| |
| |
| |
De ballade van het heil
Voor Anton van Duinkerken.
Door Louis de Bourbon
Hier zegt men heil, daar zegt men heil,
maar niemand wordt gezond;
het is de nieuwe, vreemde stijl,
doch 't woord leeft amper maar een wijl
Er zijn er ziek naar ziel en geest
of met een lichaam vol van pijn,
er zijn er die men nooit geneest,
er zijn er met een kreuplen voet,
er zijn er die bedorven zijn,
er zijn er met een zwart gemoed,
maar Christus is mijn heil.
Ik zag een man die sterven ging
hij stond gebogen en er hing
een zoute geur van visch en hout,
die zoute wind van schuim en zee,
die was den stervende vertrouwd,
maar Christus is mijn heil.
Hij had geen mond meer, geen gezicht,
hij was een groote, open wond,
zijn lichaam was een wrak gesticht
voor alle ziekten van den nacht,
nu vrat de boete aan zijn mond
voor wat begon bij het geslacht,
maar Christus is mijn heil.
| |
| |
Ik zag een vrouw in Singapore,
zij was geboren in Hongkong,
geen mooire vrouw, geen rijkre hoer,
maar geen graf, dieper dan haar ziel,
geen meid, die zoo onstuimig zong,
en geen die zoo verloren viel,
maar Christus is mijn heil.
Ik zag een jongen in Port Said
die had een vreemd beroep,
die had al jaren rondgeleid
de blanken van de verre kust,
hij wist aan ieders blik en roep
op welke zonde hij was belust,
maar Christus is mijn heil.
'k Zag in Bangkok een troepje staan
van bedelaars met leegen maag,
die keken mij zoo hunkrend aan,
zij hongren morgen als vandaag
tenzij de dood hen zelve spijst,
maar Christus is mijn heil.
Er was een kerel in Saigon,
die stond daar op de brug,
ik zag dat hij in 't water sprong
en hoorde dat hij iets riep,
men zocht, maar vond hem niet terug,
de fleuve Saigon is maatloos diep,
maar Christus is mijn heil.
Ik zag veel zonde en onheil aan,
ontucht en dronkenschap en moord,
ik voelde het wankelen van het bestaan,
ik hoorde hoe de wanhoop steeg,
toen hoorde ik het vooze leiderswoord,
dat wordt gepreekt in straat en steeg,
maar nergens bracht het heil.
| |
| |
Hier zegt men heil, daar zegt men heil,
maar niemand wordt gezond;
het is de nieuwe vreemde stijl,
doch 't woord leeft amper maar een wijl
Gij hebt gezegd: Ik ben uw heil,
zoolang Ik in uw ziel verwijl
is elke ziekte, elke nood,
slechts loutering en nooit de dood,
|
|