De Stem. Jaargang 19(1939)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] Verzen Door J.D. Bierens de Haan Dolend lied Scimus quod omnis creatura ingemiscit. (Rom. VIII, 22.) Wie heeft verstaan wat drijft àchter 't geluid van wind en stormen zwalpend over de aarde? Nu zwijgt de wind; een vogel zingt zich uit. 'k Zie wilde bloemen wassen in mijn gaarde - Weet gij wat haast van uur en tijd beduidt? 'k Hoor stemmen vluchten, en het firmament, zoo straks door zon bestraald, dekt zich met wolken, die drijven naar een landstreek onbekend. De wat'ren jachten met hun wentelkolken... O immer onbevredigd element! Spreek zacht, want heden is de morgenstond vol schijnbre rust en onontwaakte stilte. Opeens, hoort gij dit lied dat ongegrond heft aan te zingen, en het klieft de mildte van dit verholen uur - uit welken mond? Wat zingt die stem en haar verbaasd gezang dat stijgt en - zwijgt? Daar komen menschenschreden langs dezen landweg. 'k Luister naar hun gang terwijl zij ijlings naar welk doelwit treden? (Wat duren opgelette dingen lang!) Eens zat ik neer in hooge kathedraal, leeg van geluid en menschen, en het donker zonk neer bezwijmend in die zuilenzaal. Op eenmaal uit een hoog gewelf weerklonk er een orgelklank en zong zijn wondertaal. [pagina 129] [p. 129] Toen zweeg 't geluid, en in dit zwijgen werd de ziel die 't hoorde in landen weggedreven ver als een wereld door de nacht be-sterd, bleef over diepten en afgronden zweven, tot ze uitgeput zonk in die sterrenvert'. - Wie heeft gehoord het binnen-in-geluid in 't klokkeluien, en het lang uithalen van een violoncel, die kloeg zich uit tot de' einder van verlaten nevenzalen? Wie weet wat deze galm beduidt? Waaròm dreven die wolken ver van huis? Wat joeg ze voort? Wat zegt het heimlijk klagen en de gedempte roep van windgesuis in populieren? Vragen, aldoor vragen! Wat wentelt in het golfgedruis? Ik zag het licht neerstralen op het veld; zeg welke Drift achter dit licht verbleven onzichtbaar in dit zichtbre nedersnelt om in ondenkbre verten uit te streven - een drift die niet met snelheidsmaten telt? - 't Is al Versmachting. Niets is nog bevrijd van dezen dorst om, ingaand in zichzelven te ontkomen aan de zwalping van den tijd; eer bleekt de heete zon aan haar gewelven! - U zij o God dit dolend lied gewijd. [pagina 130] [p. 130] Onsaamhangende gepeinzen bij het haardvuur Zijn de blinden toegesloten? Luister dan naar 't oud verhaal dat mijns harten huisgenooten kennen, elk in de eigen taal. Doof de lichten, zit hier neder bij het haardvuur in de zaal. Zie de vlammen laaie' ontstoken uit het glanzend beukenhout, Steigrend en weer weggedoken in hun asch, en eensklaps boud zegevierend in een vuurge en wilde wervling opgestouwd. Toen de Demiurg zijn aarde zonnen en planeten schiep dreef zijn vuurziel door de gaarde van het vormloos werelddiep, tot zijn woord uit warrigen chaos vorm na vorm tot aanzijn riep. Is het vuur in de geschapen werelden tot vorm gestold, 't wacht als in een wakend slapen of de vorm als was versmolt, en in blinkende gedaanten de oude vlam zijn vaan ontrolt. Wie heeft ooit het vuur bedwongen als het door de wereld laait, met verdeelde flikkertongen als een wilde stormwind waait, en doorheen ontzette volken zijn gescherpte zeisen zwaait? [pagina 131] [p. 131] Hoed u 't inlijk vuur te dooven dat voor kilte uw hart bewaart, godsdrift neergestort van boven die vervoerings vreugden baart, met zijn lichten en gedichten door de menschenzielen vaart. 't Vuur ontsteekt in ziel en zinnen hoop en wanhoop, liefde en haat, krijgerslust en wereldminne waar zijn schicht naar binnen slaat. Geen geluk zal 't lot verwinnen, dat niet uit de vlam ontstaat. Maar zal 't brandend wereldleven nooit verkillen in zijn gloed? moet niet alwat hoogstijgt sneven na zijn allerlaatsten groet? is de vuurvlam uitgezonderd van wat elk ervaren moet? Eens gaat ook het vuur ten onder in zijn eigen duisternis als de stof van 't vlammenwonder mettertijd geslonken is en de gloed is uitgeschenen met zijn laatste heugenis. 'k Voel de nacht, die haar spelonken over mijn gedachten spant, waar de slaap ligt neergezonken die het denken overmant, en - wij zitten nog te zamen waar het mindrend haardvuur brandt. 'k Geef mij over nu aan 't zwijgen wijl slechts 't einduur van de nacht ons nog blijft terwijl het eigen hart op rust na peinzen wacht, en door prille vogelstemmen de' eerste roep wordt uitgebracht - [pagina 132] [p. 132] Ach, 'k verdoolde in mijn bespieglen over 't vuur dat voor mij blinkt, nu de vlammen zachter wieglen en gestaag de houtmijt slinkt, en - ik zou 't verhaal vermelden dat in mijn geheugen klinkt. Het verhaal is uitgebleven. Was het al te droef wellicht om te worden weergegeven in een simpel menschendicht? - Open de gesloten blinden, want ik zie het morgenlicht! Vorige Volgende