De Stem. Jaargang 19
(1939)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||||
Klein journaal
| |||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||
dat het menschelijk-mogelijke en bereikbare in het oog gehouden wordt. Neen, zegt Hendrik de Man, dit entweder-oder is niet onontkoombaar. En ook de agressie van de nieuwe rijken, de anti-democratische, is aan zekere onoverschrijdbare grenzenGa naar voetnoot1) gebonden. Hij zou willen, dat de moreele en materieele krachten, die thans aan ‘het oorlogsgezinde pacifisme’ gegeven worden, vrijkwamen tot een groot offensief voor, wat hij noemt: de nieuwe vrede, een vrede welke weliswaar offers eischen zou, maar die toch nooit de grootte van den oorlog of die van de Münchener overrompeling zouden nabijkomen. In een reeks artikelen, oorspronkelijk in l'Oeuvre verschenen, thans ook als een afzonderlijke brochure te Brussel verschenen, ‘Een Offensief voor de Vrede’, brengt hij zijn gedachten op het forum. Het is zeer zeker een zaak van publiek belang, deze gedachten te helpen verspreiden, door ze in hun essentie samen te vatten. Deze wanhopige bereidheid van den pacifistischen en democratischen mensch, thans den oorlog terwille van vrijheid en beschaving als onvermijdelijk te aanvaarden, noemt De Man een gevaar op zichzelf. Niet de helft van die wanhoopskracht zou noodig zijn, om een nieuwe vrede te aanvaarden, gebaseerd op een dappere, besliste en nieuwe rangschikking van Europa, een rangschikking, die elk land, welk zijn politiek régime ook zij, ademvrijheid garandeert. Hij verwijt deze wanhopige pacifisten dan ook feitelijk een gemis aan verbeelding ten opzichte van den oorlog. Want zij die den oorlog voor de vrijheid willen, verwikkelen zich in een tegenspraak. Want ‘de oorlog doodt de vrijheid’, altijd en overal. De oorlog lost niets op. Er bestaat evenmin een ‘goede’ oorlog tusschen de volken als een ‘goede’ moord tusschen particulieren. De gevolgen van den oorlog zijn altijd slechter dan welk euvel, dat hij heeft willen voorkomen. Hij laat nooit iets anders na zich dan overwonnen volken, zelfs in het zegevierende kamp. | |||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||
wil op één enkel doel, dat hij automatisch bij alle volken een totalitair en autoritair regime verwezenlijkt in de meest volledige beteekenis van deze twee termen. Zelfs indien de moderne oorlog niet letterlijk zou uitloopen op den zelfmoord van Europa, dan zou hij althans uitloopen op den zelfmoord van de vrijheid. Men bemerkt dit reeds in de democratische landen: naarmate het spook van den oorlog naderbij komt, vernietigt niet alleen de zware bewapening door haar economische en financieele gevolgen elken maatschappelijken vooruitgang, doch het psychologische klimaat, dat zij met zich brengt, heeft tot gevolg geleidelijk het verschil tusschen de tot op heden democratische landen en de autoritaire Staten te verminderen... Hendrik de Man wijst ook op de dieper prangende werkelijkheid, de economische, die onder de ideologie: democratie en fascisme schuilgaat, nl. die der ‘verzadigde imperialismen’ contra ‘het blok van hongerige imperialismen’. Deze tegenstelling zou voor alles opgeheven moeten worden.
Hoe ziet De Man nu de mogelijkheid van een nieuwe en dappere vrede, dapper dan door zelfoverwinning bij sommige machtige Staten, die toch ondanks hun macht voor deze oorlog terughuiveren met een ‘how horrible’. Allereerst: geen herhaling der vroegere methode: starre weigering iets te wijzigen eerst, dan voor geweld in paniek terugwijken en alles toegeven. Onder geen beding meer terugwijken voor dwang. Maar vervolgens ook de lessen van Versailles en van de gefaalde Volkenbond aanvaard volgens deze richtlijnen:
| |||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||
Wat de methode betreft, zie ik er slechts ééne, die goede resultaten kan opleveren, te weten, het ondergeschikt maken van elke nieuwe eisch van de totalitaire Staten aan een Algemeene Vredesconferentie, die alle Staten vereenigt voor het volledig onderzoek van alle problemen. Natuurlijk komt hier dadelijk de vraag op: is dit niet een idealistische utopie. Zullen de leiders der totalitaire staten zich ooit in een parlement der Europeesche staten laten roepen, al is het dan om te vragen, resp. te eischen? Waar hun methode van dreigen tot zoo wonderbaarlijke resultaten leidde, en zij landen veroverden met de mond? En zullen zij ooit de verdragen houden die zij sloten, de beloften die zij uitspraken? Waar het verleden het omgekeerde bewijst? Dit is feitelijk de vraag waar het om gaat. Hier is De Mans essentieel antwoord op deze kernvraag: Om de argumenten te weerleggen van degenen die besluiten tot de onmogelijkheid van de deelneming der totalitaire regeeringen aan een Algemeene Conferentie, laat ons voor het oogenblik hun verklaringen buiten beschouwing laten om ons te beperken tot de fundamenteele en onbetwistbare belangen dezer regeeringen. | |||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||
militaire macht hebben bereikt; anderzijds, het feit dat de voortzetting van hun bewapening ook hen bedreigt met een geleidelijke, en weldra gevaarlijke, daling van het levenspeil hunner bevolking. Men zal er uit besluiten dat geen enkel materieel voordeel, hetwelk Duitschland en Italië nog kunnen hopen te bereiken onder den druk van hun militair apparaat, opweegt tegen het nadeel voortvloeiende uit den huidigen bewapeningswedloop. Tot zoover Hendrik de Man. Het is niet te ontkennen, dat dit eenvoudige stuk het probleem met een verrassende klaarheid stelt. De Man heeft voor zijn gedachten het forum gezocht. Is het om door deze omweg der publieke opinie, de regeerders voor zijn plan te winnen, vooral die der kleine staten, van welke het initiatief tot deze ‘Europeesche samenkomst’ zou moeten uitgaan? Daarom houden wij voorloopig vele vragen terug, die toch onwillekeurig opkomen. Daarom bepalen we ons tot een samenvatting van De Mans project, dat een er- | |||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||
kenning en genezing beoogt, van ‘twintig jaar zwakheid’ (en besluiteloosheid), moreele zwakheid die nu door materieele bewapeningen niet meer ongedaan gemaakt kan worden. | |||||||||||||||
Een lief vers...Dat heb ik ontmoet, in ‘Werk’. Het is een lief vers, ondanks de verzwakkende 3 laatste regels van de tweede strophe. Ik schrijf het hier over: Fanfare-corps
De lucht scheen blinkend door de blaaren
bleek en volmaakt als glas geslepen.
Met vaste manlijke gebaren
werden de horens aangegrepen,
en luidkeels, zonder eenig schroomen
spoot de muziek tusschen de boomen;
heldhaftig, trots. Een onverbloemde
voor elk verstaanbare muziek,
die aan het ademloos publiek
ieder gevoel met name noemde.
En even plots werd dit geklater
gedempt, twee koopren kelen weenden...
- over het donkergroene water
gleden twee smalle witte eenden
geluidloos als een droombeeld voort -
De horens, smeekend en gesmoord
schenen hen dringend iets te vragen,
hen volgend met haast menschlijk klagen.
Een warm en onverwacht verdriet,
eerbied voor de gewoonste dingen,
neiging om hardop mee te zingen,
en dan te huilen om dit lied,
ontstond in mijn verwend gemoed.
Ik voelde me bedroefd en goed.
M. Vasalis
(Uit ‘Werk’) | |||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||
Wat me hier treft, is een nieuwe wijze van behandelen, - die tenslotte een hervinden is van oude wijzen; zelfs hebben de laatste regels der eerste strophe een gelijkenis met de heldere en snelle neerval-van-klank in de ‘Vergeten Liedjes’ van Boutens. Een hervonden helderheid van gevoel en taal. Men staat hier in dit vers niet stil bij de snuiten der spelende muzikanten, bij hun bruutheid of misère, en er hangen geen werkloozen omheen: zooals dit in het huidige levensvers hoort. Zoomaar wat heldere muziek aan een lentegracht, en wat er dan voor dwaasheid en heimwee in een mensch gaat roeren. Wat wat men noemt: een klassiek woord voor klassieke gevoelens! En nog een wonder! Geen een strophe, niet één regel die men tweemaal lezen moet om te weten wat er eigenlijk bedoeld wordt. De laatste generatie onzer dichters houdt er een soort van duisterheid op na, die angst voor het gewone en voor elkaar is, gecompliceerd door de gemakzucht: het staat er ten naaste bij wat wij bedoelen, en zoek 't verder dan maar uit. Zelfs de voortreflijke Hoornik doet met deze gemakzuchtige mode mee; vele strophen in zijn Geboorte zijn rebussen van taal. Onnoodige rebussen wel te verstaan. Inderdaad: een weldadig gewoon vers, verwant aan dat prachtige vers van Hoekstra in de vorige Stem-aflevering, dat op dezelfde wijze warm en helder was. Ik wil er wel meer zoo lezen. | |||||||||||||||
Het z.g. ‘bedrog’ van den Heer Mens, winnaar van de K.E.P.Het volgende ‘ingezonden stuk’ werd door de Hoofdredactie van ‘de Groene’ geweigerd. Ik neem het thans in dit ‘Klein Journaal’ op. ‘Mijne Heeren, wilt u mij vergunnen naar aanleiding van het protest van den Heer E. v. Daele, in uw nummer van 28 Januari ll., tegen de bekroning van het boek van J. Mens, ‘Mensen zonder geld’, door de jury van de Kosmos Eerstelingen Prijs (K.E.P.), alvast een persoonlijk woord van repliek te publiceeren? De uitspraak van de geheele jury over deze kwestie, of namelijk de bekroonde debutant al- | |||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||
reeds een boek heeft uitgegeven, dat ‘een roman’ te achten is, kan uiteraard eerst later komen, daar het desbetreffende boekje ‘Rafels’ (en niet ‘Flarden’ gelijk de Heer v. Daele het noemt) daarvoor moet worden rondgezonden en gelezen en besproken. En enkele indrukken, die door het stukje van Ernst van Daele werden gewekt, behoeven niet te blijven voortbestaan. Zoo b.v. heeft de Heer J. Mens mij wel degelijk, toen hem de bekroning werd medegedeeld, gesproken over het bestaan van dit boekje. De beschuldiging tegen den Heer Mens, het bestaan van dit boekje met opzet te hebben verheimelijkt, kan dus vervallen. De Heer Mens noemde het ‘een bundel schetsen’. Ik heb later dit boekje gelezen. En ik stel er prijs op alvast even persoonlijk te verklaren, dat volgens mij deze kenschetsing van den Heer J. Mens de juiste is. Dit boekje heeft in wezen met een roman niets te maken. Het zijn schetsen van diverse milieu's van werkloozen die alle trouwens afzonderlijke titels dragen, en die door een uiterst dun draadje onderling verbonden zijn. De omvang van het geheele boekje is niet grooter dan die van een degelijke brochure. Kan men zooiets ‘een roman’ noemen? Zelfs nog als het een doorloopend verhaal zou zijn, kan het nooit anders genoemd worden dan ‘een novelle’. Op deze manier zou het de jury onmogelijk gemaakt worden, ooit een verdienstelijk werk als ‘eersteling’ te erkennen. U dankend voor de plaatsruimte,
Hoogachtend Dirk Coster (Voorzitter der jury van de K.E.P.) |
|