De Stem. Jaargang 19
(1939)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
De internationale spanningen van het oogenblikGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 499]
| |
nooit bestaan hebbende situatie ons bevinden. Noch voor den Japanner, noch voor den beschaafden Chinees, Noord- of Zuid-Amerikaan, Zuid-Afrikaan, Australiër, Britsch-Indiër of Indonesiër, en evenmin voor den Sofjet-burger, kan, om deze reden, het aspect der huidige wereld even sinister, hopeloos en gruwelijk zijn als voor den nadenkenden West-Europeër.’ De tegenstelling waarvan hier sprake was, blijkt reeds uit het citaat. Het stelde West-Europa tegenover de andere wereld. Een klein schiereiland van Eurasië tegenover 5 werelddeelen. Waarom? Omdat de techniek - in verband met onze bevolkingsdichtheid - juist ons met zulke ongehoorde gevaren bedreigt. Wij hebben, dunkt me, daarin, sedert dien, lesjes gehad. Niet wij alleen. Behalve aan de Westzijde van ons continent, in het ongelukkige Spanje, ook de Chineezen! Hoeveel tienduizenden hunner zijn al in flarden gereten uit de lucht? De toestand is sinds '32 blijkbaar niet beter geworden. En indien men toen mocht spreken over een sinister, hopeloos, gruwelijk aspect voor den nadenkenden West-Europeaan, hoe moet het dan nu wel genoemd worden? Niettemin in die 7 jaar is de toestand er niet helderder op geworden. Meer dan ooit geldt thans: het aspect der huidige wereld en van den toestand, waarin wij verkeeren, hangt af van het beschouwend subject. Laat ik slechts één voorbeeld noemen. Na September '38 - de Tsjechische crisis - is de gedachte bij velen opgekomen: wij zullen geen grooten oorlog in Europa meer zien, geen tweeden Wereldoorlog als in '14. Dus: de anti-these van het Marxistische geloofsstuk, dat nog in '21 het mijne was. De recente vertolking van die gedachte - zeer fraaie vertolking - vindt gij bv. in een artikel van den gewezen redacteur van die Weltbühne - ‘Marxist’ of gewezen Marxist dus mede - Es giebt keinen Krieg mehr, in Schwarzschild's Tagebuch van 18 Febr. j.l. En de gronden voor deze meening zijn niet zwak. In hoofdzaak zijn zij: de technische oorlogsontwikkeling bedreigt thans ook de kapitalisten en hun eigendommen. Zij stelt hen bovendien voor een afgrond, waarin alles kan verdwijnen. Dus: zij zullen geen oorlog meer aandurven. Ik zelf - beken ik - neigde tot die meening in October '38 na de vreeselijke spanning en de diepe teleurstelling over den ondergang der Tsjechische | |
[pagina 500]
| |
Republiek. Ik heb haar, met zooveel woorden, gehoord van een hooggeplaatsten Nederlandschen militair. Er moet dus iets plausibels in zitten. Wij zullen straks, dunkt me, nog wel eens trachten te bezien: wat. Voorloopig volsta ik met te zeggen: ook onder nauw-verwante geesten heerscht er groote verwarring over de vraag: waar zijn wij? waar gaan wij heen? Hoe snel? Altemaal vragen, die wij ons toch willen en moeten stellen. Hoef ik u de verzekering te geven, dat buiten die kringen van min of meer nauwverwante geesten - zij, die den invloed van het Marxisme hebben ondergaan - de subjectiviteit nog meer hoogtij viert? Het aantal wijzen om de wereld te bezien, is meer dan ooit legio. Ik zal zelfs niet beproeven, u die oneindig verschillende gezichtspunten te laten zien. Maar vergeten wij 't niet: ieder verschillend gezichtspunt brengt ook een andere wijze van zich verhouden, zich gedragen, van houding mee. Nu beteekent dit weinig bij den gewonen mensch, bij u en mij. Maar indien de dragers van deze subjectiviteit tot de machtigen behooren? Indien zij Chamberlain, Bonnet, Mussolini of Roosevelt heeten? Van al deze subjectieve standpunten blijft er, dunkt me, één in ieder geval wel de moeite van een bizondere vermelding waard. Het is het - ‘point de vue de Sirius’, door den onsterfelijken Voltaire zoo fraai ontwikkeld, o.a. in Micromégas, dat verhaal van de reis der bewoners van Sirius en Saturnus naar de Aarde. Ik denk aan de conversatie, die deze ontzaglijk groote wezens - voor wie de aardelingen slechts als stof onder hun nagels zijn - ten slotte hebben met een enkelen wijze, een filosoof, onder deze diertjes. Deze zegt immers: Indien men een klein aantal bewoners, die zeer weinig in aanzien zijn, uitzondert, is heel de rest een verzameling gekken, boosaardigen en ongelukkigen. Wij, menschen, hebben meer stof dan wij noodig hebben om veel kwaad te doen, indien het kwade ten minste uit de stof voortkomt, en te veel geest, indien het uit den geest komt. Weet gij wel bv. dat er, op dit oogenblik, waarop ik tot u spreek, een honderdduizend gekken van onze soort, gedekt met hoeden, bezig zijn honderdduizend andere beestjes te dooden, die een tulband tot hoofddeksel hebben, hen te dooden of door hen vermoord te worden, en dat dit, bijna over de geheele aarde, zoo al sinds onheugelijke tijden in zwang is?’ De | |
[pagina 501]
| |
Siriër rilde en vroeg, wat dan toch wel het voorwerp mocht zijn van die verschrikkelijke twisten tusschen zoo kleine beestjes. Het gaat - zei de filosoof - om de een of andere aardkluit zoo groot als uw hiel. Niet dat een van die millioenen menschen, die zich laten doodslaan, een recht meent te hebben op die kluit modder. Het gaat er slechts om te weten of hij zal toebehooren aan een zekeren man, dien men Sultan noemt, of aan een anderen, dien men - ik weet niet waarom - Caesar noemt. Enz. enz. Het gezichtspunt, hier ruw geschetst, moge niet practisch zijn, niet tot handelen, doen, daden aansporen. Het is, dunkt me, ook nu, in een tijd, waarbij vergeleken ons de eeuw van Voltaire een zachtmoedige lijkt, versterkend en opbeurend. Soms althans, in sommige momenten. Maar overigens! Welk een variëteit. Nog eens: ik zal niet beproeven ze u op te sommen. Alleen reeds, die min of meer ‘marxistisch’ heeten of zijn, zijn er diverse. Het Trotskisme bv. lijkt me, van deze alle, thans wel het belangrijkste en meest consequente. Maar enkele, omdat ze belangrijk zijn en veelvuldig worden aangehangen, moet ik toch even beschouwen, omdat ze zoo nauw met ons onderwerp: de spanningen en verwarringen van het tijdvak, samenhangen. Wel een van de meest kenmerkende en algemeene is dat, wat men, dunkt me, zou kunnen definieeren als dat van de leege frase. Het is, zooals bv. bij bourgeois, die zich tot de zoogen. Oxford-beweging rekenen, een beroep op de ‘goedwillendheid’: het doen van zijn plicht, ‘saamhoorigheid’, de eenheid der natie en allerlei fraaie gevoelens. Het is een zich troosten met fraseologieën. En is er ooit een tijd geweest, waarin woorden goedkooper en talrijker waren? Niemand zal zeker zeggen van wel. Het is de typische geesteshouding van den ‘bourgeois’ in den ongunstigen zin, dien dit woord in de literatuur zoolang had, den bourgeois, die niet meer weet, wat er aan de hand is. Waar dit standpunt onder ‘machtigen der aarde’ in de burgerlijke wereld veel voorkomt, is het alles behalve onbelangrijk. Dan is er de houding der ‘gewone’ menschen, de meerderheid, die de trotsche regenten in de 18e eeuw het gemeen noemden, en die nu met verschillende nuanceering de ‘massa’ - in een zeker marxistisch jargon een tijd lang verheerlijkt - of ‘het volk’ wordt genoemd. Deze houding is die | |
[pagina 502]
| |
men philosophisch gesproken, die der ‘directheid’ kan noemen. Het is ons aller standpunt om zoo te zeggen, wanneer wij in ons normale doen zijn. Als ik een wandelingetje maak, zie ik, voel ik, denk ik aan de wolken, de boomen, de huizen, den wind. Als een man of vrouw aan het werk is, denkt hij of zij aan zijn en haar werk in hoofdzaak. Er zijn momenten, als hij de krant leest over een bombardement van Barcelona of iets ander gruwelijks - waarin hij tot de indirectheid opstijgt. Er zijn momenten - zoo in September - waarin hij meeleeft met een heele wereld. Maar - hij is volslagen machteloos. Doen kan hij niets. Eens in de 4 of 2 jaar kan hij een rood potlood hanteeren en zijn souvereinen wil uitdrukken. Maar de 4 maal 365 dagen is hij stom en gebonden en slaapt zijn souvereiniteit. In de dictatuurlanden - men weet het - heeft hij zelfs dit genoegen niet. De gewone man en vrouw m.a.w. denkt meestal niet aan de diepere oorzaken van het maatschappelijk gebeuren, heeft er ook niet de kennis voor, en hij is, door de bank, stom en machteloos, zelfs in een ‘democratischen’ staat. Anderen denken, praten, handelen voor hem: de regeerders, de gekozenen, de kranten. In de dictatuur-landen is dat machtig vereenvoudigd: deze drie zijn één geworden; de regeerders alleen denken en handelen. Maar wij moeten een gewichtige categorie van subjecten niet vergeten. Subjecten in den dubbelen zin des woords: waarnemers en handelenden. Dat zijn de misdadigers. De misdadigers, pur et simple. De nette burger en de gewone mensch denkt er gewoonlijk niet zoo aan. Tenzij incidenteel. Maar zij zijn er. Zij zijn zelfs talrijk. Ieder kan ze, weet men, uitmuntend leeren kennen uit de literatuur, de literatuur, die zelfs tot de meest verslondene behoort, den detective-roman. Gij vindt daar het type ten voeten uit! Het is een destructief type. Het zijn lieden, die slechts één grooten hartstocht kennen: zichzelf te bevredigen. Het is een type, dat talrijk is geworden in de moderne wereld, vooral in de na-oorlogsche. De oorzaken? Ach: gij kent ze; ze zijn talrijk. Ik hoef er slechts eenige te noemen: de ineenstorting der oude moralen en geloofsvoorstellingen, een geautoriseerde moord- en vernielingsperiode van 4 jaar en langer; de demoralisatie der jeugd. Ieder kent de oorzaken. Bibliotheken zijn er over volgeschreven. Moet men | |
[pagina 503]
| |
zich niet verwonderen, dat, onder de jeugd vooral, de misdadigheid niet veel frequenter is. Dat ze niet frequenter is - onder zoo ongunstige omstandigheden - schijnt me wel eens voor de theorie van de aangeboren goedheid des menschen te spreken. Rousseau toonde al terecht aan, dat de ‘cultuur’ zedebedervend werkt. Wat zou hij na 200 jaar wel van de onze hebben gezegd? Hoe dit zij: een feit is het: de misdadigers zijn talrijk in deze wereld. En hoe nu, indien zij, door den loop van omstandigheden, de macht in een bepaalden Staat in handen krijgen en de beschikking over zijn enorme, welhaast onbeperkte machtsmiddelen? Want, niet waar... de Staat is, door een ontwikkeling, die begint in ‘onze’ - de Europeesche - Middeleeuwen, steeds sterker geworden. In de 9e, de 10e eeuw bestond hij nog nauwelijks. In de 14e, 15e eeuw was hij nog uiterst zwak in Europa. Op 't einde der 18e eeuw was hij nog uiterst beperkt van macht bv. in Engeland. Men leze Halévy's History of mijnentwege Dickens' Barnaby Rudge. Eerst na de Fransche Revolutie en met het Kapitalisme groeit hij overal reusachtig op. Hoe nu, indien hij in handen valt van misdadigers? Dat de Staat - de hoog-ontwikkelde, moderne, industrieele, kapitalistische Staat - zooveel sterker is geworden, sterker naar binnen, beschikkend over enorm veel meer dwangmiddelen van elken aard, ziedaar nu eindelijk een feit, waarbij wij, dunkt mij, het rijk der standpunten en houdingen, der standpunten, die legio zijn - ik heb er geen 10 van de 100 genoemd - d.w.z. het rijk der subjectiviteit min of meer verlaten en iets als den vasten grond der objectiviteit onder de voeten krijgen. Dit toch is een feit, waarover geen verschil van meening mogelijk is. Nog in de jaren '60 der vorige eeuw kon men eraan denken, iets als een phalanx te vormen tegen de staatsalmacht, die in toenemende mate de bewegingsvrijheid der individuën belemmert. Gij kunt de bewijzen bv. vinden bij 2 groote sociologen als Troeltsch en Alfred Weber, geciteerd in het eerste deel van mijn ‘Socialisme aan den Vooravond van den Wereldoorlog’. Wie zou aan zooiets thans nog kunnen denken? Van dit geweldige ‘sociale’ of sociologische feit moeten wij, denkt me, ons rekenschap geven, wanneer wij 't over de huidige spannin- | |
[pagina 504]
| |
gen hebben. De Staat is een ontzaglijk machtig en veelzijdig organisme geworden, met een enorme bureaucratie. (Hoe zwak was hij en deze bureaucratie, relatief gesproken, bv. nog in 't midden der 19e eeuw: ik denk aan Marx' prachtige artikelen over den Krim-oorlog!) En hij is geworden - de groote kapitalistische Staten zijn geworden, wat onze pacifist-staatsman Van Beuningen reeds in de 17e eeuw noemde: stratokratieën. Van Beuningen schreef in de 2e helft der 17e eeuw: nu heeft een kleine Staat als de Republiek meer bezoldigde Ruiters en Knechten in vredestijd dan voor 150 jaren al de Christenpotentaten tezamen niet konden bekostigen: ende daarnevens gelet werdende op de vont van 't Buspoeder, hoe 't selve van tijd tot tijd ysselijk verslindende is gemaakt, soodat Christi vreederijk een sich onderling verslindende stratokrateia of krijgsregeering geworden is’. Wat zou de brave man zeggen van onzen toestand, zooals die nog onlangs is weergegeven in de ‘officieele’ cijfers. De cijfers van den ‘Volkenbond’. Want, niet waar, als uitmuntend statistisch bureau bestaat de Geneefsche Bond, Wilson's schepping, toch nog! In 1929 gaven de Staten, geregistreerd bij den Volkenbond, per jaar aan bewapening uit 4200 millioen gouddollar. De Groote Mogendheden daarvan 66% of 2800 millioen gouddollar. In 1932 begint de Ontwapeningsconferentie. Zij faalt in 1934. Hoe zij faalt - door de schuld der Groote Mogendheden, Engeland niet 't minst - kunt u bv. bij Brailsford (Bezit of Vrede?) in extenso nalezen. Na de mislukking - en door de komst van het Nazi-regiem in Duitschland - begint de stijging met duizelingwekkende snelheid. In de 10 jaar van 1929-'39 hebben de 7 Groote Mogendheden tezamen minstens 40 milliard gouddollars uitgegeven aan militaire doeleinden. In 1938 is dit cijfer reeds, minimaal, gestegen tot 9400 millioen gouddollars voor alle Staten, een bedrag van 30 milliard Ned. guldens per jaar. Dit is een minimum-berekening. Inderdaad is het meer. En het bedrag stijgt snel. Wij weten: Engeland alleen geeft nu reeds in enkele jaren het onvoorstelbare bedrag van 800 millioen pond uit aan oorlogstoerusting. Wij leven in een wereld van stratokratieën, waar een steeds grooter deel van den maatschappelijken rijkdom besteed wordt aan... verdedigings- d.w.z. vernielingsmiddelen. En welke! Wij | |
[pagina 505]
| |
weten het. Ziehier nu, dunkt me, een tweede geweldig feitencomplex, waarover als complex geen meeningsverschil mogelijk is, waar wij het rijk der subjectiviteit hebben verlaten. En evenmin is er verschil mogelijk over de waarheid: wij bewegen ons, als wereld, wat dat betreft, van kwaad tot erger. Als men ten minste deze ‘verspilling’ - denk eens welk een ‘cultuur’-goederen voor 30 milliard per jaar te scheppen waren! - een kwaad wil noemen. Hierover is er, natuurlijk, direct meeningsverschil. Er zijn er velen, machtigen, die in dit alles eerder juist een enorm voordeel zien. En ik vraag u, wat zou uw oordeel zijn, indien gij groot aandeelhouder waart in een fabriek van vliegtuigen, of Duitsch generaal of... Hitler? Eigenaardig is hierbij: het aanpassingsvermogen van den gemiddelden mensch. Wat in 1913 nog krankzinnig zou zijn voorgekomen, wat in 1925-'26 nog onmogelijk scheen, is nu werkelijkheid geworden: wij leggen ons bij deze feiten neer, en zien geen remedie. Is dit niet reeds een voldoende oorzaak van de spanningen, waarin wij leven? Een feitencomplex, hiermee nauw samenhangend - en waarover ook geen meeningsverschil mogelijk is, dunkt me, is de internationaliteit der wereldproblemen. Wij leven, wat dit betreft, in een veel nauwer onderling verbonden wereld dan die van vóór '14 bv. En sinds 1933 althans teekent zich, met steeds grooter duidelijkheid, althans één wereldgroepeering af, zooals de tijd vóór '14 die ook kende, maar anders: het ‘blok’ der Staten, dat zich bij het zoogen. Anti-Komintern-verdrag heeft aangesloten. U weet: dit is een Duitsch uitvindsel. Het omvat sinds eenige jaren Duitschland, Italië, Japan, de drie hongerige, onverzadigde groote wolven. Eenige kleinere satellieten hebben er zich bijgevoegd. De jongste is het thans door de ‘Spil’ overheerschte Spanje. De ‘Driehoek’, het nu zooveel machtiger Duitschland met zijn meer dan 80 millioen, Italië, met zijn 40 millioen, dat reeds een Duitsche vazalstaat is geworden, een soort van Duitsche Satrapie, en in Oost-Azië, Japan, op leven en dood worstelende met 300 millioen Chineezen, is zeer blijkbaar een geheel nieuwe combinatie, vergeleken met bv. het Drievoudig Verbond van vóór '14 of de ‘Entente Cordiale’. Nieuw? Ja en die toch sterke trekken van overeenkomst ver- | |
[pagina 506]
| |
toont met hetgeen wij vóór 1914 zagen. Ook toen waren Duitschland, Italië, de Donau-Monarchie en Japan uit op expansie, imperialistische expansie. Maar het enorme verschil is natuurlijk dit: toen speelden nog geen ideologische, geen kwesties van leer, dogma, propaganda, een rol bij de bepaling van de politiek der Groote Mogendheden. Zij lieten zich nog uitsluitend leiden door wat zij hun belang achtten: d.w.z. het belang der heerschende klassen. Thans is de ideologische factor enorm sterk geworden. Ja: hij heeft in vele opzichten het karakter aangenomen van godsdienstig fanatisme. Hoe dit te verklaren? Een totale beschouwing van de wereldgeschiedenis der laatste 25 jaar ware daarvoor noodig. En die is zeker nu nog niet mogelijk. Maar men kan toch een paar dingen met zekerheid vooropstellen, waarover ook al weer niet zooveel meeningsverschil mogelijk is. Ten eerste, het in den Wereldoorlog en daarna ontstane Communisme heeft het karakter aangenomen van een wereldreligie, iets als een nieuwen Islam en het is geworden iets als een geweldige nieuwe geestelijke Orde, iets als die der Jezuïeten in de 16e en 17e eeuw. Als zoodanig beteekent het een enorme verscherping van het vrij tam geworden vóóroorlogsche socialisme. Het is een internationale religie, die over een zesde deel der Aarde de onbeperkt heerschende is. Het vormt een latente en zelfs aperte bedreiging voor alle landen, waar nog feodale of semi-feodale toestanden heerschen. Hoewel deze nieuwe religie nu in de Westelijke, democratische Staten (Engeland, Frankrijk, België, ons land, Skandinavië) van Europa en evenmin in de Vereenigde Staten, Canada enz. geen gevaar is voor den Staat en de bezittende klassen, is zij dat in deze semi-feodale Staten wel. Maar... haar indirecte invloed op de bezitters ook in de ‘democratische’ (Westersche) Staten is, ondanks alle tactische maatregelen van de leiding der ‘Komintern’, nog altijd groot. Zoo groot, dat deze voor een belangrijk deel de schijnbaar onbegrijpelijke gebeurtenissen der laatste jaren verklaart. De heftigheid der ideologische tegenstellingen echter, die het karakter dreigt aan te nemen van een godsdienstoorlog, is veroorzaakt door de opkomst van het Duitsche Nazisme of Rassisme. En hier komen wij direct op de hoofdoorzaak van onze spanningen, de reden, waarom zij zooveel | |
[pagina 507]
| |
heftiger zijn dan in de jaren vóór den Wereldoorlog. Wat is het karakter van het thans in Duitschland en, nu Italië onder Duitschen invloed is gekomen, steeds meer ook in Italië consequent doorgevoerde systeem? Om dit te begrijpen, moeten wij teruggrijpen tot wat zooeven reeds werd aangeduid - in de verwijzing naar mijn uitspraak van 1932 - als een hoofdkenmerk - zonder eenigen twijfel, dus zonder subjectieve gevoelens, wenschen of inzichten - van onzen tijd: de ontzaglijke macht der techniek op alle gebied. Niet alleen in de wereld der mechanismen, maar ook ter domineering, ter domesticeering van den gemiddelden mensch.
(Slot volgt) |
|