allen opgenomen en geborgen: de natuurlijke en de wijsgeerige mensch, bruut en droomer.
Het is dus een geheimzinnige genade van het leven, die wil dat overal waar leven is, de dood niet zijn zal.
Het zijn niet de beuzelingen, die zooals de wijzen zeggen, den dood vergeten doen. Het is de levensgloed door de oogen uitschijnend, die aan de beuzelingen deze vervoerende flonkering verleent.
Een mensch weet de dood bestaande. Maar hij kan zichzelf duizend maal zeggen dat hij sterven moet, deze duizend maal zeggen vormen tezamen nog niet één enkele voorstelling, verbeelding, van den dood.
Dier en mensch verschillen minder dan men zegt in hun verhouding tot de dood. Alleen het dier mist het abstracte en koele voorweten omtrent den dood. Maar ook het dier kent de ontzetting voor de dood van zijn gelijken, de overgang van leven tot niet leven, die door zijn reukorgaan op hem indringt als het onbegrijpelijke, iets dat op ontzettingwekkende wijze niet in orde is. Breng een kat bij zijn gestorven makker, met wie hij dagelijks omging, at en sliep. En tracht hem langer dan dertig seconden vast te houden. Het is niet mogelijk. De vluchtdrang is te sterk.
Zoo ook de mensch. Weten omtrent de dood is dus nauwelijks meer werkelijk dan het on-weten van het dier. Maar soms dringt de dood op den mensch in. Door meer organen dan bij het dier, en door minder snel vergeten gevolgd. Dan ziet men den dood, met een vernietigende schrik, soms door een plotseling ongeluk van een wildvreemde, soms door den dood van een bemind mensch, maar dit is geen regel, want men kan zoo vervuld zijn van de gedachte aan leven en voortleven, dat men de physieke dood als 't ware langs zich heen laat gaan. Maar de dood zien op deze wijze, beteekent ook zelf door dien dood overmeesterd te worden, zelf in staat van versterving te zijn, de ontbinding gehecht te zien aan ieder aangezicht, zich over een grond te voelen gaan verzadigd van dooden. Dan keert de genade des levens zich om, want waar de dood is kan het leven niet meer zijn.
In zulke oogenblikken heeft alleen de droom van altijd leven den mensch de kracht gegeven, den lichamelijken dood voorbij