Op de bres
Een Haagsche ontsporing
Een o.i. ergerlijk staaltje van zeeschuimerij op de democratie heeft de Mei-aflevering gebracht van het Haagsche Maandblad. Een zekere meneer Schaumburg-Lippe, een Duitsche prins, levert daarin een unfaire en onwelwillende kritiek op de Nederlandsche politiek en de Nederlandsche mentaliteit, nota bene in een artikel, dat een pleidooi wil zijn voor de stelling dat Duitschland heusch den vrede wenscht, - ‘allerdings wie ich ihn auffasse’ om met wijlen den Rijkskanselier Michaelis te spreken. Dit vorstelijk personnage verwijt ons land, dat het tot de oorlogsophitsers tegen Duitschland behoort. Dit vindt hij, behalve zedelijk ongeoorloofd, ook onbegrijpelijk, aangezien immers Nederland buiten den wereldoorlog is gebleven en dus goed op de hoogte kan zijn van de commercieele voordeelen, die de vrede biedt en die ook door ons in zoo ruime mate zijn genoten. Onze groote fout is - en daarmede verspelen wij de vriendschap van Duitschland - dat wij de Joden, oorlogsaanstichters bij uitnemendheid, in ons land dulden en ons zelfs volkomen aan hun invloed ondergeschikt hebben gemaakt. Eerst als wij die serviliteit aan de Joden opgeven, zal Nederland in den kring der Duitsche vrienden welkom zijn.
Het betoog volgt, zooals men ziet, de gewone redeneering die men in elk nationaal-socialistisch schotschrift kan vinden en het is te laag bij de grond om, ter bestrijding ervan, het bukken er voor over te hebben. Laten wij derhalve het artikel ten prooi aan de knagende kritiek der muizen. Zelfs willen wij een opkomende verwondering bedwingen over de onwellevendheid van een vreemdeling, die van de gastvrijheid, welke hem in een Nederlandsch tijdschrift wordt geboden, gebruik maakt om ons land, onze cultuur en onze mentaliteit op een kwaadwillige wijze af te beelden. De berustinggevende overweging van 's lands wijs 's lands eer, doet ons echter die onwellevendheid aanvaarden.