landen
| |
| |
kunnen niet wachten, de Russen kunnen het wèl. Moskou rekent nauwkeuriger. Het heeft nog geen oogenblik sedert de eerste jaren van verwarring strijdlust getoond, omdat oorlog vernieling brengt en het weet dat de heerschappij in een wereld, die in puin ligt, niet begeerlijk is. De machthebbers in Rusland hebben in eigen land ervaren, hoe bitter de overwinning is als vernietiging en ellende de beste bondgenooten der overwinnaars geweest zijn. Rusland heeft blijk gegeven, het gevaar van den oorlog te beseffen, al is het waar dat het den vrede zoekt met verwachtingen, die niet overeenkomen met onze verwachtingen en hoop. Langzaam is het de wereld duidelijk geworden, dat Rusland de wereld-revolutie niet nastreeft door het aanzetten tot strijd, door het zoeken van chaos. Wie dat nu nog zou zeggen, onderschat het vertrouwen der Russen in hun zaak. Hun leiders gelooven, dat aan die zaak de toekomst is. En als het Russische Rijk aan een toekomst geloofde, dan heeft het zich nooit gehaast. Al zijn bewegingen zijn, wie ook zijn heerschers waren, langzaam geweest en daardoor te solieder en te onweerstaanbaarder. Dat weten de machthebbers te Moskou. Het is een echt Russisch, historisch instinct.
De vrede kan worden gered, bovenal met hulp van de Russen. Dat is de slotsom geweest van overpeinzingen, die de tegenwoordige bewindvoerders in Engeland veel innerlijken strijd hebben gekost. Daarmede was nu één kant van het probleem van Oost-Europa voor hen opgelost: Men kon de hulp van de Sowjetunie aanvaarden tot het intoomen van het gevaar, dat van Duitschland dreigde. Zij hebben toen waarschijnlijk niet getwijfeld aan de bereidwilligheid van de Russen, de hand te grijpen die zij zich zouden verwaardigen naar hen uit te steken. Had Rusland niet onmiddellijker dan Engeland zelf de agressieve ambities van Duitschland te duchten? En had het niet reeds een verdrag van wederzijdschen bijstand gesloten met Frankrijk, Engeland's bondgenoot?
Eenige moeilijkheden heeft men te Londen onmiddellijk beseft. Men wist dat Polen en Roemenië de Russen als helpers in hun land niet minder zouden vreezen dan zij de Duitschers als vijanden duchten. Deze moeilijkheid echter moest niet onoverwinnelijk meer zijn, nu het Duitsche gevaar zich reeds
| |
| |
in de hoofdsteden van beide landen aangekondigd had in den vorm van gebiedend gestelde verlangens. Men slaagde er ook in, op dit punt een voor alle partijen aannemelijke schikking te vinden. Nu bleef nog slechts over met Rusland een volledige afspraak te treffen. Hierin echter toonde Londen een schromelijke naïveteit.
Rusland verwierp de eerste, vaag en onnauwkeurig geformuleerde aanbiedingen van Engeland met barsche beslistheid. Inplaats van de welwillendheid, ja, de dankbaarheid misschien, die de Britten verwacht hadden te zullen ontmoeten, vonden zij een vijandig wantrouwen. De Franschen, ervarener in het onderhandelen met de Russen over deze dingen, waren niet verbaasd. Zij hadden de botsing zien aankomen. Londen kon niet zeggen, dat Parijs niet had gewaarschuwd. Nu was er voorloopig veel bedorven. Litwinof was gevallen. Hij deelde niet ten volle het felle wantrouwen van Stalin tegenover Groot-Brittanje. Zooals Chamberlain alle instincten van den Brit tegen Rusland, en in het bijzonder nog die van den Brit van zijn klasse tegen het bolsjewieksche Rusland in zich zelf had moeten overwinnen, voor hij, nog altijd met zekeren schroom, van een bondgenootschap kon spreken, zoo had ook Stalin te kampen met het oude instinctieve wantrouwen tegen het wereldrijk, dat steeds Rusland's mededinger in grootscheepsch imperialisme was geweest, en dat de belichaming vormde van alles, wat de Russische revolutie bedoeld had te bestrijden. Stalin's schroom was zelfs grooter nog dan die van Chamberlain. Wilde Engeland misschien, met zijn aanbod als aas, Rusland lokken in een oorlog met Duitschland, opdat deze beide gevreesde machten elkaar in onderlingen strijd zouden uitputten? Wilde Engeland de tegenstelling tusschen Berlijn en Moskou aanwakkeren, opdat Hitler, gelijk eens Napoleon, zijn einde zou vinden in de onmetelijkheid van het Russische Rijk? Moest Rusland in een positie worden gebracht, die het dwingen zou dit offer voor Engeland te brengen?
Men wist in het Kremlin: Vele Engelschen, en verscheidenen der machtigste ministers, waren Hitler niet slecht gezind geweest, omdat zij in hem een verdediger van Europa hadden gezien tegen het uit Rusland dreigende bolsjewisme. Men wist dit alles vagelijk, niet in bijzonderheden; men had deze
| |
| |
kennis, die ten opzichte van velen slechts gissing of verdenking was, tot een sowjetistisch geloofspunt gestyleerd. Het wantrouwen der Russen tegen het Westen is nog overdrevener, nog onbekookter, dan de vrees in het Westen voor een altijd nog dreigend bolsjewieksch gevaar. Wij mogen aan het wantrouwen van een Stalin niet den eisch der rechtvaardigheid stellen. Heeft hij niet het recht nog minder van West-Europa te weten, dan de westelijke staatslieden weten van de Sowjetunie? Een Litwinof wist zeker beter. Maar in deze cardinale aangelegenheid vertrouwde en vertrouwt de levantijn Stalin slechts zijn eigen instinct.
Londen was zeer onder den indruk van Moskou's onverwacht scherpe afwijzing. Men begreep te hebben misgetast, zooals de Franschen voorspeld hadden. Nu ging men minder eigenwijs te werk. Men raadpleegde Parijs. En zoo vond men een formule, die geschikt leek alle bedenkingen van Rusland op te heffen. Engeland en Frankrijk zouden de Sowjetunie onvoorwaardelijk te hulp komen, met al hun strijdkrachten, als deze in oorlog geraakte doordat zij een aangevallen en om hulp vragend land bijstond. Dit aanbod zou gelden, ook al had het beschermde land nooit van Londen of Parijs eenige waarborg voor zijn veiligheid ontvangen. De Russen namen echter geen genoegen met deze formule; zij wekte slechts te meer hun wantrouwen. Liet Engeland met opzet een groote leemte in zijn aanbieding?
Er was inderdaad een groote gaping. Duitschland kon de Baltische staten, of een der Baltische staten bezetten, ter voorbereiding van een aanval op Rusland. Het was dan hoogst onzeker, dat de betrokken staat of de betrokken staten hulp zouden vragen, en zeker zouden zij die niet van Rusland verlangen. Voor die staten immers, met hun geringe diepte, met hun geringe eigen kracht, en vooral ook doordat zij nog geen kwart eeuw geleden een deel van Rusland uitmaakten, geldt nog meer dan voor Polen en Roemenië, dat Rusland hun niet minder gevreesd moet zijn als helper dan Duitschland als vijand. Rusland echter zou een bezetting van een of meer dier landen, die zonder eenigen twijfel als de voorbereiding van een aanval op Rusland bedoeld ware, niet kunnen dulden. Het moest de zekerheid hebben, dat het, als het zich - ook ongevraagd - tegen een overweldi- | |
| |
ging van eenig Baltisch land verzette, steun van Engeland zou krijgen. Waarom trachtte Engeland duidelijkheid op dit punt te ontwijken?
Weer kon Londen de redelijkheid van de Russische critiek niet loochenen. Dezen keer echter was het niet uit onwetendheid te kort geschoten. Het had dezen zwakken kant van zijn aanbod zeer wel beseft, maar het had gemeend, dat die onvermijdelijk was. Een Russische bezetting van een Baltisch land ter verdediging tegen Duitsche agressie, ook als dit land geen hulp van Rusland begeerde, ware een verkrachting van het souvereine recht dier landen om uit te maken in hoever zij zich tegen overmacht willen verdedigen. Men kon er te Londen zeer wel in komen dat Rusland, wanneer een dergelijk gevaar voor zijn eigen veiligheid in zijn kwetsbare flank ontstond, geen genoegen zou nemen met een passieve houding van zijn kleine buren; maar iets anders was het, zich bij voorbaat te verplichten, Rusland bij die verkrachting van souvereiniteit bij te staan. Engeland schrok ervoor terug, over de hoofden der Baltische staten heen, en zelfs tegen hun wil, met anderen een verdrag aan te gaan tot desnoods ongevraagde, bescherming.
Hier stond een achtenswaardige overweging der Britten tegenover een waarlijk vitaal belang der Russen. Men kon te Londen niet ontkennen, dat de overeenkomst, welke men Moskou aanbood, niet volwaardig was, als niet in deze leemte voor Rusland werd voorzien.
Met dit alles is zeer veel tijd verloren gegaan. Parijs trappelde van ongeduld. De langzame behandeling van deze zaak had te Moskou het wantrouwen nog verergerd. Men gaf er zijn eigen uitlegging aan. De diplomatieke vertegenwoordigers der westelijke mogendheden te Berlijn werden ongerust. Zij drongen aan op haast. Hitler, zoo vreesden zij, kon zich genoopt voelen, de Poolsche aangelegenheid met geweld te beslissen, vóór het machtige Britsch-Fransch-Russische bondgenootschap tot stand gekomen was. Zij waarschuwden hun regeeringen, dat slechts een diplomatiek voldongen feit van dien aard den vrede eenigermate waarborgen kon, en dat er groot gevaar schuilde in ieder uitstel. De gebeurtenissen te Tientsin en de groote toeschietelijkheid van Tokio tegenover de spil, die daarvan het gevolg was, vormden een nieuwe
| |
| |
vermaning tot opschieten. Engeland wilde nu ook wel spoed betrachten. Maar het Kremlin wenschte, in zijn ten top gestegen wantrouwen, niets meer in het onzekere te laten. Waarlijk, onwennigheid van Russen en Britten tegenover elkaar, en daaruit voortspruitend wantrouwen en misverstand, hebben een der hoofdproblemen gevormd in deze aangelegenheid.
Chamberlain's aanvankelijke aarzeling was ongegrond. Rusland was noodig voor zijn ‘omsingelingspolitiek’, die het redden van den vrede door het vormen van een overmacht tegen den aanvaller ten doel heeft. Zijn de westelijke mogendheden door een stevige, defensieve regeling met Rusland verbonden, dan verliezen de waarborgen, die Londen en Parijs aan Polen en Roemenië hebben verstrekt, veel van hun gewaagd karakter. Berlijn moge misschien twijfelen aan de waarde van het roode leger, het zal niet twijfelen aan de beteekenis, die het voor Polen en Roemenië hebben zal zich in Rusland van wapentuig en grondstoffen te kunnen voorzien, Russische vliegtuigen en vliegers in hun dienst te kunnen nemen. Het is mogelijk, dat Berlijn gehoopt heeft, Rusland te kunnen verlokken, Bessarabië en het Wit-Russische gebied der Polen te bezetten in geval van een Europeeschen oorlog. Hitler en Mussolini hebben sedert eenigen tijd hun aanvallen op Moskou gestaakt, op een wijze, die allerwege de aandacht getrokken heeft. Het hoeft lang niet zeker te zijn, dat dit op vriendelijke bedoelingen tegenover Rusland wijst, maar lang niet onmogelijk is het toch, dat beide dictators wel degelijk de gevoelens van het Kremlin willen ontzien. Dit moge dan ijdele hoop zijn, het ware reeds gevaarlijk als de dictators meenden, die te kunnen koesteren. Waarom zou Engeland eigenlijk bevreesd moeten zijn met Rusland een defensief bondgenootschap, ter beveiliging van den vrede in Oost-Europa aan te gaan? Het bolsjewieksch gevaar wordt er niet grooter door. Dit gevaar wordt heel dreigend, als een oorlog in Europa uitbreekt. De meest doeltreffende wijze om het af te wenden is, een oorlog te voorkomen. En dit weer kan zeker niet doeltreffender geschieden, dan door den ring van vreedzame staten met Rusland te versterken. Rusland in dien ring beteekent: vermindering
| |
| |
van het bolsjewieksch gevaar, door vermindering van de kans op oorlog. Geen beter antikominternpact is mogelijk, dan een pact ter beveiliging van den vrede met medewerking van Moskou. Het Russisch gevaar kan op deze wijze het best homoeopathisch bestreden worden.
Zou een oorlog uitbreken, en Rusland ware niet tot deelneming verplicht, dan kon het rustig toezien hoe de anderen zich verzwakten, hoe de volken van Europa tot volmaakte uitputting kwamen, om daar dan tenslotte voor zijn doeleinden partij van te trekken. De oorlog zou, door Rusland's afzijdigheid, slechts te langduriger en te verwoestender zijn. Een Rusland, als bondgenoot der westelijke mogendheden, is niet zoo gevaarlijk als een vrij staand Rusland.
Menigeen zal beweren dat Rusland, als het er op aan komt, zijn kansen niet door nakoming van zijn verplichtingen zou willen vergooien. Rusland echter is zelf bevreesd voor Duitschland. Het wil niets liever dan dit gevaar bedwongen zien. Een Duitsche overwinning op het Westen zou het oneindig vergrooten.
Er is echter een veel onmiddellijker overweging, die vrees voor de trouw van Rusland in het nakomen van zijn verplichtingen voorbarig maakt: Een verdrag tusschen Rusland en de westelijke mogendheden biedt de meeste kans, dat het ‘er niet op aan komt’. Men zal waarschijnlijk het gevaar niet te duchten hebben, dat Rusland zijn plicht verzaakt, omdat zijn plichtvervulling, zoodra die plicht bestaat, niet op de proef zal worden gesteld. Engeland tracht zijn groep zoo sterk mogelijk te maken, juist om een conflict te voorkomen. Zijn beleid van bondgenootschappen hoort tot de wapeningen die oorlog moeten afweren. Dat is het doel van het verdrag met Rusland. Strijd moet het afwenden, en daarmede het ernstigste gevaar voor chaos in Europa.
|
|