De Stem. Jaargang 19(1939)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 237] [p. 237] Verzen Door Top Naeff Het uitverkoren hart Als ik u in de lokkende oogen zie, Geluk-van-'t-oogenblik, dan haat ik u, En van uw stem, die fluistert: neem mij nu... Vrees ik, als van Dood's pijp, de melodie. Ik wil mijn hoofd niet buigen aan uw borst, Daarbinnen brandt een vuur van sintels ijs, Al bersten mij de lippen van den dorst, Uw wijn is wrang, en bitter uwe spijs. De dichters zingen van der uren uur: Pluk dan de bloem die aan uw voeten geurt! Maar wie beschrijft de pijn, koorts wreeden duur, Wanneer de knop onrijp ligt afgescheurd... Wend van mij af uw lachend aangezicht, Waan, ik doorschouw u, en ik weet mijn tijd Om weer te keeren in het kloosterlicht Van mijn harts uitverkoren eeuwigheid. [pagina 238] [p. 238] In memoriam Dan, op een dag, als raak'lings ons ontvalt, Soms in een enkel mensch, wat aan ons leven Heeft wet en zin en veel geluk gegeven, En de aarde voor ons tot een graf versmalt, Niets meer verwachting wekt, en niets kan schaden, En slechts een spel te spelen overblijft, Een maskerspel, waarbij het hart verstijft En oud wordt achter lachende façaden... Viel, vrome zielen, van uw zekerheid Dan maar één vonk in wie niet kan gelooven In uw genade en 't paradijs hier-boven, Chimère, waar verlatenheid om schreit. De geest is moe van altijd af te dalen Naar gindsche stilte, diep en aarde-zwart, Laat het gelogen zijn, geloof, o hart, Aan 't wonder eens uw dooden te achterhalen. Vorige Volgende