De Stem. Jaargang 19
(1939)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Het einde van de Spaansche vrijheid?
| |
[pagina 292]
| |
peesch Turkije, waarin o.a. deze passage over de Europeesche Revolutie voorkomt: ‘Wie... door de studie der geschiedenis de eeuwige wisseling in de menschelijke lotgevallen heeft leeren bewonderen, waarin niets bestendig is dan de onbestendigheid, niets onveranderlijk dan de verandering; wie den ijzeren gang der historie heeft gevolgd, welker raderen meedoogenloos over de puinhoopen van groote rijken heenrollen, geheele generaties zonder erbarmen verpletterend; wie met één woord de oogen open heeft voor het feit, dat geen demagogische oproep en geen oproerige proclamatie zoo revolutionneerend werken kan als de eenvoudige naakte feiten der menschelijke geschiedenis; wie het ontzaglijk revolutionnaire karakter van het huidige tijdvak vermag te begrijpen, waarin stoom en wind, electriciteit en drukinkt, artillerie en goudontdekkingen te zamen verbonden in één jaar meer veranderingen en revoluties te weeg brengen dan vroeger een geheele eeuw voortbracht, die zal er zeker ook niet voor terugdeinzen, zich deze historische vraag te stellen, alleen maar wijl haar volledige oplossing een Europeeschen oorlog ten gevolge zou kunnen hebben. De regeeringen met hun oud-modische diplomatie echter zullen de moeilijkheid nooit oplossen. Gelijk de oplossing van zooveel andere problemen blijft ook die van het Turksche vraagstuk de Europeesche Revolutie voorbehouden. In deze bewering ligt geen aanmatiging. Sinds 1789 omvat de Revolutie steeds wijdere gebieden, worden haar grenzen steeds verder gelegd. Haar laatste grenspalen heetten Warschau, Debreczin, Bukarest; de uiterste punten der eerstkomende Revolutie moeten Petersburg en Konstantinopel zijn.’ De profetie van Marx-Engels is uitgekomen, weten wij, zij 't later, veel later dan zij beiden, toen nog jonge mannen, op dat tijdstip dachten. De Europeesche Revolutie stond in 1904-'05 reeds in het hart van het Tsaristische Rijk, dat voor de Dioscurn nog de anti-revolutionnaire kolos, bolwerk van de Europeesche reactie in 't algemeen was. Tien jaar later brak de Wereldoorlog uit, door den ouderen Engels sinds de jaren '80, na Marx' dood, gevreesd als een ramp, waardoor de opmarsch der Europeesche arbeiders decenniën zou worden vertraagd, precies in tegenstelling met wat de | |
[pagina 293]
| |
jonge man - tijdens den Krim-oorlog - nog hoopte. De toekomst van het Ottomaansche Rijk - in 1908 klopte de Revolutie aan de poorten van het oude Stamboul - werd, voor zoover zijn Europeesche deel betreft, opgelost door de Balkan-oorlogen, die den Wereldoorlog inleidden, en wat het Aziatische deel aangaat, door de wereldworsteling en de vredesverdragen, die haar beëindigden. Het ongelukkige Spanje echter, het Westelijkste van de drie groote schiereilanden, die Zuid-Europa vormen, bleek minder gelukkig dan het voormalige Turkije. Dit moge, èn in zijn Europeesch èn in zijn Aziatisch deel, een betrekkelijk evenwicht hebben gevonden, met Spanje is het juist andersom gegaan. Neutraal in den Wereldoorlog, heeft het, toen deze was afgeloopen, een nieuwe baan van convulsies betreden, in 1931 eerst recht begonnen met het aftreden van den laatsten koning, en nu reeds bijna 8 jaar van een heftigheid, slechts met de ergste tijdvakken uit zijn vroegere geschiedenis te vergelijken. Een heftigheid, gevolg van het feit dat Spanje opnieuw tegelijk twistappel en arena is geworden in den strijd tusschen de groote Europeesche mogendheden. Marx - ditmaal is hij het zelf geweest, zonder eenigen twijfel - begon een van de schitterende artikelen over het revolutionnaire Spanje, waarnaar ik reeds eenmaal mocht verwijzenGa naar voetnoot1), in de ‘New-York Tribune’ van 9 Sept. 1854 met deze passageGa naar voetnoot2): ‘De Revolutie in Spanje heeft nu reeds zoozeer een karakter van duurzaamheid aangenomen, dat, zoo meldt onze Londensche correspondent, de bezittende en conservatieve elementen beginnen te emigreeren en zich in Frankrijk in veiligheid brengen. Dat verrast ons geenszins. Spanje heeft zich nooit de moderne Fransche manier eigen gemaakt, die 1848 zoo algemeen en vogue was, een revolutie in drie dagen te beginnen en te beëindigen. Spanje's pogingen in deze richting zijn meer omvattend en duren langer. Drie jaren schijnen de kortste tijdruimte te zijn, waartoe het zich beperkt, en zijn revolutionnaire cyclus strekt zich soms over 9 jaar uit. Zoo duurde zijn eerste revolutie in deze eeuw van 1808 tot 1814, | |
[pagina 294]
| |
de tweede van 1820-1823, en de derde van 1834-1843. Hoe lang de huidige duren en hoe zij eindigen zal, dat vermag zelfs de meest ervaren politicus onmogelijk te voorspellen.’ Toen Marx deze woorden schreef, was Spanje juist zijn vijfde revolutionnaire convulsie-periode binnengetreden, nadat het 10 jaar ‘onder de brutale dictatuur van Narvaez en het drukkende juk van de gunstelingen der koningin (Isabella) had gezucht’, zooals Marx het in een vorig opstel reeds had uitgedrukt. Op deze zijn er, in den loop der 19e eeuw, nog ettelijke gevolgd. De jongste, die wij beleven, gaat den negenjarigen cyclus weldra voltooien. Gelooft iemand, dat de overwinning van Franco met behulp van Italiaansche hulptroepen en oorlogsmateriaal en Duitschen steun van experts en deskundigen, eerst over een groot deel van Spanje, weldra, indien de Republiek ook in Madrid en Valencia moest bezwijken, over het geheel, de aera der revoluties voor Spanje zou afsluiten? Hij die dit doet, moet aan de geschiedenis van Spanje in de laatste 120 jaar even weinig waarde hechten als aan de daaraan voorafgaande, welker tragisch karakter ik elders heb pogen samen te vattenGa naar voetnoot1). Ik eindigde dat opstel met de, ik moet thans, helaas, wel zeggen voorspellende woorden: ‘In den huidigen burgeroorlog gaat het, door de lafheid der Europeesche democratieën, voorgoed ten onder in een vreeselijken doodstrijd.’ Het onderwerp in dezen zin was het ‘echte’ Spanje der 16e en 17e eeuw, zooals men het bij zijn beste beschrijvers kan aantreffen, het Spanje, dat de wereld een onvergelijkelijke literatuur, een onvergelijkelijke kunst en een onvergelijkelijke van het Europeesche burgerlijke leven afwijkende cultuur heeft geschonken, die ondanks burgeroorlogen en revoluties in de 19e en de eerste decenniën der 20e eeuw is voort blijven bestaan. Dat oude, echte Spanje is nu - wij mogen het in 1939 met zekerheid zeggen - waarlijk gestorven. Het is gedood, uiteengereten, in flarden geschoten, bedolven onder de modernste vernielingswerktuigen, bommen, die heele huizenblokken met den grond gelijk maken en kathedralen tot puin vergruizelen, geworpen door den bloeddorstigen vertegenwoordiger van datzelfde oude | |
[pagina 295]
| |
Spanje, dat, met zijn generaals, zijn grootgrondbezitters, zijn caciques en zijn hooge prelaten, nog weer eens de overwinning heeft behaald op het jonge, het vooruitstrevende, het nieuwe Spanje, dat het oer-oude cultuurland eindelijk aan het moderne Europa wilde aanpassen. Een paradox? Ja, maar slechts schijnbaar. Indien Franco, zijn mede-generaals en de vertegenwoordigers van het vergane Spanje, dat onder moest gaan, in 1936 niet de hulp der fascistische groote mogendheden hadden ontvangen, indien de Britsche heerschende klassen deze lieden niet de hand boven 't hoofd hadden gehouden, indien de Fransche geld- en grondbourgeoisie niet uit klasse-solidariteit aan hun zijde had gestaan, zouden zij na eenige jaren burgeroorlog door de Republiek zijn overwonnen. Het ‘wonder van Madrid’ (November 1936) waarborgde dat. Dan zou de Republiek, voor 't eerst steunende op de werkelijk gezonde en nieuwe elementen van het Spaansche volk - de ‘magere mannen’, die men bij Bates b.v. zoo prachtig geschilderd vindt - met de eigen krachten van Spanje, en voortbouwende op de reeds gelegde grondslagen, ook voor de eerste maal hebben kunnen trachten een nieuw Spanje te gaan bouwen. De burgeroorlog zooals hij nu gevoerd is, met de gruwelijke verwoestingen van menschenlevens en de onherstelbare wonden, die hij heeft geslagen, heeft dit onmogelijk gemaakt. Hetzij de Republiek na nog eenige maanden van strijd geheel wordt overwonnen, hetzij de republikeinen in Centraal-Spanje kapituleeren en althans het veege lijf redden voor Franco's executie-pelotons, het groote feit blijft, dat Spanje ditmaal niet door Spanjaarden is bedwongen, maar evenals onder Sertorius door vreemde machten. En het feit blijft, dat Mussolini's Italië, dat een imperialistisch Italië is, stukken van Spanje als troeven en pionnen zal trachten te behouden, zoolang het niet door een inwendige revolutie of een nederlaag in elkaar is gestort. In die omstandigheden kan er van iets als een evenwicht in Spanje, ook na Franco's definitieve overwinning, geen sprake zijn. De Revolutie moge ook daar een diepe eclips doormaken. Jaren lang moge ook over Spanje een vaal kleed van terreur en zwijgen worden gespreid, dit kan niet verhinderen, dat na zooveel jaren de revolutionnaire ontwikkeling zich opnieuw zal doorzetten. Onze tijd vertoont, in reusachtige ver- | |
[pagina 296]
| |
houdingen, verhoudingen, slechts te meten aan de vreeselijke technische krachten, waarover hij beschikt, vergeleken met de zwakke, die het begin der 19e eeuw nog kende, toch onmiskenbare overeenkomsten met het tijdvak der Restauratie, dat in Europa voorgoed zich doorzet met den val van het Napoleontische Rijk. Wie Shelley's kreten tegen de toenmalige Europeesche reactie en de tirannen van zijn tijd goed tot zich laat doordringen, beluistert daarin overeenkomstige kwellingen als de onze. Alleen is alles veel rauwer, geweldiger, doodelijker, ook vuiler geworden. En de tijd vindt geen kunstenaars meer, in de verte met een Shelley of een Beethoven te vergelijken, om haar smarten te uiten. Maar dat Spanje, welks revolutionnaire schokken nu 120 jaar hebben geduurd, tot rust zou komen omdat de Engelsche City en de Fransche beurs het zouden willen, wie, die iets van den gang der geschiedenis begrepen heeft, gelooft het? |
|